ECLI:NL:RBROT:2023:9761

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
23 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 21/6063
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete opgelegd aan een bedrijf voor het vervoeren van een ernstig verzwakt rund

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Rotterdam het beroep van eiseres tegen een boete van € 3.000,- die is opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren. De boete werd opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, na een inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 17 september 2020. Tijdens deze inspectie werd vastgesteld dat een rund dat door eiseres was aangeboden voor transport, ernstig verzwakt was en niet geschikt voor vervoer. De toezichthouder concludeerde dat het rund niet in staat was om te staan en dat de symptomen van verzwakking al voor het transport aanwezig waren. Eiseres betwistte de bevindingen van de toezichthouder en voerde aan dat het rund op de dag van het transport in goede conditie was. De rechtbank oordeelde echter dat de bevindingen van de toezichthouder voldoende onderbouwd waren en dat er geen reden was om aan de juistheid ervan te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de boete, waarbij zij ook de verhoging van de boete wegens recidive als passend beschouwde. De rechtbank benadrukte het belang van dierenwelzijn en de noodzaak om herhaling van overtredingen te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/6063

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres,

(gemachtigde: mr. W.J.Th. Bustin),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.F. Kabiri).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 3.000,- voor een overtreding van de Wet dieren. Met het besluit van 5 maart 2021 heeft verweerder eiseres de boete opgelegd.
1.1.
Met het bestreden besluit van 21 oktober 2021 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder de boete gehandhaafd.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van verweerder en [naam], toezichthoudend dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Totstandkoming van het besluit

2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 18 september 2020 is opgemaakt door een toezichthouder van de NVWA.
De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:

Datum en tijdstip van de bevinding: 17 september 2020 omstreeks 6:15 uur.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij op stal van Ameco B.V. alwaar ik belast was met de antemortem keuring van slachtrunderen.
Bij aanvang van de AM-keuring waren er al runderen op stal aanwezig.
Ik zag daar dat er in één van deze hokken een rund lag. Het rund had het I&R oornummer [nummer] (zie foto). Ik heb de andere runderen door de stalmedewerker uit het hok laten halen. Het liggende rund ging na opjagen in eerste instantie met moeite staan. Ik zag toen dat het dier een afwijkende houding had, het stond namelijk met gekromde rug. Een gekromde rug duidt op een afwijking in het locomotieapparaat. Ik zag toen dat het dier een zeer slechte pensvulling had, wat duidt op een lage voeropname. Ik zag dat het dier enkelepassen maakte en daarbij kreupel liep aan de rechter achterpoot. Het liep met moeite enkele wankele passen en ging toen weer liggen. Het dier was duidelijk te zwak om te blijven staan. Het dier heeft toen enige tijd alleen in het hok gelegen om tot rust te komen. Ik heb het dier aan een nader onderzoek onderworpen en het volgende geconstateerd. Het dier was zeer mager en had een slechte pensvulling. Ik zag dat het dier een knijpende ademhaling had met een verhoogde frequentie van ongeveer 40 / min. (ref. 20-30/min). Ik zag dat de ogen van het dier te diep in de kassen stonden (teken van uitdroging). Ik constateerde een slechte turgor (huidplooimeting als maat voor uitdroging) van meer dan 1 sec. (ref. <1 sec.). Uit mijn ervaring als dierenarts weet ik dat het bovenstaande betekent dat het dier ernstig verzwakt was. Het dier is niet meer gaan staan, ook niet na een rustperiode en ook niet na opjagen. Het dier probeerde het wel maar was te zwak. Het dier is niet toegelaten tot de slacht, gedood en ter destructie bestemd.
[…]
Uit hoofde van mijn kennis en ervaring als dierenarts stel ik het volgende.
De ernstige vermagering heeft een antedatering van enkele weken tot maanden. De uitdrogingsverschijnselen waaronder de diepliggende ogen, en daarnaast de zeer slechte pensvulling hebben een antedatering van minimaal enkele dagen. Hieruit maak ik op dat de afwijkingen en de daardoor ontstane zwakte al voor transport aanwezig waren. Het betreft hier een niet transportwaardig dier. Een belangrijk aantal van deze symptomen zoals het zeer mager zijn, de slechte pensvulling en de diepliggende ogen hadden door de welzijnscontrole op plaats van vertrek onderkend moeten worden.
De houder op plaats van overladen had een dier ontvangen en bood deze vervolgens weer aan voor verder transport terwijl het dier niet geschikt was voor het voorgenomen transport om te mogen worden vervoerd. Het dier was ernstig verzwakt, waardoor het vervoer onnodig lijden veroorzaakte.
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“De houder op plaats van overladen (verzamelcentrum) liet een rund vervoeren dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, omdat het rund ziek was.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, en gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef en onder b, en artikel 9, eerste lid, en Bijlage I, hoofdstuk I, paragraaf 1 en paragraaf 2, onder aanhef, van de Transportverordening [1] .
Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 3.000,-. Dit is een verhoging van het standaardboetebedrag omdat volgens verweerder sprake is van recidive.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder eiseres daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat het rund op de dag van het transport op vier poten stond en zelf zonder belemmeringen het vervoermiddel is ingelopen. Het is daarbij niet gedwongen. De op de verzamelplaats van eiseres aanwezige dierenarts heeft het dier ook niet apart gezet en dus kennelijk wel transportwaardig beoordeeld. Bij aankomst op het slachthuis is het dier ook zelfstandig het vervoermiddel uitgelopen. Er is niet vastgesteld dat het dier (voor of tijdens het transport) afwijkingen had die worden genoemd in paragraaf 2 van Hoofdstuk I van Bijlage I van de Transportverordening, in Consortium of the Animal Transport Guides Project [2] of in de richtlijnen van Eurogroup for Animals [3] . Bovendien is niet gemotiveerd waarom het vervoer het dier waarschijnlijk letsel of onnodig lijden zou hebben berokkend. Er kan dus niet worden vastgesteld dat het rund in strijd met de Transportverordening is vervoerd. Bovendien is eiseres in haar belangen geschaad doordat verweerder pas vijf maanden later het voornemen en rapport van bevindingen aan eiseres heeft toegezonden. Voorts voert eiseres aan dat de boete disproportioneel is. De boete is een verdubbeling van het normbedrag en daarmee is de verhouding tussen de overtreden norm en de opgelegde boete onevenredig. Ook is de boete disproportioneel gelet op de korte duur van het transport, de aard en omvang van de overtreding, het niet of weinig behaalde voordeel, de beperkte financiële draagkracht en het feit dat eiseres de norm niet moedwillig of opzettelijk heeft willen overtreden.
6.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:734, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
6.2.
Ter toetsing ligt voor of in voldoende mate vaststaat dat eiseres een dier heeft laten vervoeren dat niet geschikt was voor het voorgenomen transport, namelijk een rund dat verzwakt was. Aangezien de constateringen van de toezichthouder pas na het transport zijn gedaan (zoals gebruikelijk is), dient de toezichthouder in het rapport te motiveren dat het rund al voorafgaand aan het transport daarvoor niet geschikt was, omdat het verzwakt was.
6.3.
De rechtbank ziet in beginsel geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen in het rapport. De toezichthoudend dierenarts heeft in het rapport duidelijk omschreven wat hij bij de koe heeft waargenomen, onder meer dat het dier zeer mager was, een slechte pensvulling had, wankel liep en na enkele passen weer ging liggen, een slechte turgor en diepliggende ogen en een knijpende verhoogde ademhaling had. De toezichthouder concludeert vanuit zijn deskundigheid als dierenarts dat sprake was van een ernstig verzwakt dier. Bij het rapport zijn ook foto’s en filmpjes gevoegd waarop onder meer te zien is dat het dier zeer mager was en dat het niet in staat was op te staan. Daarnaast heeft de toezichthouder in het rapport van bevindingen ook voldoende gemotiveerd dat het dier al verzwakt moet zijn geweest voorafgaand aan het transport door te wijzen op de antedatering van de ernstige vermagering, enkele weken tot maanden, en de antedatering van de uitdrogingsverschijnselen en de zeer slechte pensvulling, van minimaal enkele dagen.
6.4.
In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende grond voor twijfel aan de conclusie van de toezichthoudend dierenarts dat eiseres een dier heeft vervoerd dat niet geschikt was voor transport omdat het ernstig verzwakt was, waardoor het vervoer onnodig lijden veroorzaakte. De enkele niet onderbouwde stelling dat het dier zelfstandig en zonder problemen de wagen is in- en uitgelopen, is onvoldoende om te twijfelen aan de gemotiveerde conclusie van de toezichthouder dat het dier ernstig verzwakt was. Ook de stelling van eiseres dat een dierenarts op haar verzamelplaats het dier transportwaardig heeft geacht is niet nader onderbouwd. Ter zitting heeft eiseres erkend dat het Consortium en de richtlijnen waarnaar zij verwijst geen regelgevend kader inhouden; reeds daarom kan haar beroep daarop niet slagen. Overigens worden door de toezichthouder in het rapport wel degelijk afwijkingen bij de koe benoemd die in het Consortium en de richtlijnen ook worden genoemd. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat niet alleen moet vaststaan dat het dier verzwakt was maar ook dat het transport onnodig lijden heeft berokkend. Uit paragraaf 1 en 2 van Hoofdstuk I, in Bijlage I van de Transportverordening kan dit niet worden afgeleid. Uit paragraaf 2 aanhef volgt (kort gezegd) dat zwakke dieren niet in staat worden geacht te worden vervoerd. Overigens heeft de toezichthouder in het rapport wel degelijk vastgesteld dat het vervoer bij dit dier onnodig lijden heeft veroorzaakt. Een nadere onderbouwing daarvan door de toezichthouder vindt de rechtbank niet nodig; de in het rapport duidelijk beschreven toestand van het dier is reeds voldoende.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres een rund heeft vervoerd terwijl dat op grond van de Transportverordening niet was toegestaan. De overtreding is dus terecht vastgesteld.
6.5.
Eiseres heeft ter zitting betoogd dat het niet toelaatbaar is als een op de zitting aanwezige toezichthouder ter plekke nog (dus na de bestuurlijke fase) een nadere toelichting of aanvulling geeft. De rechtbank is evenwel niet gebleken dat de toezichthouder op de zitting een aanvullende motivering of onderbouwing heeft gegeven. Dit is ook door eiseres ter zitting niet gesteld.
6.6.
Hoewel de rechtbank het met eiseres eens is dat zij tijdig wordt ingelicht van de bevindingen van de toezichthouder zodat mogelijke camerabeelden nog kunnen worden opgevraagd, leidt dit niet tot het oordeel dat eiseres daardoor zodanig in haar verdediging is geschaad dat de boete geen stand kan houden. De bevindingen van de toezichthouder zijn immers neergelegd in een rapport waarbij ook foto’s en filmpjes zijn gevoegd en daarmee had eiseres voldoende feitenmateriaal om door een eigen deskundige te laten beoordelen en de bevindingen van de toezichthouder te kunnen tegenspreken.
6.7.
Over de hoogte van de boete overweegt de rechtbank dat de wetgever reeds een afweging heeft gemaakt welke boete bij een bepaalde overtreding evenredig moet worden geacht. Het met de Transportverordening gediende doel, het waarborgen van dierenwelzijn, staat voorop. Voor deze overtredingen geldt een standaardboete van € 1.500,-. Dat bedrag vindt de rechtbank als zodanig niet onredelijk. In dit geval heeft verweerder de boete verhoogd omdat sprake is van recidive; de boete is verhoogd naar € 3.000,- omdat eiseres al een keer eerder eenzelfde overtreding heeft begaan. Deze verhoging is in overeenstemming met artikel 2.5 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren. Eiseres heeft ter zitting ook erkend dat deze recidivebepaling juist is toegepast. De rechtbank vindt deze verhoogde boete niet onevenredig. De wetgever heeft er nadrukkelijk voor gekozen om herhaling van een overtreding zwaarder te beboeten door het op te leggen bedrag te verhogen. Het doel van de boete is immers ook het afdoende voorkomen van herhaling in het specifieke geval. De rechtbank vindt de boete passend en geschikt om te bereiken dat eiseres als professionele partij in de toekomst niet nogmaals deze ernstige overtreding begaat en het welzijn van een dier te schaadt. Voorts is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de boete had moeten worden gematigd. De koe is vervoerd van Leeuwarden naar Apeldoorn. Eiseres vindt dat het transport maar kort heeft geduurd, maar, wat daar ook van zij, de duur van het transport doet niet af aan de constateringen van de toezichthouder dat de koe door het transport lijden is berokkend. Ook weegt mee dat van recidive sprake is en eiseres dus op de hoogte moet worden geacht te zijn van de bij het transport na te leven voorschriften. Dat volgens eiseres geen sprake was van opzet kan ook niet tot een lagere boete leiden nu opzet geen voorwaarde is voor het opleggen van deze bestuurlijke boete. Bij de boetes in deze zaken wordt uitgegaan van een normale verwijtbaarheid en voor de rechtbank staat voldoende vast dat eiseres de overtreding kan worden verweten. Voor zover eiseres stelt dat zij een beperkte financiële draagkracht heeft overweegt de rechtbank dat dit niet met stukken is onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is dus ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.J. Adriaansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG
2.‘Guide to good practices for the Transport of cattle’, 2017, Consortium of the Animal Transport Guides Project
3.‘Praktische richtlijnen voor het bepalen van de geschiktheid voor vervoer van volwassen runderen’, 2012, Eurogroup for Animals et al.