ECLI:NL:RBROT:2023:9577

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
10060523
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom in een arbeidsovereenkomst met bewijsopdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een vordering tot betaling van een geldsom. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. G. Bloem, heeft een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. N. Roos, met betrekking tot een bedrag dat eiseres aan gedaagde heeft overgemaakt tijdens haar dienstverband in de winkel van gedaagde's partner. Eiseres stelt dat zij in totaal € 30.141,15 aan gedaagde heeft betaald, maar dat gedaagde slechts € 23.605,40 heeft terugbetaald. Eiseres vordert het resterende bedrag van € 6.535,75, inclusief rente en proceskosten.

Gedaagde betwist de vordering en stelt dat zij het resterende bedrag contant heeft terugbetaald. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde nog € 5.332,10 aan eiseres moet betalen, omdat gedaagde niet heeft kunnen bewijzen dat de contante betalingen daadwerkelijk door haar zijn gedaan. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat gedaagde niet verantwoordelijk is voor de kosten die eiseres heeft gemaakt voor het Dierenziekenhuis en dat de vordering tot betaling van incassokosten is afgewezen. De wettelijke rente is toegewezen vanaf de datum van dagvaarding. De proceskosten zijn aan de zijde van eiseres vastgesteld op € 1.076,-, die gedaagde moet betalen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10060523 CV EXPL 22-26006
datum uitspraak: 13 oktober 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. G. Bloem,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. N. Roos.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 27 januari 2023 en de processtukken die daarin genoemd zijn;
  • de akte bewijslevering van [gedaagde01] , met bijlagen;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor;
  • de rolbeslissing van 14 juli 2023;
  • de antwoordakte van [eiseres01] .

2.De beoordeling

Wat is de kern?
2.1.
[eiseres01] werkte van 2020 tot 2022 in de winkel ‘ [naam winkel01] ’. Deze winkel werd gerund door [naam01] , de partner van [gedaagde01] . [eiseres01] heeft in deze periode € 28.437,45 overgemaakt naar de bankrekening van [gedaagde01] . Verder heeft ze via Western Union € 875,40 overgeboekt naar de schoondochter van [gedaagde01] en € 828,30 betaald aan Dierenziekenhuis Rotterdam. [eiseres01] stelt dat [gedaagde01] al die bedragen van totaal € 30.141,15 aan haar moest (terug)betalen, maar dat ze tot op vandaag slechts € 23.605,40 heeft betaald. Ze eist daarom dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om het restant van € 6.535,75 aan haar te betalen, met buitengerechtelijke kosten, rente en proceskosten.
2.2.
[gedaagde01] is het hier niet mee eens. Volgens haar heeft zij het restant van alle bedragen die [eiseres01] aan haar heeft overgemaakt al contant aan haar betaald. De bedragen die [eiseres01] heeft betaald aan de schoondochter van [gedaagde01] en aan het dierenziekenhuis hoeft [gedaagde01] niet aan [eiseres01] te betalen, vindt zij.
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde01] nog € ‭5.332,10 met rente‬ en de proceskosten aan [eiseres01] moet betalen. In dit vonnis wordt dit oordeel toegelicht.‬‬‬‬‬‬‬
[gedaagde01] moest € 28.237,50 aan [eiseres01] betalen voor de bankoverboekingen
2.4.
Het staat vast dat [eiseres01] € 28.437,50 per bank heeft overgeboekt naar [gedaagde01] . [gedaagde01] heeft in haar akte bewijslevering aangevoerd dat [eiseres01] € 200,- hiervan heeft overgemaakt, omdat [gedaagde01] dit eerder per ongeluk teveel had betaald. Dit heeft [eiseres01] niet betwist in haar antwoordakte. Er is geen discussie over dat [eiseres01] de overige bedragen niet uit eigen zak hoefde te betalen, maar dat [gedaagde01] die bedragen vooraf of achteraf aan [eiseres01] moest betalen. Dat betekent dat [gedaagde01] € 28.237,50 aan [eiseres01] moest betalen voor de overschrijvingen.
[gedaagde01] heeft € 22.905,40 via de bank betaald
2.5.
[gedaagde01] heeft via de bank € 23.605,40 betaald aan [eiseres01] . In haar akte bewijslevering heeft [gedaagde01] aangevoerd dat € 700,- hiervan zag op de bedragen die [eiseres01] aan de schoondochter van [gedaagde01] heeft overgemaakt. Dat heeft [eiseres01] in haar antwoordakte niet betwist. Dat betekent dat vast staat dat [gedaagde01] € ‭22.905,4‬0 heeft betaald ten aanzien van de bankoverboekingen, zodat zij in dit kader nog € 5.332,10 aan [eiseres01] moest betalen (€ 28.237,50 - € 22.905,40). ‬‬‬‬‬‬‬
[gedaagde01] mocht bewijzen dat zij de rest contant had betaald
2.6.
[gedaagde01] stelt dat zij dit bedrag contant heeft betaald aan [eiseres01] . [eiseres01] heeft dit betwist. Zij voert aan dat [eiseres01] wel contant geld aan haar heeft gegeven, maar dat dit geld uit de kas van de supermarkt kwam. Volgens haar waren die betalingen deels salaris en deels bedoeld voor het betalen van leveranciers. Gezien de gemotiveerde betwisting van [eiseres01] , was het aan [gedaagde01] om bewijs te leveren dat die contante betalingen door haar waren gedaan. Zij heeft daarvoor de gelegenheid gekregen in het tussenvonnis. [gedaagde01] had daarbij dus moeten bewijzen dat die betalingen van haar afkomstig waren en zagen op het hiervoor genoemde bedrag van € 5.332,10.
Dit bewijs is niet geleverd
2.7.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde01] er niet in is geslaagd om dit bewijs te leveren. Uit de getuigenverklaringen blijkt wel dat er contante betalingen zijn gedaan, maar daar was ook geen discussie over. Dat had [eiseres01] namelijk bij de dagvaarding zelf al beschreven. Het ging juist om de vraag van wie die betalingen afkomstig waren en waar ze op zagen. Uit geen van de getuigenverklaringen valt af te leiden dat de contante betalingen zagen op het vooruit- of terugbetalen van de betalingen die [eiseres01] aan [gedaagde01] heeft gedaan. [naam01] heeft verklaard dat het geld afkomstig was uit de kas van de winkel. Volgens hem was dat geld bedoeld ‘
om daar dingen voor te betalen en om boekingen te doen.’ [gedaagde01] heeft ervoor gekozen om geen conclusie na enquête te nemen. Zij heeft dus ook niet uitgelegd hoe deze verklaringen volgens haar begrepen moeten worden. Dat het geld afkomstig was uit de kas van de supermarkt, is naar oordeel van de kantonrechter een contra-indicatie dat dit afkomstig was van [gedaagde01] en bedoeld was voor betalingen van [eiseres01] aan [gedaagde01] . Bovendien is ten minste € 23.560,54 contant betaald. Dat is veel meer dan wat [gedaagde01] aan [eiseres01] moest betalen. Uit de getuigenverklaring volgt niet welk deel hiervan dan zag op terug-/vooruitbetalingen aan [eiseres01] en welk deel zag op vorderingen van de supermarkt en waaruit dit onderscheid blijkt. Gezien deze omstandigheden is het bewijs niet geslaagd. Dat betekent dat [gedaagde01] nog € 5.332,10 moet terugbetalen.
Voor de betalingen via Western Union hoeft [gedaagde01] niet meer te betalen
2.8.
[eiseres01] heeft verder op verzoek van [gedaagde01] via Western Union € 875,40 overgemaakt naar [naam02] , de schoondochter van [gedaagde01] . Zoals uit het voorgaande blijkt zijn partijen het erover eens dat [gedaagde01] ter zake al € 700,- heeft betaald aan [eiseres01] . [eiseres01] heeft in haar akte bewijslevering aangevoerd dat zij ook nog € 150,- heeft terugbetaald vanaf de rekening van [bedrijf01]. Zij heeft een betalingsbewijs daarvan overgelegd. Volgens [eiseres01] is die betaling niet relevant, maar zij heeft niet gemotiveerd waar die betaling volgens haar dan op ziet. Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat deze betaling ook zag op de overboekingen aan [naam02] . Er resteert dus nog een bedrag van € 25,40 (€ 875,40 - € 850,-). [gedaagde01] heeft in haar akte bewijsaanlevering aangevoerd dat dit de transactiekosten van Western Union zijn en dat [eiseres01] dit bedrag uit de kassa pakte, of van [naam01] kreeg. Dit heeft [eiseres01] niet betwist in haar antwoordakte. Dat betekent dat [gedaagde01] voor de overboekingen via Western Union niets meer hoeft te betalen.
[gedaagde01] hoeft de kosten van Dierenziekenhuis Rotterdam niet te betalen
2.9.
[eiseres01] heeft ook nog € 828,30 aan Dierenziekenhuis Rotterdam betaald. Volgens [eiseres01] gaat het om betalingen voor medische zorg aan twee hondjes. [gedaagde01] heeft aangevoerd dat dit niet haar honden zijn en dat zij ook nooit opdracht heeft gegeven voor het maken van deze kosten. Zij heeft dat onderbouwd met diverse stukken waarin [naam01] staat aangeduid als eigenaar van de honden. Hier tegenover heeft [eiseres01] haar stelling dat [gedaagde01] moet opdraaien voor deze kosten niet verder onderbouwd. Bij gebrek aan onderbouwing wordt dit deel van de eis afgewezen.
[gedaagde01] hoeft geen incassokosten te betalen
2.10.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. [eiseres01] heeft pas recht op een vergoeding als een brief is gestuurd waarin [gedaagde01] de kans heeft gekregen om binnen de in de wet genoemde termijn alsnog zonder extra kosten te betalen (artikel 6:96 lid 6 BW). In de brief die aan [gedaagde01] is gestuurd staat een termijn die niet voldoet aan de wet (ECLI:NL:HR:2016:2704). In de brief staat namelijk dat [gedaagde01] binnen vijftien dagen na ‘heden’ moet betalen. De termijn gaat echter pas in op de dag na ontvangst van de brief.
[gedaagde01] moet rente betalen vanaf de dagvaarding
2.11.
De aanmaning van 15 juli 2022 kan worden gezien als ingebrekestelling. [gedaagde01] heeft niet binnen de daarin genoemde termijn betaald. Dat betekent dat [gedaagde01] op het moment van dagvaarden in verzuim verkeerde, zodat de rente kan worden toegewezen vanaf 16 augustus 2022, zoals geëist (artikel 6:82 en 119 BW).
De eis tot afgifte van de auto en motor wordt afgewezen
2.12.
Zoals in het tussenvonnis al is geoordeeld wordt de eis tot afgifte van de auto en motor afgewezen.
[gedaagde01] moet de proceskosten betalen
2.13.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vast op € 86,- aan griffierecht en € 990,- aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 330,-). Dit is totaal € 1.076,-. De wettelijke rente daarover wordt toegewezen. [gedaagde01] moet dit bedrag betalen aan de gemachtigde van [eiseres01] , omdat [eiseres01] procedeert op basis van een toevoeging (gesubsidieerde rechtsbijstand). Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] € 5.332,10 te betalen, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 16 augustus 2022 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.076,-, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 21 oktober 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
bepaalt dat [gedaagde01] de proceskosten moet betalen aan de gemachtigde van [eiseres01] ;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
33394