ECLI:NL:RBROT:2023:937

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
9 februari 2023
Zaaknummer
C/10/649033 / KG ZA 22-1025
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot opheffing van conservatoire beslagen in kort geding

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit meerdere natuurlijke personen en vennootschappen, de opheffing van conservatoire (derden)beslagen die door de curator van een failliete vennootschap waren gelegd. De voorzieningenrechter heeft op 8 februari 2023 geoordeeld dat de vorderingen van eisers worden afgewezen. De curator had conservatoire beslagen gelegd op de vermogensbestanddelen van eisers, waaronder bankrekeningen en onroerend goed, als verhaalsmogelijkheid voor de schulden van de failliete vennootschap. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van de curator bij handhaving van de beslagen zwaarder wegen dan die van eisers bij opheffing. De rechtbank had eerder de vorderingen van de curator in een andere procedure afgewezen, maar de curator had hoger beroep ingesteld. De voorzieningenrechter concludeerde dat eisers onvoldoende aannemelijk hadden gemaakt dat hun belangen bij opheffing van de beslagen zwaarder wegen dan de belangen van de curator. De proceskosten werden aan eisers opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij werden aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/649033 / KG ZA 22-1025
Vonnis in kort geding van 8 februari 2023
in de zaak van

1.[eiser01] ,

wonende te [woonplaats01] (Verenigde Arabische Emiraten),
2.
[eiser02],
wonende te [woonplaats02] ,
3.
[eiser03] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
4.
[eiser04] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
5.
[eiser05] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats01] ,
eisers,
advocaten mrs. S. El Hadouchi en J.E. van Vlijmen te 's-Gravenhage,
tegen
MR. [naam01] Q.Q.,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
[gedaagde01] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats02] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.E.T. van Oort te 's-Gravenhage.
Eisers worden afzonderlijk aangeduid als [eiser01] , [eiser02] , [eiser03] , [eiser04] en [eiser05] (gezamenlijk als [eiser01] c.s.). Gedaagde wordt de curator genoemd.

1.De zaak in het kort

[eiser01] c.s. vorderen opheffing van alle ten laste van hen gelegde conservatoire (derden)beslagen. De vorderingen van [eiser01] c.s. worden afgewezen. De belangen van de curator bij handhaving van de beslagen als verhaalsmogelijkheid wegen zwaarder dan de belangen van [eiser01] c.s. bij opheffing daarvan.

2.De procedure

2.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 22 december 2022, met producties 1 tot en met 7;
  • de brief van 19 januari 2023 namens [eiser01] c.s., met producties 8 tot en met 17;
  • de brief van 23 januari 2023 namens [eiser01] c.s., met producties 18 tot en met 20;
  • de akte overlegging producties namens de curator, met producties 1 tot en met 12;
  • de pleitnota van [eiser01] c.s.;
  • de pleitnota van de curator.
2.2.
De zaak is tijdens de zitting van 25 januari 2023 behandeld. Vervolgens is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde01] B.V. (hierna: ‘ [gedaagde01] ’) is bij vonnis van 31 maart 2020 in staat van faillissement verklaard met aanstelling van de curator als zodanig.
3.2.
In de jaren voorafgaand aan het faillissement van [gedaagde01] waren [eiser01] c.s. in verschillende periodes indirect bestuurder van [gedaagde01] .
3.3.
[eiser02] is enig bestuurder en aandeelhouder van [eiser03] Holding.
3.4.
[eiser01] is voor 99% aandeelhouder van [eiser04] ; [eiser02] voor 1%. Met uitzondering van een periode in 2018 en 2019, is [eiser01] sinds 26 maart 2012 enig bestuurder van [eiser04] . In die tussenliggende periode was de heer [naam02] (hierna: [naam02] ) bestuurder.
3.5.
Naar aanleiding van de verdwijning van een grote hoeveelheid goud uit een kluis van [gedaagde01] heeft zij haar eigen faillissement aangevraagd.
3.6.
De curator heeft de volgende beslagen gelegd op de vermogensbestanddelen van [eiser01] c.s.:
  • Op 5 februari 2021 ten laste van [eiser01] : conservatoir derdenbeslag onder de Rabobank. Het beslag heeft doel getroffen voor € 1,50. Ook is op die datum conservatoir beslag gelegd op de woning aan de [adres01] te Venlo.
  • Op 9 februari 2021 ten laste van [eiser02] : conservatoir derdenbeslag onder de SNS Bank. Het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 156,24.
  • Op 5 februari 2021 ten laste van [eiser03] Holding: conservatoir derdenbeslag onder de Aegon Bank. Het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 115.797,58.
  • Op 5 februari 2021 ten laste van [eiser04] : conservatoir derdenbeslag onder de ING Bank. Het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 16.625,49;
  • Ten laste van [eiser05] : conservatoir beslag op het bedrijfspand aan de [adres02] te Venlo en conservatoir derdenbeslag onder de Aegon Bank. Het beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 1.959,81.
Ook heeft de curator beslagen gelegd ten laste van [naam02] .
3.7.
De eis in de hoofdzaak van de curator is bij vonnis van deze rechtbank van 20 juli 2022 afgewezen. De curator vorderde, kort gezegd, een verklaring voor recht dat [eiser01] , [eiser02] , [eiser03] , [eiser04] , [eiser05] en [naam02] hun bestuurstaak onbehoorlijk hebben vervuld, dat dit onbehoorlijk bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [gedaagde01] en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het boedeltekort. De curator vorderde tevens een veroordeling tot betaling van het boedeltekort nader op te maken bij staat.
3.8.
Bij herstelvonnis van 28 september 2022 zijn alle conservatoire derdenbeslagen onder de ABN Amro Bank, Rabobank, ING Bank en Binck Bank ten laste van [naam02] opgeheven. Het conservatoir beslag op een onroerende zaak van [naam02] is gehandhaafd.
3.9.
De curator heeft op 19 oktober 2022 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 20 juli 2022.

4.Het geschil

4.1.
[eiser01] c.s. vordert - samengevat - om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
- opheffing van alle door de curator ten laste van [eiser01] c.s. gelegde conservatoire beslagen;
subsidiair:
- de curator te veroordelen om alle door de curator ten laste van [eiser01] c.s. gelegde conservatoire beslagen op te heffen binnen 48 uur na dit vonnis;
zowel primair als subsidiair:
  • de curator te verbieden om na opheffing van de conservatoire beslagen opnieuw ten laste van [eiser01] c.s. conservatoir beslag te leggen voor de gepretendeerde vorderingen zoals omschreven in punt 6 van de dagvaarding, totdat in de bodemzaken een onherroepelijke uitspraak is gedaan, op verbeurte van een dwangsom van € 100.000,-;
  • de curator te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf 15 dagen na de datum van dit vonnis.
4.2.
De curator voert gemotiveerd verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Bij een vordering tot opheffing van conservatoire maatregelen geldt dat de zogenoemde afstemmingsregel niet van toepassing is als de uitspraak van de bodemrechter over de vordering ter verzekering waarvan de conservatoire maatregel strekt, nog niet in kracht van gewijsde is gegaan. In een dergelijk geval moeten de belangen van partijen worden afgewogen, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat voor een vooralsnog niet vaststaande vordering verhaal mogelijk zal zijn ingeval de vordering in de hoofdzaak wordt toegewezen, terwijl de beslaglegger bij (definitieve) afwijzing van de vordering in de hoofdzaak voor de door het beslag ontstane schade aansprakelijk is. De omstandigheid dat de rechter in de hoofdzaak reeds uitspraak heeft gedaan, moet hierbij worden betrokken (HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:599).
5.2.
In onderhavige zaak neemt de voorzieningenrechter in ogenschouw dat [eiser01] c.s. onderbouwd heeft gesteld en de curator niet heeft betwist dat, als de vorderingen van de curator ook in hoger beroep worden afgewezen, [eiser01] c.s. hun schade als gevolg van de beslagen niet op de curator kunnen verhalen. Verder geldt in deze zaak dat de rechtbank inmiddels de vorderingen van de curator heeft afgewezen. Tegen deze achtergrond moet de hiervoor bedoelde belangenafweging plaatsvinden.
Beslagen ten laste van [eiser01]
5.3.
[eiser01] vordert opheffing van de beslagen op zijn bankrekening en woning. [eiser01] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij belang heeft bij de opheffing van de beslagen, omdat hij weer vrijelijk wil beschikken over zijn bankrekening die vanwege het beslag is geblokkeerd. Ook wil [eiser01] de woning verkopen, omdat vanwege de dalende huizenprijzen de overwaarde op zijn woning verdampt. Hij wil de overwaarde aanwenden om aan betalingsverplichtingen te kunnen voldoen. Verkoop onder de voorwaarde dat de koopsom in depot blijft bij de notaris, zoals de curator heeft voorgesteld, is niet in het belang van [eiser01] , omdat dit de koopprijs van de woning zal drukken. De curator verweert zich tegen de vordering van [eiser01] . Met betrekking tot het bankbeslag voert de curator aan dat [eiser01] voldoende financiële middelen genereert uit zijn andere onderneming en dienstbetrekking, dat hij buiten het beslagen tegoed over zijn bankrekening kan beschikken en dat hij daardoor geen belang heeft bij opheffing van het bankbeslag. Ook is niet gebleken dat [eiser01] zijn woning wil verkopen en dat hij de verkoopopbrengst nodig heeft om aan zijn verplichtingen te voldoen. Bovendien bewoont [eiser02] de woning van [eiser01] en is onzeker of de huizenprijzen daadwerkelijk gaan dalen.
5.4.
[eiser01] heeft ter zitting erkend dat hij geen last heeft van het bankbeslag, omdat de rekening buiten het beslagen deel van € 1,50 door hem kan worden gebruikt. Het belang bij opheffing van het bankbeslag is hierdoor onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ten aanzien van de woning heeft [eiser01] zijn verkoopplannen niet geconcretiseerd. Niet gesteld of gebleken is dat [eiser01] de woning te koop aanbiedt of een makelaar heeft benaderd voor de verkoop. Het had op de weg van [eiser01] gelegen om zijn verkoopplannen te concretiseren. Bovendien woont [eiser02] op dit moment in de woning van [eiser01] en, zo is ter zitting gebleken, voldoet [eiser02] de hypotheekverplichtingen van [eiser01] . Aannemelijk is daarom dat tussen [eiser01] en [eiser02] een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Gelet hierop is van belang dat niet gesteld of gebleken is dat [eiser02] de woning zal verlaten bij een eventuele verkoop. Bovendien is van belang dat de curator bereid is gebleken mee te werken aan verkoop van de woning, mits de overwaarde in depot wordt gehouden bij de notaris. Zo bezien kan voldoende tegemoet worden gekomen aan het (gestelde) belang van [eiser01] bij het verzilveren van de overwaarde zonder dat daarvoor opheffing van het beslag nodig is. Mogelijk zal verkoop onder beslag enig waardedrukkend effect hebben, maar bij gebreke van enige onderbouwing door [eiser01] op dit punt, kan niet worden aangenomen dat hieraan veel gewicht moet worden toegekend.
Beslagen ten laste van [eiser02]
5.5.
[eiser02] vordert opheffing van het conservatoir derdenbeslag op zijn bankrekening. Hij legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij vrijelijk over zijn bankrekening moet kunnen beschikken. [eiser02] is diabetespatiënt en kan vanwege de stress die hij heeft sinds het faillissement van [gedaagde01] niet werken. [eiser02] teert in op het vermogen dat hij in januari 2021 heeft verkregen na verkoop van zijn woning. Die overwaarde is bijna op en hij heeft de tegoeden van zijn holding nodig om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. De curator betwist het belang bij opheffing. [eiser02] kan volgens de curator gebruik maken van zijn bankrekening, wat hij ook doet. Uit de door [eiser02] overgelegde stukken volgt bovendien niet dat sprake is van een aanspraak op betaling door [eiser01] Holding. Ook heeft [eiser02] daags voor de beslaglegging de overwaarde na verkoop van zijn woning overgemaakt naar een derde, wat als paulianeus kan worden aangemerkt.
5.6.
Het lijkt er op het eerste gezicht op dat [eiser02] vermogensbestanddelen met opzet aan verhaal door de curator heeft onttrokken door enkele dagen na beslaglegging door de curator de overwaarde van zijn woning, naar eigen zeggen, vanaf een (nog) niet beslagen rekening over te maken naar een rekening van derden omdat hij dit “veiliger” achtte. Die overwaarde wordt nu in maandelijkse tranches aan [eiser02] overgemaakt, waardoor hij tot nu toe in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Wat hiervan verder ook zij, de voorzieningenrechter begrijpt het betoog van [eiser02] zo dat hij het beslagen bedrag van [eiser01] Holding nodig heeft om in zijn verdere levensonderhoud te kunnen voorzien. Los van de vraag of [eiser03] Holding verplichtingen heeft jegens [eiser02] , waarover hierna meer, heeft [eiser02] deze stelling niet onderbouwd. Zo ontbreekt enig begin van onderbouwing van de stelling dat hij als gevolg van zijn diabetes en stress niet kan werken. Een algemene verwijzing naar de gevolgen van diabetes volstaat niet. Het lag in de rede, en dat mocht dus ook van [eiser02] worden verwacht, dat hij deze stelling had onderbouwd door overlegging van, bijvoorbeeld, een doktersverklaring. Nergens blijkt dus uit dat [eiser02] arbeidsongeschikt is en dat hij daardoor geen inkomen kan genereren. Daarom kan in dit kort geding niet worden aangenomen dat [eiser02] het bij [eiser03] Holding beslagen tegoed nodig heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien. Voorts kan [eiser02] , zoals ter zitting is erkend, buiten het beslagen bedrag van € 156,24, beschikken over zijn bankrekening.
Beslagen ten laste van [eiser03] Holding
5.7.
[eiser03] Holding vordert opheffing van het bankbeslag, omdat zij deze gelden nodig heeft om onder andere het DGA salaris aan [eiser02] te kunnen voldoen. Daarnaast wil [eiser03] Holding door met ondernemen en het beslag verhindert dit. De curator betwist dat [eiser03] Holding verplichtingen jegens [eiser02] heeft, omdat dat nergens uit is gebleken. Wel is uit de balans gebleken dat [eiser01] Holding vorderingen op derden heeft voor een bedrag van € 36.726,-.
5.8.
De voorzieningenrechter volgt het verweer van de curator dat niet is gebleken dat [eiser03] Holding verplichtingen heeft jegens [eiser02] (of anderen) en dat als gevolg van deze verplichtingen het bankbeslag moet worden opgeheven. In het licht van de betwisting van de curator heeft [eiser03] Holding haar belang immers niet alsnog concreet gemaakt. Een concreet belang bij opheffing van het beslag op de bankrekening is daarom niet aannemelijk gemaakt.
Beslagen ten laste van [eiser04]
5.9. 21
[eiser04] vordert opheffing van het bankbeslag, omdat zij de beslagen gelden op de rekening nodig heeft om te kunnen voldoen aan diverse schulden van in totaal omstreeks
€ 17.000,-. De curator verweert zich en voert aan dat enkel van een jaarlijkse verplichting van € 1.002,- jegens de belastingdienst is gebleken en dat deze, en eventuele andere verplichtingen, kunnen worden voldaan uit de vlottende activa van bijna € 300.000,- die volgen uit de door [eiser01] c.s. overgelegde jaarrekening van [eiser04] .
5.10. 21
[eiser04] heeft, gelet op de gemotiveerde betwisting van de curator, onvoldoende onderbouwd dat het beslagen bedrag nodig is om aan haar verplichtingen te kunnen voldoen. Niet valt immers in te zien dat eventuele verplichtingen niet kunnen worden voldaan uit haar vlottende activa.
Beslagen ten laste van [eiser05]
5.11.
[eiser05] stelt belang te hebben bij opheffing van het derdenbeslag, omdat zij geen reserves meer heeft en zij de beslagen gelden nodig heeft om onder andere de boekhouder en de belastingdienst te kunnen betalen. Het beslag op het bedrijfspand moet worden opgeheven, omdat [eiser05] het pand vanwege de dalende vastgoedprijzen snel onder normale condities wil verkopen. De verkoopwaarde van het pand moet worden aangewend om crediteuren te betalen en de lasten van het pand lopen nu alsmaar door. De curator betwist dat [eiser05] financiële verplichtingen heeft. Er rust geen hypotheek op het bedrijfspand en nergens blijkt uit dat [eiser05] het voornemen heeft om het pand te verkopen.
5.12.
Ter zitting heeft [eiser05] verklaard dat haar grootste belang de opheffing van het beslag op het bedrijfspand is. Voor opheffing van dit beslag geldt echter, net zoals in 5.4 is overwogen ten aanzien van de woning van [eiser01] , dat de verkoopplannen van het pand onvoldoende geconcretiseerd zijn. Niet gesteld of gebleken is dat het pand te koop is aangeboden en/of dat zich een gegadigde voor het pand heeft gemeld en ook voor dit pand geldt dat het ontbreekt aan concrete aanwijzingen dat veel gewicht moet worden gehecht aan een mogelijk waardedrukkend effect van verkoop onder beslag. Een concreet belang voor opheffing van dit beslag heeft [eiser05] daarmee niet aannemelijk gemaakt. Dit geldt eveneens voor het bankbeslag. Niet is gebleken van verplichtingen van de vennootschap die zij vanwege het bankbeslag niet kan voldoen.
Conclusie
5.13.
Het voorgaande betekent dat de belangen van [eiser01] c.s. bij opheffing van de beslagen onvoldoende aannemelijk zijn gemaakt. Dit brengt mee dat meer gewicht moet worden gehecht aan het belang van de curator bij behoud van verhaalsmogelijkheden zolang het hof niet heeft beslist op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 20 juli 2022, ook al heeft de rechtbank de vorderingen van de curator daarin afgewezen. Hieraan doet niet af dat [eiser01] c.s. eventuele schade als gevolg van de beslagen niet op de curator zullen kunnen verhalen. Dat gegeven ontslaat hen niet van de verplichting om hun belang bij opheffing van de beslagen (enigszins) concreet te maken, en daarin zijn zij niet geslaagd. Niet van belang is dat de rechtbank bij herstelvonnis van 28 september 2022 enkele beslagen ten laste van [naam02] wel heeft opgeheven. In dit kort geding moet een zelfstandige belangenafweging plaatsvinden, gebaseerd op hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht. De voorzieningenrechter tekent daarbij ten overvloede aan dat de curator, anders dan in dit kort geding, de vordering van [naam02] in de bodemzaak door processuele verwikkelingen niet had betwist. Dit alles betekent dat de belangenafweging in het nadeel van [eiser01] c.s. uitvalt.
De proceskosten
5.14.
[eiser01] c.s. worden als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van de curator worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.016,00
Totaal € 1.692,00

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt [eiser01] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 1.692,00,
6.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.3608/1980