ECLI:NL:RBROT:2023:9146

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
10403383 \ CV EXPL 23-7875
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling restant waarborgsom na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres01] en [gedaagde01] over de terugbetaling van een restant waarborgsom na afloop van een huurovereenkomst. [eiseres01] had van oktober 2021 tot september 2022 een woning gehuurd van [gedaagde01] en bij aanvang van de huurovereenkomst een waarborgsom van € 1.500,00 betaald. Bij het beëindigen van de huurovereenkomst heeft [gedaagde01] echter slechts € 1.005,00 terugbetaald, waarbij hij € 495,00 heeft ingehouden wegens vermeende schade aan het gehuurde. [eiseres01] betwistte de schade en vorderde de terugbetaling van het ingehouden bedrag.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 juli 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [gedaagde01] voerde aan dat het gehuurde niet schoon was opgeleverd en dat er schade was, terwijl [eiseres01] stelde dat het gehuurde in een goede staat was opgeleverd en dat de ingehouden waarborgsom onterecht was. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de waarborgsom niet mocht worden ingehouden. De kantonrechter heeft de vordering van [eiseres01] tot terugbetaling van € 495,00 toegewezen, evenals de wettelijke rente over dit bedrag.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat [gedaagde01] de proceskosten moest vergoeden, omdat hij grotendeels ongelijk kreeg. De totale proceskosten zijn vastgesteld op € 476,67. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde01] onmiddellijk moet voldoen aan de betalingsverplichtingen, ook al kan hij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10403383 \ CV EXPL 23-7875
datum uitspraak: 22 september 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01] ,
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: [gemachtigde01] ,
tegen
[gedaagde01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. ing. [gemachtigde02] .
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 maart 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres01] .
1.2.
Op 12 juli 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met [eiseres01] , de echtgenoot van [eiseres01] , [gedaagde01] en de gemachtigde van [gedaagde01] besproken.

2.De feiten

2.1.
[eiseres01] heeft in de periode oktober 2021 tot en met september 2022 een woning aan de [adres01] in Hoogvliet gehuurd van [gedaagde01] .
2.2.
Bij het aangaan van de huurovereenkomst heeft [eiseres01] een waarborgsom van € 1.500,00 aan [gedaagde01] betaald. Bij het einde van de huurovereenkomst heeft [gedaagde01] een bedrag van € 1.005,00 aan waarborgsom aan [eiseres01] (terug)betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 495,00 aan hoofdsom met rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 89,84 aan buitengerechtelijke kosten;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres01] baseert de eis op het volgende. Bij aanvang van de huurovereenkomst heeft [eiseres01] een waarborgsom van € 1.500,00 betaald. Tussen partijen is afgesproken dat [gedaagde01] dit bedrag binnen vijf dagen na het einde van de huurovereenkomst zou terugbetalen. [gedaagde01] heeft de waarborgsom na het einde van de huurovereenkomst echter niet volledig terugbetaald. Hij heeft een bedrag van € 495,00 ingehouden omdat er schade zou zijn toegebracht aan het gehuurde en schoonmakers ingeschakeld moesten worden. [eiseres01] is het hier niet mee eens, zij heeft geen enkele schade toegebracht aan het gehuurde. Het gehuurde is zelfs schoner en beter opgeknapt opgeleverd. Zij vordert daarom betaling van de restantwaarborgsom van € 495,00.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Na het inleveren van de sleutels door [eiseres01] bij het einde van de huurperiode bleek dat het gehuurde niet geheel schoon en ontruimd werd aangetroffen. Bovendien was sprake van een lekkage en bleek een verstopping in de wc te zijn veroorzaakt doordat er vochtige doekjes en plastic inpakpapier/glasscherm in de wc zaten. Voor de afvoer van de spullen heeft [gedaagde01] een container moeten huren. Verder is een schoonmaakbedrijf ingeschakeld. [gedaagde01] heeft de volgende kosten moeten maken:
  • weghalen schimmel op (deel van) balkon € 1.950,00 (exclusief btw);
  • factuur ontstoppingsbedrijf RS Schoonmaakservice € 454,66 (inclusief btw);
  • betaling twee werkkrachten voor het daadwerkelijk afvoeren van de achtergelaten rommel: PM.
[gedaagde01] is echter zeer coulant geweest en heeft slechts een bedrag van € 495,00 van de waarborgsom afgetrokken.

4.De beoordeling

Moet [gedaagde01] de restantwaarborgsom terugbetalen? Ja
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat in artikel 7:224 lid 2 BW is bepaald dat als er tussen huurder en verhuurder een beschrijving van het gehuurde is opgemaakt, de huurder gehouden is om de zaak in dezelfde staat op te leveren als waarin deze volgens de beschrijving is aanvaard, met uitzondering van geoorloofde veranderingen en toevoeging en hetgeen dat door ouderdom teniet is gegaan of is beschadigd. Als er géén beschrijving is opgemaakt, wordt de huurder, behoudens tegenbewijs, verondersteld het gehuurde in de staat te hebben ontvangen zoals deze is bij het einde van de huurovereenkomst. Dit houdt in dat de stelplicht en bewijslast dat de staat van het gehuurde anders was bij aanvang van de huur op [gedaagde01] rusten.
4.2.
Vast staat dat geen voorinspectie en geen eindinspectie en oplevering van het gehuurde heeft plaatsgevonden. [eiseres01] heeft de door [gedaagde01] genoemde schadeposten (zie 3.3.) betwist. Zij heeft aangevoerd dat het gehuurde al vies was toen zij het gehuurde betrok en dat bij het aangaan van de huurovereenkomst al sprake was van schimmel op het balkon en een wc die niet goed doorspoelde. Tot slot heeft zij aangevoerd dat zij inderdaad een aantal spullen in het gehuurde had achtergelaten, maar dat de meeste achtergebleven spullen van de vorige huurder waren. [eiseres01] heeft geprobeerd een afspraak te maken om deze spullen op te komen halen. Hier heeft zij echter niet de mogelijkheid toe gekregen.
4.3.
Uit het antwoord blijkt dat [gedaagde01] het door hem met de waarborgsom verrekende bedrag heeft gebaseerd op de kosten voor het weghalen van de schimmel op het balkon en de kosten voor het verhelpen van de verstopping. De kantonrechter gaat daarom aan de stelling van [gedaagde01] dat [eiseres01] spullen in het gehuurde heeft achtergelaten voorbij. Omdat bij het aangaan van de huurovereenkomst geen proces-verbaal is opgemaakt van de staat van het gehuurde en [gedaagde01] tegenover de betwisting van [eiseres01] onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat het gehuurde bij het aangaan van de huurovereenkomst volledig schoon en zonder schimmel was, en hij ook onvoldoende heeft gesteld waaruit blijkt dat op het moment van aangaan van de huurovereenkomst geen sprake was van een verstopping van de wc, veronderstelt de kantonrechter dat [eiseres01] het gehuurde bij het aangaan van de huurovereenkomst in de staat heeft ontvangen zoals deze was bij het einde van de huurovereenkomst. Dat de wc zo verstopt was dat deze niet meer geschikt was voor gebruik en het niet zo kan zijn dat de wc ook al zo verstopt was toen [eiseres01] het gehuurde betrok, zoals [gedaagde01] ter zitting heeft aangevoerd, is niet gebleken, temeer gelet op het feit dat de wc pas anderhalve maand na oplevering van het gehuurde is ontstopt.
4.4.
Omdat de kantonrechter veronderstelt dat [eiseres01] het gehuurde bij het aangaan van de huurovereenkomst in de staat heeft ontvangen zoals deze was bij het einde van de huurovereenkomst, mocht [gedaagde01] de genoemde kostenposten niet verrekenen met de waarborgsom. [gedaagde01] heeft dan ook onterecht een deel van de waarborgsom ingehouden. De vordering tot betaling van € 495,00 aan restantwaarborgsom zal worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten en rente
4.5.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat in de brief van 18 oktober 2022 die de gemachtigde van [eiseres01] aan [gedaagde01] heeft verstuurd (bijlage 3 bij de dagvaarding) geen betalingstermijn van veertien dagen te rekenen vanaf de dag na de dag waarop die brief is ontvangen is genoemd, terwijl dit op grond van artikel 6:96 lid 6 BW wel is vereist. De rente wordt toegewezen, omdat [eiseres01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en [gedaagde01] dat niet heeft betwist.
Proceskosten
4.6.
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres01] tot vandaag vast op € 130,67 aan dagvaardingskosten, € 214,00 aan griffierecht en € 132,00 aan salaris voor de gemachtigde (één punt voor het opstellen van de dagvaarding). Dit is in totaal € 476,67. Voor kosten die [eiseres01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 66,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.7.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] te betalen € 495,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 18 oktober 2022 tot de dag dat volledig is betaald;
5.2.
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres01] tot vandaag worden vastgesteld op € 476,67;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
54214