ECLI:NL:RBROT:2023:9575

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
16 oktober 2023
Zaaknummer
9937838
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldsom in verband met de uitvoering van een overeenkomst voor het plaatsen van zonnepanelen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Svea Solar Nederland B.V. en een gedaagde, die in reconventie een tegenvordering had ingesteld. Svea, de eiseres, vorderde betaling van een factuur van € 3.927,03 voor het plaatsen van zonnepanelen op een pand in Voorschoten. De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat hij een overeenkomst had gesloten met een andere partij, [bedrijf01], en dat deze overeenkomst was opgezegd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde wel degelijk een overeenkomst met Svea had gesloten, die niet was opgezegd, en dat de zonnepanelen daadwerkelijk waren geplaatst. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde de vordering van Svea moest voldoen, inclusief wettelijke rente, en dat hij ook de proceskosten moest betalen. De reconventionele eis van de gedaagde werd afgewezen, en de kantonrechter verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9937838 CV EXPL 22-18296
datum uitspraak: 13 oktober 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Svea Solar Nederland B.V.,
vestigingsplaats: Eindhoven,
eiseres, verweerster in reconventie,
gemachtigde: [naam01] ,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde, eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. G. Hagens.
De partijen worden hierna ‘Svea’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit het tussenvonnis van 7 juli 2023 en de stukken die daarin genoemd zijn.
1.2.
Op 18 september 2023 heeft een gerechtelijke plaatsopneming plaatsgevonden. Namens Svea zijn daar [naam02] en [naam03] verschenen. [gedaagde01] is ook uitgenodigd voor deze plaatsopneming, maar hij en/of zijn gemachtigde zijn niet verschenen.

2.De beoordeling

Wat is de kern van de zaak?
2.1.
Svea stelt dat zij op basis van een overeenkomst met [gedaagde01] zonnepanelen heeft geplaatst op een pand in Voorschoten. Volgens haar weigert [gedaagde01] om de factuur van € 3.927,03, die Svea hiervoor heeft gestuurd, te betalen. Ze eist daarom dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om dit bedrag te betalen, met rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten.
2.2.
[gedaagde01] is het hier niet mee eens. Hij stelt dat hij zonnepanelen had besteld bij [bedrijf01] en dus niet bij Svea. Die overeenkomst is volgens hem opgezegd, zodat er sowieso geen reden is om iets aan Svea te betalen. [gedaagde01] stelt dat de eis van Svea evident ongegrond is. Hij eist als reconventionele eis (tegeneis) daarom dat Svea wordt veroordeeld om € 1.750,- aan juridische kosten aan hem te betalen.
2.3.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde01] € 3.927,03, met rente en proceskosten aan Svea moet betalen. In dit vonnis wordt dat oordeel toegelicht.
[gedaagde01] heeft een overeenkomst gesloten met Svea
2.4.
De partijen zijn het erover eens dat [gedaagde01] op 20 september 2019 een overeenkomst voor het plaatsen van zonnepanelen heeft getekend. Op die overeenkomst staat als tegenpartij ‘ [bedrijf01] ’. [gedaagde01] heeft in eerste instantie aangevoerd dat dit gaat om [bedrijf01] en dat hij dus nooit een overeenkomst heeft gehad met Svea. Svea heeft in reactie daarop gesteld dat [gedaagde01] de overeenkomst is aangegaan met [bedrijf02] dat per 19 mei 2020 haar naam heeft veranderd in Svea Solar Nederland B.V. Zij heeft van het laatste ook een notariële akte aangeleverd. [gedaagde01] is hier niet meer op ingegaan. Daarom staat als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat [gedaagde01] een overeenkomst heeft gesloten met Svea.
De overeenkomst is niet opgezegd
2.5.
[gedaagde01] heeft verder gesteld dat deze overeenkomst is opgezegd. De reden is volgens hem dat bij een technische controle is geconstateerd dat een dakdoorvoer nodig was, maar dat dit niet mogelijk bleek. Svea heeft bevestigd dat de overeenkomst in eerste instantie om die reden was opgezegd en dat de aanbetaling was teruggestort. Zij heeft gesteld dat [gedaagde01] vervolgens zelf heeft verzocht om de overeenkomst voor te zetten en dat hij toen de aanbetaling opnieuw heeft gestort. Svea heeft berichten van [gedaagde01] overgelegd waaruit dit volgt en een betalingsbewijs van zijn hernieuwde aanbetaling. [gedaagde01] heeft alleen in het algemeen gesteld dat die berichten niet van hem afkomstig zijn, maar hij heeft geen verklaring gegeven voor zijn tweede betaling van € 200,-.
2.6.
Bovendien is de overeenkomst ook uitgevoerd. Svea heeft een opleverdocument aangeleverd. Daarbij heeft zij foto’s laten zien van het dak voor en na het plaatsen van de zonnepanelen. [gedaagde01] heeft aangevoerd dat de foto’s niet van zijn pand op het adres [adres01] in [plaats01] zijn, maar van een ander pand. Volgens hem liggen er op het dank van zijn pand geen panelen. Bij de gerechtelijke plaatsopneming heeft de kantonrechter (met behulp van een door Svea meegebrachte drone) geconstateerd dat op het pand op het adres [adres01] wel degelijk zonnepanelen liggen. Het pand zonder zonnepanelen waar [gedaagde01] foto’s van heeft laten zien is een heel ander pand, op het adres [adres02] . De kantonrechter neemt het [gedaagde01] kwalijk dat hij in zijn akte van juni 2023 screenshots van Google Maps heeft overgelegd van dit andere pand, terwijl hij daarbij de aanduiding [adres01] heeft vermeld. Gebleken is dat dit onjuist is en dat [gedaagde01] daarmee de kantonrechter en Svea op een dwaalspoor heeft gebracht. Juist [gedaagde01] , als gebruiker van het pand op het adres [adres01] had moeten weten dat zijn standpunt onjuist was. Alleen door de gerechtelijke plaatsopneming, waar [gedaagde01] schitterde door afwezigheid, is deze onjuiste informatieverstrekking aan het licht gekomen.
2.7.
Gezien de hernieuwde aanbetaling van [gedaagde01] en de omstandigheid dat de zonnepanelen geplaatst zijn, heeft [gedaagde01] zijn stelling dat de overeenkomst is opgezegd onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter oordeelt daarom dat vaststaat dat de overeenkomst nog altijd bestaat.
[gedaagde01] moet € 3.927,03 aan Svea betalen
2.8.
In de overeenkomst hebben [gedaagde01] en Svea (toen nog [bedrijf01] ) een prijs van € 4.127,03 afgesproken. Svea heeft onbetwist gesteld dat [gedaagde01] € 200,- heeft aanbetaald. Op grond van de overeenkomst moet [gedaagde01] dus nog € ‭3.927,03‬ betalen. Deze eis van Svea wordt toegewezen.‬‬‬‬‬‬‬
2.9.
Voor de volledigheid overweegt de kantonrechter nog dat [gedaagde01] erop heeft gewezen dat als naam op de factuur [naam04] staat. Volgens hem heeft Svea daarom geen vordering op hem. Dit verweer passeert de kantonrechter. Op grond van de overeenkomst moet [gedaagde01] betalen. Dat op de factuur een andere naam staat, maakt dit niet anders.
[gedaagde01] moet de wettelijke rente betalen
2.10.
Svea heeft onbetwist gesteld dat zij op 28 mei 2020 een factuur heeft gestuurd naar [gedaagde01] en dat partijen een betalingstermijn van tien dagen vanaf de factuurdatum hebben afgesproken. [gedaagde01] moet daarom vanaf 7 juni 2020 wettelijke rente betalen (artikel 6:119 en 6:83 sub a BW). [gedaagde01] is volgens Svea een natuurlijk persoon, daarom wordt [gedaagde01] niet veroordeeld om de wettelijke handelsrente te betalen, zoals Svea lijkt te vorderen.
[gedaagde01] hoeft geen vergoeding voor buitengerechtelijke kosten te betalen
2.11.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. Svea heeft pas recht op een vergoeding als aan [gedaagde01] een brief is gestuurd waarin hij de kans heeft gekregen om binnen de in de wet genoemde termijn alsnog zonder extra kosten te betalen (artikel 6:96 lid 6 BW). Svea heeft een aantal brieven bij de dagvaarding gevoegd. In geen van deze brieven staat een termijn die voldoet aan de wet (ECLI:NL:HR:2016:2704).
[gedaagde01] moet de proceskosten betalen
2.12.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van Svea tot vandaag vast op € 107,22 aan dagvaardingskosten, € 487,- aan griffierecht en € 264,- aan salaris voor de gemachtigde (één punt). Er wordt maar één punt aan salaris gerekend, omdat de gemachtigde alleen de dagvaarding heeft opgesteld en verder niet is verschenen op de zitting en bij de plaatsopneming. Omdat Svea daar wel is verschenen kent de kantonrechter haar een onkostenvergoeding van € 250,- toe, mede met het oog op hetgeen is overwogen in 2.6. De proceskosten bedragen daarom tot vandaag totaal € ‭1.108,22‬.‬‬‬‬‬‬‬
2.13.
Omdat [gedaagde01] ongelijk krijgt is er geen aanleiding om Svea te veroordelen om proceskosten aan [gedaagde01] te betalen. Deze reconventionele eis van [gedaagde01] wordt dus afgewezen. [gedaagde01] moet de proceskosten in reconventie betalen. Deze stelt de kantonrechter vast op € 99,50 aan salaris voor de gemachtigde (1/2 punt x € 199,-).
2.14.
Voor kosten die Svea maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 132,- (1/2 punt x € 264,-). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Het vonnis in conventie is uitvoerbaar bij voorraad
2.15.
[gedaagde01] heeft verzocht het vonnis in conventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, zoals geëist door Svea. De kantonrechter passeert dit verweer. Als [gedaagde01] meent dat er sprake is van een restitutierisico, zoals hij heeft gesteld, dan moet hij dat goed onderbouwen. Het uitgangspunt is namelijk dat een veroordeling uitvoerbaar moet zijn, ook tijdens een eventueel lopend hoger beroep (ECLI:NL:HR:2019:2026). De stelling van [gedaagde01] dat de financiële situatie van Svea moeilijk te beoordelen is, is daarvoor onvoldoende. Dit vonnis wordt daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Svea € 3.927,03 te betalen, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 7 juni 2020 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van Svea tot vandaag worden vastgesteld op € 1.108,22;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
in reconventie
3.5.
wijst de eis af;
3.6.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van Svea tot vandaag worden vastgesteld op € 99,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
33394