ECLI:NL:RBROT:2023:9626

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
ROT 22/5279
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake openbaarmaking van documenten in het kader van een Wob-verzoek door eiser tegen het college van burgemeester en wethouders van Hardinxveld-Giessendam

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 20 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Hardinxveld-Giessendam op zijn verzoek om openbaarmaking van documenten beoordeeld. Eiser had op 22 juni 2021 een Wob-verzoek ingediend, maar het college heeft niet tijdig beslist. Na een primair besluit op 28 oktober 2021, waarin enkele documenten openbaar zijn gemaakt, heeft eiser beroep ingesteld. De rechtbank heeft eerder het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar de rechtbank constateert nu dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft niet kunnen aantonen hoe het onderzoek naar de documenten heeft plaatsgevonden en op welke wijze naar documenten is gezocht. De rechtbank stelt verweerder in de gelegenheid om de gebreken te herstellen, met een termijn van twaalf weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/5279
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht van 20 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit Hardinxveld-Giessendam, eiser

(gemachtigde: mr. D.F. Lansbergen),
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardinxveld-Giessendam, verweerder
(gemachtigde: mr. C.W.M. Berendsen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing van verweerder op zijn verzoek om openbaarmaking van stukken. Op 22 juni 2021 heeft eiser bij verweerder een verzoek daartoe ingediend op grond van de (toen geldende) Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Eiser heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op eisers verzoek.
Het college heeft met het primaire besluit van 28 oktober 2021 beslist op eisers verzoek.
Bij uitspraak van 16 december 2021 [1] heeft deze rechtbank het beroep niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard, en heeft het beroep tegen het primaire besluit doorgestuurd naar verweerder om te behandelen als bezwaar (tegen het primaire besluit).
Met het bestreden besluit van 29 september 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en beslist tot openbaarmaking van een aantal andere documenten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Ter zitting is het onderzoek geschorst om de gemachtigde van eiser in de gelegenheid te stellen om met eiser te overleggen over het inzetten van mediation.
Bij brief van 15 augustus 2023 heeft de gemachtigde van eiser bericht dat vanwege de gezondheid van eiser mediation niet mogelijk is. Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om op zitting te worden gehoord, en daarvan geen gebruik hebben gemaakt, heeft de rechtbank het onderzoek op 2 oktober 2023 gesloten.

Totstandkoming van het besluit

1. Op 21 januari 2020 is door verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de tijdelijke opslag van vrijgekomen grond en materialen op de groenstrook gelegen tussen de rijksweg A15 en de [straatnaam] sectienummer [nummer X] , in Hardinxveld-Giessendam. Naar aanleiding hiervan heeft eiser op 22 juni 2021 eiser het volgende Wob-verzoek ingediend en verzocht tot openbaarmaking van:
“1. Alle documenten waaruit blijkt dat de gemeente Hardinxveld-Giessendam of enig ander (bevoegd) gezag de mate en aard van de vervuiling van de gronden waarop voornoemde omgevingsvergunning betrekking heeft, zowel voorafgaand, als tijdens, als na de looptijd van die vergunning heeft laten onderzoeken.
2. Inclusief de resultaten van die onderzoeken.
3. Inclusief de documenten waaruit blijkt welke handelingen zijn verricht of maatregelen zijn getroffen naar aanleiding van die resultaten.
4. Inclusief de documenten waaruit de mate en aard van de vervuiling van de krachtens omgevingsvergunning aldaar opgeslagen gronden blijkt.”
2. In het primaire besluit heeft verweerder toegelicht de volgende documenten te hebben geïnventariseerd:
- aanvraag Omgevingsvergunning;
- afgegeven Omgevingsvergunning;
- evaluatie tijdelijk uitplaatsen;
- partijkeuringen diversen;
- begeleidingsbrieven;
- totalen van de grond.
Verweerder heeft deze stukken als bijlage bij het primaire besluit gevoegd en daarmee de documenten aan eiser verstrekt.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij heeft gesteld dat het besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en dat in ieder geval nog de volgende documenten ontbreken:
“1. De aanvraag omgevingsvergunning en afgegeven omgevingsvergunning ontbreken bij de verstrekte documenten. Reeds daarom is niet aan het WOB-verzoek voldaan.
2. Documenten waaruit blijkt wanneer de opslag is begonnen;
3. Documenten waaruit blijkt welke maatregelen zijn genomen om eventuele risico's
op milieuverontreiniging en risico's voor de volksgezondheid te voorkomen.
4. Documenten waaruit blijkt dat is onderzocht wat voor gevolgen deze opslag voor
de grond heeft gehad en of er sprake is van bodemverontreiniging.
5. Documenten waaruit blijkt van welke locaties de opgeslagen grond afkomstig is.
6. Documenten waaruit blijkt welke maatregelen zijn genomen om te voldoen aan
voorschrift la van de voormelde omgevingsvergunning. Met andere woorden:
documenten waaruit blijkt dat een eventuele bodemverontreiniging is onderzocht
en gesaneerd, zowel voor als na de vergunde project werkzaamheden.
7. In het jaar 2017 heeft een vooronderzoek op de locaties vanwaar de grond afgevoerd moest worden plaatsgevonden, zo blijkt uit de twee verstrekte bodemonderzoeken. Deze onderzoeken uit 2017 zijn niet verstrekt.
8. Sinds 2018 is er een regionale handreiking van kracht (ivm uitstoot van Chemour).
In 2019 is er een landelijk handelingskader PFAS gekomen. Uit de ontvangen
documenten blijkt niet hoe hier tijdens de vergunning en eerder tijdens
het gebruik van de groenstrook mee om is gegaan.
9. Tijdens de mediation heeft de betrokken ambtenaar aangegeven dat de gemeente
veel documenten (waaronder foto's) in het bezit heeft waaruit blijkt wat op
voornoemde percelen opgeslagen heeft gelegen in de jaren voordat de vergunning
was verleend.
10. E-mails en overige correspondentie aangaande de verzochte onderwerpen.”
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, naar aanleiding van eisers bezwaar, nog enkele documenten openbaar gemaakt. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat niet alle gevraagde documenten kunnen worden verstrekt, nu deze niet (meer) aanwezig zijn. Documenten waaruit blijkt dat is onderzocht wat de gevolgen zijn van de opslag van de grond, of sprake is van bodemverontreiniging, en of mogelijke bodemverontreiniging is gesaneerd, ontbreken. Verweerder heeft verder aangegeven dat (documenten over) de regionale handreiking (vanwege de uitstoot van Chemours) en het landelijk handelingskader PFAS niet aanwezig zijn. Ook zijn geen documenten en/of foto’s gevonden waaruit zou blijken wat op de betreffende percelen opgeslagen heeft gelegen in de jaren voordat de vergunning was verleend. E-mails en overige correspondentie over de verzochte onderwerpen zijn evenmin gevonden.

Beoordeling door de rechtbank

5. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid, zoals gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo in werking getreden. [2] Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is geen overgangsrecht. Nu het bestreden besluit na 1 mei 2022 is genomen, is de Woo hierop van toepassing. [3]
Op grond van artikel 4.1, eerste lid, van de Woo kan eenieder een verzoek om publieke informatie richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge het zevende lid wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 5.
6. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de beslissing op het verzoek van eiser, aan de hand van zijn beroepsgronden.
7. Eiser betoogt niet alle gevraagde documenten te hebben ontvangen. Het gaat hemdaarbij om de volgde documenten. Uit een door verweerder verstrekt stratenoverzicht blijkt dat sprake is geweest van zeven stortingen, terwijl eiser van twee stortingen partijkeuringen heeft ontvangen. Uit het stratenoverzicht blijkt verder dat de gestorte grond van meerdere straten afkomstig is. Daarmee is het aannemelijk dat er ook meer (voor)onderzoeken zijn. Deze vooronderzoeken ontbreken eveneens. Verder ontbreken documenten waaruit blijkt welke maatregelen tijdens het project, zowel in de vergunde als de niet-vergunde periode, zijn toegepast in kader van milieuverontreiniging en risico's op volksgezondheid. Er ontbreken verder documenten van de aanvraag waaruit blijkt dat sprake is van vervuilde grond, en documenten over nader onderzoek van de grond (AP04-keuringen). Uit de (ontvangen) gegevens is volgens eiser nog onduidelijk hoe tijdens het project uitvoering is gegeven aan de geldende wet- en regelgeving. Eiser wenst documenten te ontvangen waaruit blijkt dat een eventuele bodemverontreiniging is onderzocht en gesaneerd, zowel voor als na de vergunde projectwerkzaamheden. Verweerder heeft aangegeven dat de documenten er niet zijn. Eiser betoogt tot slot dat het niet duidelijk is welke (digitale) bronnen, middelen en betrokkenen zijn geraadpleegd in het kader van dit verzoek en is de grondigheid en reikwijdte van het bestreden besluit niet te beoordelen. Volgens eiser is sprake van een onvolledig en niet zorgvuldig genomen besluit.
Reikwijdte van het verzoek
8. Uitgangspunt is het onder 1 genoemde verzoek van eiser. Het betreft een algemeen verzoek. Verweerder heeft eiser niet gevraagd het verzoek te specificeren.
Het gaat bij de Woo om de documenten die zich ten tijde van het verzoek bij verweerder bevonden, Voor zover eiser ook documenten wil ontvangen die dateren van na die datum maken die geen deel uit van het verzoek. Eiser kan ten aanzien van die documenten een nieuw Woo-verzoek doen. Dat geldt ook voor de documenten die eiser wil ontvangen naar aanleiding van de inhoud van de reeds door hem ontvangen documenten. Voor zover het documenten betreft die zich onder een ander bestuursorgaan bevinden, vallen die ook niet onder de reikwijdte van dit verzoek, behalve indien die documenten nader gespecificeerd zijn. In dat geval geldt een doorzendplicht. Hiervan is in dit geval niet gebleken.
Zorgvuldigheid van het besluit
9. Zowel bij het primaire besluit als bij het bestreden besluit heeft verweerder documenten aan eiser verstrekt. Uit het dossier is gebleken dat eiser na het bestreden besluit verweerder nog onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van de door eiser gevraagde documenten. Verweerder heeft in februari en maart 2023 intern via de e-mail gevraagd of er nog meer documenten zijn, die in het kader van de Woo openbaar gemaakt kunnen worden. Daaruit is een lijst met bestanden voortgekomen met beschikbare documenten. Het is de rechtbank uit deze e-mails niet duidelijk geworden of eiser deze documenten al heeft ontvangen in de primaire fase dan wel in de bezwaarprocedure, of dat hier ook documenten bij zijn die nog niet aan eiser zijn verstrekt. De rechtbank kan dit evenmin uit het dossier herleiden, en op zitting is dit ook niet duidelijk geworden. Wel heeft de rechtbank uit het dossier afgeleid dat er in ieder geval nog een aantal documenten is aangetroffen. Het gaat dan onder meer om een handreiking toepassing van PFOA houdende grond Drechtsteden e.o. (van 3 november 2017), een voorlopige inschatting zone met licht verhoogde gehalten PFOA (en GenX) in de grond en vermoedelijke zones van gelijke bodemkwaliteit t.a.v. PFOA (en GenX), brieven van 28 januari 2020 en 28 april 2020 over een melding milieubeheer, een controlerapport (met extern zaaknummer [zaaknummer] ), en verschillende e-mails van verweerder. Nu verweerder na het bestreden besluit opnieuw onderzoek heeft gedaan naar de aanwezigheid van door eiser gevraagde documenten en kennelijk er nieuwe documenten zijn aangetroffen, maakt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen.
10. Ten aanzien van een aantal documenten heeft verweerder in het bestreden besluit vermeld dat die niet (meer) aanwezig zijn bij verweerder
11. In het geval dat een bestuursorgaan stelt dat een bepaald document (na onderzoek) niet (meer) onder hem berust, en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, is het in beginsel aan de verzoeker om aannemelijk te maken dat een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust. [4] Het bestuursorgaan moet inzichtelijk maken dat voldoende zorgvuldig onderzoek is gedaan. Hierbij hoort ook dat het bestuursorgaan moet onderzoeken of de gevraagde documenten (hebben) bestaan en bij hem hadden behoren te berusten. [5]
12. De rechtbank overweegt dat verweerder op zitting heeft aangegeven niet te kunnen achterhalen hoe het onderzoek naar eisers Woo-verzoek heeft plaatsgevonden. Het is de rechtbank daarmee niet duidelijk op welke wijze naar documenten is gezocht en op welke plekken, zoals bijvoorbeeld mailboxen, is gezocht. Verder is ook niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre verweerder heeft onderzocht of documenten, die niet meer aanwezig waren, nog konden worden opgevraagd bij externe partijen. Hieruit volgt dat ook in zoverre het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen en evenmin goed is gemotiveerd.
13. Gelet op wat in rechtsoverwegingen 9 en 12 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel van in artikel 3:2 van de Awb en het motiveringsbeginsel van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

14. De rechtbank ziet aanleiding om een tussenuitspraak te doen en verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan of met een aanvullende motivering, of, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Met inachtneming van wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen zal verweerder allereerst duidelijkheid moeten verschaffen, bijvoorbeeld door een inventarislijst, welke documenten aan eiser zijn verstrekt. Verder zal verweerder moeten motiveren hoe het onderzoek naar aanleiding van eisers Woo-verzoek is verricht, op welke wijze en op welke plekken naar documenten is gezocht, en in hoeverre is onderzocht of documenten, waarvan verweerder stelt dat deze niet meer aanwezig zijn, nog kunnen worden opgevraagd bij externen. De rechtbank past hiermee de artikelen 8:51a, eerste lid, en 8:80a van de Awb toe.
15. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak.
16. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat zo spoedig mogelijk mededelen aan de rechtbank (op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om nodeloze vertraging te voorkomen). Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen, en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
17. De rechtbank overweegt dat het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak. Zij zal het in beginsel in strijd met de goede procesorde achten als nieuwe geschilpunten worden ingebracht.
18. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2023.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zaaknummer ROT 21/5311
2.Staatsblad 2021, 499 en 500.
3.Zie een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1223.
4.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de Afdeling van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1233.
5.Zie ook een uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1743.