ECLI:NL:RBROT:2023:9286

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
C/10/659228 / HA ZA 23-510
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en ontbinding van overeenkomst wegens bedrog

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. O. Zaïr, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. F. Laros. De zaak betreft een geschil over een geldlening van € 25.000,00 die eiser aan gedaagde heeft verstrekt voor vastgoedinvesteringen in Spanje. Eiser stelt dat gedaagde hem heeft voorgelogen over het gebruik van het geleende bedrag en dat er geen investeringen zijn gedaan. Eiser heeft de overeenkomst bij brief van 7 april 2023 ontbonden en vordert nu terugbetaling van het geleende bedrag, schadevergoeding van € 3.147,83 en veroordeling in de proceskosten. Gedaagde heeft geen verweer gevoerd, waardoor de vorderingen van eiser niet zijn weersproken. De rechtbank oordeelt dat de ontbinding van de overeenkomst in rechte vaststaat en dat een ontbonden overeenkomst niet kan worden vernietigd. De rechtbank wijst de vordering tot vernietiging van de overeenkomst af, maar kent de vordering tot terugbetaling van het geleende bedrag en de schadevergoeding toe. De wettelijke rente wordt toegewezen vanaf de dag van dagvaarding en de respectieve data waarop de schade is geleden. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.196,86. Het vonnis is uitgesproken op 4 oktober 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/659228 / HA ZA 23-510
Vonnis van 4 oktober 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. O. Zaïr te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. F. Laros te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 1 juni 2023, met producties;
  • de beslissing van de rolrechter dat aan [gedaagde] een akte niet-dienen voor antwoord is verleend.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
i. te verklaren voor recht dat de tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand gekomen overeenkomst wordt vernietigd op grond van bedrog;
Subsidiair:
te verklaren voor recht dat de tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand gekomen overeenkomst bij brief d.d. 7 april 2023 rechtsgeldig is ontbonden;
Meer subsidiair:
de tussen [gedaagde] en [eiser] tot stand gekomen overeenkomst te ontbinden met ingang van de datum dat de dagvaarding is betekend;
Zowel primair als subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 25.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de datum waarop de betaling aan [gedaagde] is verricht, althans de dag waarop de overeenkomst is ontbonden, althans de dag waarop de dagvaarding is betekend tot aan de dag dat de gehele vordering is voldaan;
[gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade, tot op heden begroot op een bedrag van € 3.147,83, althans in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum dat schade is geleden, althans vanaf 20 januari 2023, althans de dag waarop deze dagvaarding is betekend tot de dag dat de gehele vordering is voldaan;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, alsmede in de kosten van de gelegde beslagen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis;
[gedaagde] te veroordelen in de nakosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis.
2.2.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd. Dat betekent dat de vorderingen en stellingen van [eiser] niet zijn weersproken.

3.De beoordeling

3.1.
[eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vorderingen (samengevat en onweersproken) het volgende. [eiser] heeft op 7 augustus 2018 een geldbedrag van € 25.000,00 aan [gedaagde] ter beschikking gesteld, dat door [gedaagde] zou worden aangewend om vastgoedinvesteringen te doen in Spanje. Onderdeel van de afspraak was dat het personeel van [eiser] één keer per jaar gebruik zou mogen maken van één van de appartementen die zouden worden aangekocht. [gedaagde] heeft in de periode daarna doen voorkomen dat hij het beschikbaar gestelde bedrag inderdaad heeft aangewend voor de aankoop van ten minste een (1) appartement in Spanje. Na eigen onderzoek heeft [eiser] geconstateerd dat [gedaagde] geen enkele investering heeft gedaan en geen appartement(en) heeft aangekocht met de door [eiser] verstrekte financiering. [gedaagde] heeft [eiser] derhalve voorgelogen over zijn vastgoedactiviteiten in Spanje. [eiser] heeft [gedaagde] tevergeefs gesommeerd tot terugbetaling van het geldbedrag van € 25.000,00. [eiser] heeft de overeenkomst met [gedaagde] bij brief van 7 april 2023 ontbonden.
3.2.
[eiser] vordert (primair, onder i. in de dagvaarding) te verklaren voor recht dat de tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand gekomen overeenkomst wordt vernietigd op grond van bedrog. [eiser] heeft echter onweersproken gesteld dat de overeenkomst tussen hem en [gedaagde] al bij brief van 7 april 2023 buitengerechtelijk is ontbonden. Die ontbinding staat daarmee in rechte vast. Een ontbonden overeenkomst kan niet (alsnog) worden vernietigd. Daarom zal de rechtbank de onder i. gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] wordt vernietigd, afwijzen. Als gevolg van de ontbinding ontstaat op grond van artikel 6:271 BW voor [gedaagde] de verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds door hem ontvangen prestatie, in dit geval de verbintenis om het ter beschikking gestelde geldbedrag van € 25.000,00 aan [eiser] terug te betalen. Daarmee ligt het gevorderde onder iv. – nu daartegen geen verweer is gevoerd – voor toewijzing gereed.
3.3.
Nu voorts niet is gesteld noch is gebleken dat [eiser] een voldoende zelfstandig belang heeft bij de onder ii. gevorderde verklaring voor recht, wordt ook deze vordering afgewezen.
3.4.
[eiser] vordert (onder vi.) om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. [eiser] heeft echter niet met stukken onderbouwd dat er beslag is gelegd en welke kosten daarmee zijn gemoeid. Dit onderdeel van zijn vordering onder vi. wordt daarom afgewezen.
3.5.
Uit de dagvaarding leidt de rechtbank af dat [eiser] aanspraak wil maken op vergoeding van gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Omdat deze vordering echter niet als zodanig is opgenomen in het petitum van de dagvaarding en met gedaagde geen inhoudelijk debat over de vordering is gevoerd, zal de rechtbank over dit onderdeel niet beslissen.
3.6.
Het gevorderde komt de rechtbank voor het overige niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal als volgt worden toegewezen.
3.7.
De gevorderde schade van € 3.147,83 bestaat uit verblijfskosten in Spanje van diverse medewerkers van [eiser] en uit nodeloos gemaakte kosten voor vliegtickets van en naar Spanje. [eiser] heeft voldoende gesteld dat tussen hem en [gedaagde] de afspraak bestond dat het personeel van [eiser] kosteloos in het door [gedaagde] aan te kopen appartement in Spanje kon verblijven en dat hij, nu is gebleken dat [gedaagde] geen appartement had aangekocht, kosten heeft moeten maken om alternatieve verblijven in Spanje te bekostigen. De rechtbank begrijpt voorts uit de stellingen van [eiser] dat de kosten van de vliegtickets zijn gemaakt zodat twee medewerkers het appartement van [gedaagde] in Spanje konden bezichtigen en dat bij [eiser] op dat moment al enige argwaan bestond over het gedrag van [gedaagde] . Deze schade is in dit kader toewijsbaar op grond van artikel 6:96 sub b BW.
3.8.
De wettelijke rente over de ongedaanmakingsverbintenis van [gedaagde] om aan [eiser] € 25.000,00 te betalen wordt toegewezen vanaf de dag der dagvaarding. De wettelijke rente over de door [gedaagde] aan [eiser] te betalen schadevergoeding van € 3.147,83 wordt toegewezen vanaf de respectievelijke data waarop deze schadeposten zijn ontstaan.
3.9.
Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 129,86
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat €
766,00(1,0 punt × tarief € 766,00)
Totaal € 2.196,86
3.10.
Uit het arrest van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, leidt de rechtbank af dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over de mede gevorderde nakosten.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag aan schadevergoeding van € 3.147,83, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf de dag waarop de schades zijn geleden tot de dag van volledige betaling, wat betekent dat de wettelijke rente over
  • € 343 wegens vliegtickets is verschuldigd vanaf 2 juni 2021,
  • € 2.042,34 wegens verblijfskosten [persoon A] is verschuldigd vanaf 21 juli 2021,
  • € 599,20 wegens verblijfskosten [persoon B] is verschuldigd vanaf 10 juli 2021 en
  • € 163,29 wegens verblijfskosten [persoon C] is verschuldigd vanaf 20 oktober 2021;
4.3.
veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.196,86, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J. Arts. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023.
3266/3455