ECLI:NL:RBROT:2023:9318

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
10342977 CV EXPL 23-5288
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand met schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in een huurzaken tussen [eiser01] en [gedaagde01] en [gedaagde02]. [Eiser01] heeft de ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd wegens een aanzienlijke huurachterstand van € 21.523,50, die was opgebouwd sinds het ingaan van de huurovereenkomst op 25 april 2020. De huurder, [gedaagde01], heeft erkend dat er een huurachterstand is, maar heeft betwist dat deze zo hoog is. [Gedaagde02] heeft zich verweerd door te stellen dat zij geen huurder is en daarom ten onrechte is gedagvaard. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde02] niet als huurder kan worden aangemerkt, omdat zij de huurovereenkomst niet heeft ondertekend en nooit op het adres van het gehuurde heeft ingeschreven.

De kantonrechter heeft de vordering van [eiser01] tegen [gedaagde02] afgewezen en de huurovereenkomst met [gedaagde01] ontbonden. De rechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand substantieel is en dat er geen omstandigheden zijn die de ontbinding en ontruiming in de weg staan. De ontruimingstermijn is vastgesteld op veertien dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast is [gedaagde01] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, toekomstige huurbetalingen, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10342977 CV EXPL 23-5288
datum uitspraak: 6 oktober 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
woonplaats: [woonplaats01] ( [land01] ),
eiser,
gemachtigde: mr. A. Quispel,
tegen

1.[gedaagde01] ,

2. [gedaagde02],
woonplaats: [woonplaats02] ,
gedaagden,
die zelf procederen.
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’, ‘ [gedaagde01] ’ en ‘ [gedaagde02] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 15 februari 2023, met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van [gedaagde01] en [gedaagde02] van 28 februari 2023;
  • het schriftelijk antwoord van [gedaagde02] , met bijlage;
  • het schriftelijk antwoord van [gedaagde01] , met bijlagen;
  • de aantekeningen van het mondelinge antwoord van [gedaagde01] van 30 maart 2023;
  • de e-mail van de gemachtigde van [eiser01] van 27 juni 2023, met bijlagen;
  • de rolbeslissing van 14 juli 2023;
  • de aantekeningen van de mondelinge reactie van [gedaagde01] en [gedaagde02] , met bijlagen;
  • de akte na comparitie van [eiser01] (ook inhoudende een eisvermindering).
1.2.
Op 7 juli 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser01] in persoon, vergezeld door de heer [naam01] van MC Makelaardij en bijgestaan door de heer [naam02] (namens de gemachtigde). [gedaagde01] is in persoon verschenen. [gedaagde02] was niet aanwezig.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiser01] is eigenaar van de woonruimte aan de [adres01] in Rotterdam. Deze woning verhuurt hij via MC Makelaardij aan [gedaagde01] . Op de schriftelijke huurovereenkomst staat ook [gedaagde02] vermeld, maar zij heeft de huurovereenkomst niet ondertekend. De betalingsverplichting van de huurder bedraagt sinds het ingaan daarvan op 25 april 2020 € 1.650,- per maand.
2.2.
Er is een huurachterstand ontstaan, die volgens [eiser01] berekend tot en met januari 2023 € 15.398,50 bedroeg. [eiser01] maakt aanspraak op betaling van dat bedrag, vermeerderd met rente, die tot 7 februari 2023 € 44,32 bedraagt. [eiser01] vordert ook ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Hij maakt daarnaast aanspraak op betaling van een bedrag van € 1.650,- per maand vanaf februari 2023 tot en met de maand van ontruiming van het gehuurde. Tot slot eist [eiser01] een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten (€ 1.082,62 inclusief BTW) en proceskosten.
2.3.
[gedaagde02] heeft verklaard dat zij geen huurder is en daarom ten onrechte is gedagvaard. Zij is geen partij bij de huurovereenkomst en heeft nooit op het adres van het gehuurde ingeschreven gestaan.
2.4.
[gedaagde01] heeft (aanvankelijk) aangevoerd dat de huurachterstand maar ongeveer één bedraagt. Hij heeft betalingsbewijzen overgelegd van de bedragen die hij in 2022 heeft betaald. Hij heeft via de gemeente Rotterdam hulp gezocht bij het betalen van zijn schulden.
[gedaagde02] is geen huurder; vordering tegen [gedaagde02] zal worden afgewezen
2.5.
De kantonrechter zal de vordering van [eiser01] afwijzen voor zover die is gericht tegen [gedaagde02] . Tegenover de betwisting door [gedaagde02] dat zij (mede-)huurder is van het gehuurde, heeft [eiser01] zijn stelling dat daarvan wel sprake is onvoldoende onderbouwd. De enkele omstandigheid dat [gedaagde02] vermeld staat op de door [gedaagde02] niet ondertekende schriftelijke huurovereenkomst is daartoe – mede in het licht van de toelichting ter zake door [gedaagde02] – onvoldoende.
De huurovereenkomst wordt ontbonden
2.6.
Dat [gedaagde01] wel huurder van [eiser01] is, staat niet ter discussie. In deze procedure is komen vast te staan dat [gedaagde01] een forse huurachterstand heeft laten ontstaan. Gebleken is dat alle betalingen waarvan [gedaagde01] betalingsbewijzen heeft overgelegd, zijn verwerkt in het door [eiser01] als productie 7 overgelegde overzicht. Uit dat – verder niet concreet door [gedaagde01] weersproken – overzicht blijkt dat de huurachterstand tot en met juni 2023 € 21.523,50 bedraagt. Dit komt neer op een achterstand van iets meer dan 13 maanden.
2.7.
De achterstand is zo hoog, dat ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde in beginsel gerechtvaardigd is. Er zijn geen omstandigheden die maken dat deze vorderingen toch moeten worden afgewezen. Daartoe is het volgende van belang.
2.7.1.
Aan de omstandigheid dat [eiser01] niet heeft voldaan aan zijn verplichting als bedoeld in artikel 2 Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening zal geen consequentie worden verbonden. [gedaagde01] heeft immers zelf op 28 maart 2023, kort na het uitbrengen van de dagvaarding, contact opgenomen met de gemeente voor schuldhulpverlening. Dit blijkt uit het door hem overgelegde plan van aanpak. Daarmee is het met de meldplicht beoogde doel bereikt.
2.7.2.
[gedaagde01] heeft bij zijn laatste mondelinge reactie (na de mondelinge behandeling) opgemerkt dat sprake zou zijn van gebreken aan het gehuurde en dat hij zelf dingen zou hebben hersteld. [gedaagde01] kan echter niet in een zo laat stadium van de procedure nog nieuwe verweren aanvoeren. Hij heeft ook geen tegenvordering ingesteld (die dan overigens ook niet tijdig zou zijn ingesteld). De kantonrechter zal deze stellingen van [gedaagde01] daarom buiten beschouwing laten.
2.7.3.
[gedaagde01] heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat hij kinderen heeft, onder wie minderjarige kinderen, die bij hun moeders wonen en in de weekenden bij hem zijn. Omdat deze minderjarige kinderen over woonruimte bij hun moeders beschikken, staat hun belang er niet aan in de weg dat de ontbindings- en ontruimingsvordering wordt toegewezen.
2.8.
Bij rolbeslissing van 14 juli 2023 is [gedaagde01] opgedragen om aan te tonen dat het traject van schuldhulpverlening van start gaat / is gegaan. Hij moest op de rolzitting van 17 augustus 2023 laten weten wat de stand van zaken is. Ook moest hij stukken overleggen waaruit blijkt dat hij na augustus 2023 in staat is om de lopende huur en een aflossing van € 300,- per maand te betalen. [gedaagde01] heeft vervolgens alleen een plan van aanpak van 28 maart 2023 en enkele ongedateerde e-mails van de gemeente Rotterdam overgelegd. Hieruit blijkt niet dat sprake is van een lopend schuldhulpverleningstraject, laat staan wat de actuele stand van zaken daarvan is. Ook is uit niets gebleken of en hoe [gedaagde01] de lopende huur en een aflossingsbedrag van € 300,- per maand kan betalen. [gedaagde01] heeft aldus geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid concreet te laten zien dat zijn financiële situatie op orde is en [eiser01] er op kan vertrouwen dat de lopende huur kan en zal worden betaald en dat de achterstand kan en zal worden ingelost.
2.9.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat niet gebleken is van omstandigheden die aan ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde in de weg staan. Die vorderingen zullen daarom worden toegewezen.
2.10.
De ontruimingstermijn wordt gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis.
Wat moet [gedaagde01] aan [eiser01] aan betalen ter zake van de huurovereenkomst?
2.11.
Vast staat dat de huurachterstand tot en met juni 2023 € 21.523,50 bedroeg (productie 7 van [eiser01] ). Op 4 augustus 2023 heeft [gedaagde01] een aflossing van € 300,- betaald en een bedrag van € 1.650,- voldaan. Berekend tot en met augustus 2023 moet [gedaagde01] daarom een bedrag van (€ 21.523,50 + € 1.650,- - € 300,- =) € 22.873,50 betalen. [gedaagde01] zal ook worden veroordeeld om vanaf september 2023 tot en met de dag van ontruiming van het gehuurde € 1.650,- per maand aan [eiser01] te betalen.
2.12.
Voor een veroordeling van [gedaagde01] om over de gehele maand waarin de ontruiming plaatsvindt huur te betalen is geen plaats. Tot en met vandaag (de ontbinding van de huurovereenkomst) volgt de betalingsverplichting van [gedaagde01] uit de huurovereenkomst. Vanaf de dag van ontbinding tot en met de dag van ontruiming moet hij een gebruiksvergoeding betalen, gelijk aan de laatst geldende betalingsverplichting (artikel 7:225 BW). Voor een vergoeding na de dag van ontruiming heeft [eiser01] geen grondslag gesteld. Daarom wordt de vergoeding slechts tot en met de dag van ontruiming toegewezen.
2.13.
[eiser01] heeft bij zijn laatste akte zijn eis verminderd, in die zin dat het bedrag van € 75,- dat werd gevorderd voor ‘voorrijkosten KPN’ niet langer wordt geëist. Dat bedrag is in het onder 2.11 genoemde bedrag aan achterstand daarom niet opgenomen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
2.14.
De buitengerechtelijke incassokosten van € 1.082,62 worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De rente wordt ook toegewezen, omdat [eiser01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist.
Proceskosten
2.15.
Omdat de vordering van [eiser01] tegen [gedaagde02] wordt afgewezen moet hij haar proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde02] tot vandaag vast op € 50,-.
2.16.
[gedaagde01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van [eiser01] betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 130,66 aan dagvaardingskosten, € 693,- aan griffierecht en € 990,- aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punten × € 396,-). Dit is totaal € 1.813,66. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van €132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.17.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vorderingen tegen [gedaagde02] af;
3.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen [eiser01] en [gedaagde01] en veroordeelt [gedaagde01] om binnen veertien na de betekening van dit vonnis de woning aan de [adres01] in Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde01] bevinden en het gehuurde met alle sleutels ter beschikking van [eiser01] te stellen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 22.917,82 aan huurachterstand tot en met augustus 2023 en rente tot en met 7 februari 2023, vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het saldo dat aan huurachterstand vanaf 8 februari 2023, exclusief kosten, telkens, na elke credit- en debetmutatie, heeft uitgestaan, tot de dag dat volledig is betaald;
3.4.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 1.650,- per maand met ingang van september 2023 tot en met de dag waarop de ontruiming van het gehuurde heeft plaatsgevonden;
3.5.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen € 1.082,62 aan buitengerechtelijke kosten;
3.6.
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten van [gedaagde02] , die aan haar kant tot vandaag worden vastgesteld op € 50,-;
3.7.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten van [eiser01] , die aan zijn kant tot vandaag worden vastgesteld op € 1.813,66;
3.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
51909