ECLI:NL:RBROT:2023:9680

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
10244136 CV EXPL 22-38329
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Binden aan raamovereenkomst zonder handtekening; overtreding relatiebeding en boete

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser01], die handelt onder de naam [handelsnaam01], en CCT Services B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of [eiser01] gebonden is aan een raamovereenkomst, ondanks het feit dat hij deze niet heeft ondertekend. De rechter oordeelt dat [eiser01] wel degelijk aan de raamovereenkomst is gebonden, omdat hij bekend was met de inhoud en partijen uitvoering hebben gegeven aan de overeenkomst. Dit betekent dat hij ook gebonden is aan het daarin opgenomen relatiebeding.

CCT heeft gesteld dat [eiser01] het relatiebeding heeft geschonden door werkzaamheden voor een derde partij uit te voeren zonder toestemming. De kantonrechter oordeelt dat [eiser01] inderdaad het relatiebeding heeft geschonden en dat hij daarom een boete van € 5.000,00 aan CCT verschuldigd is. CCT heeft daarnaast een vordering op [eiser01] van € 2.475,00, die door de boete kan worden verrekend. De rechter wijst de vordering van CCT toe en verklaart dat [eiser01] ook de proceskosten moet betalen.

De uitspraak benadrukt dat een overeenkomst niet per se schriftelijk en ondertekend hoeft te zijn om rechtsgeldig te zijn, zolang er sprake is van aanbod en aanvaarding. De kantonrechter wijst erop dat de redelijkheid en billijkheid niet in de weg staan aan de handhaving van het relatiebeding, en dat [eiser01] niet in verzuim is gekomen omdat een ingebrekestelling niet vereist was. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10244136 CV EXPL 22-38329
datum uitspraak: 20 oktober 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01] ,die handelt onder de naam [handelsnaam01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Leung,
tegen
CCT Services B.V.,
vestigingsplaats: Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. J.H. Bargeman.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘CCT’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 16 november 2022, met bijlagen;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis), met bijlagen;
  • het antwoord in reconventie met akte overlegging producties, met bijlagen;
  • de brief van 24 augustus 2023 van CCT, met bijlagen;
  • de e-mail van 28 augustus 2023 van CCT, met één bijlage;
  • de spreekaantekeningen van CCT.
1.2.
Op 30 augustus 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: [eiser01] met [naam01] als gemachtigde. Namens CCT is [naam02] met de gemachtigde van CCT verschenen.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] specialiseert zich in het aansluiten van internet glasvezelinstallaties in woningen en bedrijven.
2.2.
CCT voert een onderneming gericht op onder meer het aanleggen van glasvezelverbindingen ten behoeve van landelijk opererende telecommaatschappijen, in opdracht van door die telecommaatschappijen ingeschakelde aannemers.
2.3.
CCT heeft opdracht gekregen om voor het project ‘TMNL010’ (hierna: het project) in opdracht van [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ) in aangewezen gebieden in Rotterdam glasvezelverbindingen aan te leggen. Bij de uitvoering van de in onderaanneming uit te voeren werkzaamheden maakt CCT gebruik van onderaannemers.
2.4.
Tussen partijen is een overeenkomst tot aanneming van werk gesloten. Op grond van deze overeenkomst biedt CCT [eiser01] werkopdrachten aan voor het uitvoeren van werkzaamheden bestaande uit het aanleggen van glasvezelbekabeling.
2.5.
[eiser01] heeft diverse werkzaamheden in opdracht van CCT uitgevoerd. Hiervoor heeft hij meerdere facturen aan CCT gestuurd.
2.6.
Bij brief van 8 juni 2022 heeft CCT aan [eiser01] het volgende gestuurd:
“Per 4 april 2022 is de raamovereenkomst ingegaan inzake werkzaamheden op het project TMNL010 te Rotterdam. Helaas bent u de afspraken die ik met u heb gemaakt niet (volledig) nagekomen. Wij hebben de volgende klachten, onder meer inzake het schenden van het relatiebeding:
• U heeft zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van ondergetekende, onderaannemers die een overeenkomst hebben met CCT Services B.V. een opdracht aangeboden, hetzij direct of indirect. En dit op hetzelfde project als waar u voor CCT Services B.V. opdrachten uitvoert.
• U heeft kenbaar gemaakt dat u van een andere partij op hetzelfde project opdrachten heeft aangenomen.
• Op 7 juni 2022 is geconstateerd dat u werkzaamheden uitvoert op het project TMNL010 van hoofdaannemer [bedrijf01] , dit voor een andere partij dan CCT Services B.V. en zonder nadrukkelijke schriftelijke toestemming. Toen u op vrijdag 3 juni 2022 is gevraagd of u op hetzelfde project aan het werk zou gaan voor relaties van CCT Services B.V., direct of indirect, heeft u dit nadrukkelijk ontkend.
Wij hebben u eerder geconfronteerd met bovenstaande. Wij leggen u de overeengekomen boete van € 5.000,- op. Elke dag dat de overtreding voortduurt zal er een boete van toepassing zijn van € 500,- per dag. Deze boetes zijn zonder enige ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst te innen. Wij zullen deze boetes derhalve verrekenen met eventuele facturen van u aan ons. Eventuele resterende bedragen zullen geïncasseerd worden. Indien er toch een ingebrekestelling vereist is, kunt u dit schrijven als de ingebrekestelling beschouwen.”
2.7.
Daarna is tussen (de gemachtigde van) partijen nog schriftelijk gecorrespondeerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser01] eist samengevat:
  • CCT te veroordelen aan hem te betalen € 3.021,94 met handelsrente;
  • CCT te veroordelen in de proceskosten met handelsrente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 2.475,00, rente van € 97,73 (berekend tot en met 15 november 2022) en buitengerechtelijke kosten van € 449,21‬ (incl. btw).
3.2.
[eiser01] baseert de eis op het volgende.
Tussen partijen is een overeenkomst tot aanneming van werk overeengekomen. [eiser01] heeft op basis van die overeenkomst werkzaamheden voor CCT verricht op verschillende projecten. Voor de uitgevoerde werkzaamheden heeft [eiser01] diverse facturen aan CCT gestuurd, die door CCT niet zijn betaald. Doordat CCT ook na aanmaningen niet tot betaling van de facturen is overgegaan, is zij naast de verschuldigde facturen ook rente en buitengerechtelijke kosten aan [eiser01] verschuldigd.
3.3.
CCT is het niet eens met de eis van [eiser01] en eist zelf samengevat:
  • [eiser01] te veroordelen aan haar te betalen € 6.014,06 met (handels)rente;
  • [eiser01] te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit de hoofdsom van € 5.000,00 en buitengerechtelijke kosten van € 1.014,06.
3.4.
CCT baseert de tegeneis op het volgende.
Tussen partijen is op 4 april 2022 een raamovereenkomst aanneming van werk gesloten. Op basis van deze overeenkomst kan CCT gedurende de looptijd van de overeenkomst (losse) werkopdrachten aanbieden aan [eiser01] bestaande uit het aanleggen van glasvezelbekabeling voor het project TMNL010. In de raamovereenkomst staat onder M. een relatiebeding opgenomen, waarin – kort gezegd – staat dat het [eiser01] verboden is gedurende de opdracht alsmede gedurende de looptijd van het project (behoudens schriftelijke toestemming van CCT), een opdracht aan te nemen van relaties van CCT. Indien [eiser01] dat toch doet, is hij zonder ingebrekestelling een boete van € 5.000,00 aan CCT verschuldigd. Op 7 juni 2022 heeft CCT geconstateerd dat [eiser01] , zonder toestemming van CCT, in opdracht van een derde partij werkzaamheden verrichte ten behoeve van [bedrijf01] . Hierdoor is [eiser01] een boete van € 5.000,00 aan CCT verschuldigd. Bij brief van 8 juni 2022 heeft CCT aanspraak gemaakt op die boete. De boete heeft CCT verrekend met de bij haar door [eiser01] in rekening gebrachte facturen. Zij heeft [eiser01] hiervan op de hoogte gesteld. CCT erkent dat zij een bedrag van € 2.475,00 aan [eiser01] verschuldigd is, maar stelt zich op het standpunt dat er na verrekening geen vordering aan de kant van [eiser01] resteert.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser01] voor CCT werkzaamheden heeft verricht en dat CCT daarvoor in beginsel een bedrag van € 2.475,00 aan [eiser01] verschuldigd is. CCT heeft echter een beroep gedaan op verrekening met de boete van € 5.000,00 die [eiser01] volgens CCT aan haar verschuldigd is. Beoordeeld dient daarom te worden of het beroep van CCT op verrekening slaagt.
4.2.
Om die vraag te kunnen beoordelen, dient allereerst beoordeeld te worden of partijen gehouden zijn aan de afspraken die zijn gemaakt in de ‘raamovereenkomst aanneming van werk’ (hierna: de raamovereenkomst). [eiser01] stelt namelijk dat hij die overeenkomst niet heeft ondertekend, daarom niet gebonden is aan het daarin opgenomen relatiebeding en dus ook geen boete is verschuldigd.
[eiser01] is gebonden aan de raamovereenkomst en dus ook aan het relatiebeding
4.3.
Nog daargelaten of de handtekening onder de door CCT overgelegde raamovereenkomst al dan niet ‘vervalst’ zou zijn, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser01] ook zonder handtekening aan de raamovereenkomst gebonden is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser01] verklaard dat [eiser01] de raamovereenkomst op het kantoor van CCT heeft gezien en met CCT heeft besproken. Volgens [eiser01] is de raamovereenkomst niet uitgeprint en hebben partijen met elkaar afgesproken dat ‘het wel goed zit’ en ‘het later wel komt’. [eiser01] was dus wel met de inhoud van de raamovereenkomst bekend en is daar mondeling ook mee akkoord gegaan. Bovendien heeft [eiser01] desgevraagd verklaard dat de uitgevoerde werkzaamheden zijn verricht op basis van de afspraken uit de raamovereenkomst. Partijen hebben dus ook uitvoering gegeven aan de raamovereenkomst. Het enkele feit dat [eiser01] de raamovereenkomst niet heeft ondertekend, betekent niet dat hij niet aan de raamovereenkomst is gebonden. Een overeenkomst komt immers veelal tot stand door aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 lid 1 BW). Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te vinden, maar kunnen in elke vorm geschieden en kunnen in één of meerdere gedragingen besloten liggen (artikel 3:37 lid 1 BW). Een schriftelijk ondertekende overeenkomst is dus geen vereiste.
4.4.
Nu [eiser01] gebonden is aan de raamovereenkomst, betekent dit ook dat hij gebonden is aan het daarin opgenomen relatiebeding. De vraag is vervolgens of [eiser01] het relatiebeding heeft geschonden.
[eiser01] heeft het relatiebeding geschonden door werkzaamheden te verrichten voor andere partij
4.5.
Vast staat dat [eiser01] op 7 juni 2022 werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf01] , terwijl CCT daar geen toestemming voor heeft gegeven. CCT heeft weliswaar eerder te kennen gegeven dat ‘de werkzaamheden zouden stoppen’, maar dit betekent niet dat daarmee de hele raamovereenkomst is opgezegd. Die raamovereenkomst is bedoeld om voor een langere periode gedurende de looptijd van het project (in dit geval tot en met 31 december 2023) meerdere deelopdrachten aan [eiser01] kunnen aanbieden. Dat een deelopdracht is beëindigd, betekent niet dat daarmee de hele raamovereenkomst is komen te vervallen. Volgens CCT was het project op dat moment in ieder geval nog niet tot een einde gekomen. Dit is door [eiser01] niet, althans onvoldoende, weersproken. Daar komt nog bij dat CCT naar het oordeel van de kantonrechter [eiser01] op 20 juni 2022 nog een nieuwe deelopdracht heeft aangeboden. Daarin wordt immers gesproken over ‘dezelfde werkzaamheden als de laatste opdracht’. Ook daaruit had [eiser01] kunnen afleiden dat de raamovereenkomst nog niet was beëindigd. Dat CCT aanspraak heeft gemaakt op de boete die [eiser01] volgens CCT door het schenden van het relatiebeding verschuldigd was, betekent ook niet dat [eiser01] daaruit mocht afleiden dat de raamovereenkomst was beëindigd.
4.6.
Het verweer van [eiser01] dat het boetebeding als zijnde onredelijk en onbillijk onaanvaardbaar is, slaagt niet. Voor het buiten beschouwing laten van een beding op grond van de redelijkheid en billijkheid geldt volgens vaste jurisprudentie dat dit slechts in uitzonderingsgevallen moet worden toegepast. Daarvan is niet gebleken, met name gezien het belang van CCT bij het boetebeding dat als onderaannemers zonder sanctie op hetzelfde project voor een andere partij werkzaamheden zouden kunnen verrichten, dit tot oneerlijke concurrentie op het project kan leiden. Bovendien had [eiser01] ook toestemming aan CCT kunnen vragen om voor een ander op het project te werken, maar dat heeft hij niet gedaan.
4.7.
Verder stelt [eiser01] dat hij nooit in gebreke is gesteld door CCT, waardoor hij niet in verzuim is komen te verkeren. Voor zover [eiser01] met zijn stelling heeft willen aanvoeren dat de boete om deze reden niet opeisbaar is, geldt dat uit overeenkomst M lid 2 volgt dat een ingebrekestelling niet is vereist. Dat verweer slaagt dan ook niet.
[eiser01] is een boete aan CCT verschuldigd
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiser01] een boete van € 5.000,00 aan CCT verschuldigd is. Nu partijen over en weer een opeisbare vordering op elkaar hebben en CCT [eiser01] tijdig in kennis heeft gesteld van het voornemen om de vorderingen te verrekenen, slaagt het beroep van CCT op verrekening.
4.9.
Het bedrag van € 5.000,00 zal enkel worden verrekend met de hoofdsom. De gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten is CCT immers niet aan [eiser01] verschuldigd, omdat CCT al op 8 juni 2022 aan [eiser01] heeft laten weten dat zij de factuur van [eiser01] zal verrekenen. Dit betekent dat [eiser01] (in conventie) niets meer van CCT heeft te vorderen en dat CCT nog een bedrag van € 2.525,00 van [eiser01] heeft te vorderen. Dit bedrag zal (in reconventie) worden toegewezen.
[eiser01] moet ook buitengerechtelijke kosten en rente aan CCT betalen
4.10.
Als vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt aan CCT € 756,25 toegewezen. De kantonrechter ziet aanleiding om de gevorderde vergoeding te matigen tot het bedrag waarop CCT recht heeft volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (artikel 242 Rv.). CCT heeft niet gesteld dat de werkelijke kosten hoger waren en dat het redelijk was om deze kosten te maken. De wettelijke rente over de buitengerechtelijke kosten wordt toegewezen.
4.11.
Gelet op het feit dat de boete mede het karakter heeft van gefixeerde schadevergoeding, zal de kantonrechter niet de gevorderde wettelijke handelsrente over het als boete verschuldigde bedrag toewijzen, maar de wettelijke rente. Wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW heeft immers geen betrekking op een verplichting tot vergoeding van schade.
De proceskosten komen voor rekening van [eiser01]
4.12.
[eiser01] krijgt ongelijk in conventie en in reconventie en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten in conventie aan de kant van CCT tot vandaag vast op € 464,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 232,00). In reconventie worden deze kosten aan de kant van CCT tot vandaag vastgesteld op € 132,00 aan salaris voor de gemachtigde (½ x 1 punt x € 264,00). Voor kosten die CCT maakt na deze uitspraak moet [eiser01] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist. [1] De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.13.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [eiser01] om aan CCT te betalen € 3.281,25met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 2.525,00 vanaf 8 juni 2022 en over een bedrag van € 756,25 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag dat volledig is betaald;
5.2.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten in conventie en in reconventie, die aan de kant van CCT tot vandaag worden vastgesteld op € 596,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
37555

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853