In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres01] en [gedaagde01] over de terugbetaling van een restant waarborgsom na afloop van een huurovereenkomst. [eiseres01] had van oktober 2021 tot september 2022 een woning gehuurd van [gedaagde01] en bij aanvang van de huurovereenkomst een waarborgsom van € 1.500,00 betaald. Bij het beëindigen van de huurovereenkomst heeft [gedaagde01] echter slechts € 1.005,00 terugbetaald, waarbij hij € 495,00 heeft ingehouden wegens vermeende schade aan het gehuurde. [eiseres01] betwistte de schade en vorderde de terugbetaling van het ingehouden bedrag.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juli 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [gedaagde01] voerde aan dat het gehuurde niet schoon was opgeleverd en dat er schade was, terwijl [eiseres01] stelde dat het gehuurde in een goede staat was opgeleverd en dat de ingehouden waarborgsom onterecht was. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de waarborgsom niet mocht worden ingehouden. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres01] tot terugbetaling van € 495,00 toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag.
Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde01] de proceskosten moest vergoeden, omdat hij grotendeels ongelijk kreeg. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 476,67. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde01] onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ook al kan hij in hoger beroep gaan.