ECLI:NL:RBROT:2023:9144

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
10382491 CV EXPL 23-6837
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning door gedaagden na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een ontruimingsprocedure tussen Stichting Woonstad Rotterdam (eiseres) en twee gedaagden, [gedaagde01] en [gedaagde02]. De procedure volgde op een verzoek van Woonstad om de gedaagden te veroordelen de woning te ontruimen, nadat de huurovereenkomst van hun vader, die de woning huurde, was beëindigd. De vader had in 1998 een huurovereenkomst gesloten met Woonstad, maar na zijn verhuizing naar een verzorgingstehuis in 2022, heeft Woonstad de gedaagden laten weten dat zij de woning moesten verlaten. De gedaagden hebben dit verzoek genegeerd, wat leidde tot de ontruimingsprocedure.

Tijdens de zitting op 1 augustus 2023 heeft [gedaagde01] zich verdedigd door te stellen dat hij medehuurder was geworden, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aan de wettelijke vereisten voor medehuurderschap voldeed. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gezamenlijk verzoek tot medehuurderschap was ingediend en dat de vader geen hoofdverblijf meer in de woning had. De rechtbank heeft de vordering van Woonstad om de woning te ontruimen toegewezen, met een termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis.

Daarnaast zijn de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 612,33 per maand vanaf 1 februari 2023 tot de ontruiming, evenals de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, ondanks het verzet van [gedaagde01]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheden die [gedaagde01] aanvoerde niet voldoende zwaarwegend waren om de ontruiming te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10382491 CV EXPL 23-6837
datum uitspraak: 8 september 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonstad Rotterdam,
vestigingsplaats: Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. R. van der Hoeff,
tegen

1.[gedaagde01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
gemachtigde: mr. A.A. Bhagwandin,
2. [gedaagde02],
woonplaats: [woonplaats02] ,
die niet is verschenen,
gedaagden.
De partijen worden hierna ‘Woonstad’, ‘ [gedaagde01] ’ en ‘ [gedaagde02] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 3 maart 2023, met bijlagen;
  • het antwoord.
1.2.
Op 1 augustus 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren namens Woonstad aanwezig: mevrouw [naam01] (sociaal beheerder) en de gemachtigde. [gedaagde01] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.De feiten

2.1.
De heer [naam02] (hierna: vader) is de vader van [gedaagde01] .
2.2.
Een rechtsvoorganger van Woonstad en vader zijn op 1 maart 1998 een huurovereenkomst aangegaan met betrekking tot de woning aan de [adres01] in Rotterdam (hierna: de woning).
2.3.
Vader heeft in 2021 een verzoek tot inwoning door [gedaagde01] gedaan aan Woonstad. Woonstad heeft het verzoek tot inwoning op 18 augustus 2021 gehonoreerd.
2.4.
Vader heeft vervolgens, eveneens in 2021, een verzoek tot inwoning door [gedaagde02] gedaan aan Woonstad. Woonstad heeft het verzoek tot inwoning op 14 oktober 2021 gehonoreerd.
2.5.
In oktober 2022 heeft de zus van [gedaagde01] aan Woonstad laten weten dat vader per 20 juli 2022 is verhuisd naar een verzorgingstehuis in Vlaardingen en dat hij niet meer zal terugkeren naar de woning.
2.6.
[gedaagde01] heeft Woonstad verzocht of hij in de woning mocht blijven wonen en of hij het huurcontract van vader mocht overnemen. Op 20 december 2022 heeft Woonstad dit verzoek afgewezen met als reden dat zij een huuropzegging had ontvangen van (de bewindvoerder van) vader, [gedaagde01] niet kan aantonen dat sprake is geweest van een duurzame gemeenschappelijke huishouding en door het opzeggen van het huurcontract de betaling van de huur door de bewindvoerder ook zal worden stopgezet.
2.7.
Bij brief en e-mail van 13 januari 2023 heeft Woonstad aan [gedaagde01] en [gedaagde02] laten weten dat zij niet in de woning mogen blijven wonen, en dat zij de woning uiterlijk 31 januari 2023 moeten verlaten. Dat hebben zij niet gedaan.
2.8.
Bij e-mail van 16 januari 2023 heeft (de bewindvoerder van) vader Woonstad verzocht een ontruimingsprocedure te starten.
2.9.
[gedaagde01] is uiteindelijk met Woonstad overeengekomen dat de woning uiterlijk 30 juni 2023 zou worden opgeleverd. Dat is niet gebeurd. Op enig moment heeft [gedaagde02] de woning wel verlaten. Ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding staat zij in de Basis Registratie Personen op een ander adres ingeschreven.

3.Het geschil

3.1.
Woonstad eist samengevat:
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] te veroordelen de woning te ontruimen en te verlaten in het geval zij (a) dit niet uiterlijk 30 juni 2023 hebben gedaan en (b) in gebreke zijn gebleven met betaling van een bedrag van € 612,33 per maand vanaf 1 februari tot
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk te veroordelen aan haar een bedrag van € 612,33 per maand te betalen vanaf 1 februari 2023 tot de dag van algehele ontruiming;
  • [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Woonstad baseert de eis op het volgende. Woonstad heeft geen huurovereenkomst gesloten met [gedaagde01] en [gedaagde02] en zij wenst daar in de toekomst niet toe over te gaan. Zij hebben geen recht om de huurovereenkomst van vader voort te zetten. Afgesproken was daarom dat een gebruiksvergoeding zou worden betaald en de woning uiterlijk 30 juni 2023 zou worden opgeleverd. Indien [gedaagde01] en [gedaagde02] de woning niet na 30 juni 2023 hebben ontruimd en verlaten, verblijven ze daar zonder recht of titel. Zij handelen hiermee onrechtmatig jegens Woonstad.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. [gedaagde01] verblijft rechtmatig in de woning omdat hij medehuurder is geworden. Toch is [gedaagde01] akkoord gegaan met het aanbod van Woonstad om de woning uiterlijk op 30 juni 2023 te verlaten. Bij het ontvangen van de dagvaarding bleek echter dat [gedaagde02] ook is gedagvaard. Zij woont niet (meer) in de woning. Het rauwelijks dagvaarden van [gedaagde02] heeft ertoe geleid dat zij de relatie met [gedaagde01] heeft verbroken. Hierdoor kan [gedaagde01] nergens meer naartoe en staat hij letterlijk op straat. Om deze reden wenst hij de ontruiming toch inhoudelijk aan te vechten en de eerder gemaakte afspraak door te halen.
4. De beoordeling
Verstekverlening tegen [gedaagde02]
4.1.
[gedaagde02] is niet in het geding verschenen. De dagvaarding voldoet aan de wettelijk voorgeschreven formaliteiten. Tegen [gedaagde02] wordt daarom verstek verleend. Omdat [gedaagde01] wel in de procedure is verschenen, wordt één vonnis gewezen dat als vonnis op tegenspraak wordt beschouwd (artikel 140 lid 3 Rv).
Verblijft [gedaagde01] rechtmatig in de woning?
4.2.
Op grond van artikel 7:267 lid 1 BW kunnen de huurder en een andere persoon die in het gehuurde zijn hoofdverblijf heeft en met de huurder een duurzame gemeen-schappelijke huishouding heeft,
gezamenlijkverzoeken dat de rechter zal bepalen dat deze persoon met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip medehuurder zal zijn, mits deze
personenhieraan voorafgaand een dergelijk verzoek bij de verhuurder hebben ingediend en de verhuurder niet binnen drie maanden schriftelijk heeft verklaard met dit verzoek in te stemmen.
4.3.
[gedaagde01] stelt zich op het standpunt dat hij medehuurder is geworden, zodat hij rechtmatig in de woning verblijft. Niet gesteld of gebleken is echter dat [gedaagde01] en vader een gezamenlijk verzoek tot medehuurderschap bij Woonstad hebben ingediend. [gedaagde01] heeft bovendien niet betwist dat de bewindvoerder van vader voor een dergelijk verzoek geen toestemming heeft verleend. Aan de in artikel 7:267 lid 1 BW genoemde voorwaarden voor medehuur is hiermee niet voldaan. Tussen partijen staat vast dat vader inmiddels geen hoofdverblijf meer in de woning heeft en de huurovereenkomst is opgezegd, zodat een dergelijk gezamenlijk verzoek ook niet meer kan worden ingediend. [gedaagde01] is geen medehuurder geworden en kan de huurovereenkomst daarom niet op die grond voortzetten.
4.4.
Voor zover [gedaagde01] heeft bedoeld naar voren te brengen dat van hem naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet kan worden verlangd de woning te verlaten, heeft [gedaagde01] hiervoor onvoldoende zwaarwegende omstandigheden naar voren gebracht. De door [gedaagde01] aangevoerde omstandigheden dat hij: (1) drie jaar lang in de woning mantelzorg heeft verleend aan zijn vader, (2) last heeft van een depressie; en (3) geen andere woonruimte meer tot zijn beschikking heeft, brengen niet met zich mee dat het gevolg van het zonder recht of titel in de woning verblijven (namelijk, ontruiming van de woning) onaanvaardbaar is. Daarbij weegt mee dat [gedaagde01] - ook nadat [gedaagde02] volgens [gedaagde01] rauwelijks was gedagvaard - voldoende tijd heeft gehad om voorzorgsmaatregelen te treffen voor het geval het vonnis in deze zaak niet positief voor hem zou uitpakken. Ook weegt mee dat sprake is van een sociale huurwoning. Voor sociale huurwoningen bestaan lange wachtlijsten en de verdeling van het schaarse aanbod van deze woningen vindt plaats via vaste regels. Het is in het belang van Woonstad om de woning ter beschikking te kunnen stellen aan mensen die daar, conform de regels, voor in aanmerking komen.
4.5.
Nu niet is gebleken dat [gedaagde01] medehuurder is geworden en er ook geen andere gronden naar voren zijn gebracht op grond waarvan niet van [gedaagde01] kan worden verlangd dat hij de woning verlaat, verblijft [gedaagde01] zonder recht of titel (en dus onrechtmatig) in de woning. De gevorderde ontruiming van de woning zal dan ook worden toegewezen. De ontruimingstermijn wordt gesteld op veertien dagen na betekening van dit vonnis. [gedaagde01] moet een gebruiksvergoeding van € 612,33 per maand betalen vanaf 1 februari 2023 tot en met de maand waarin hij de woning met al zijn spullen heeft verlaten, een en ander voor zover de verschuldigde gebruiksvergoeding over deze periode nog niet is voldaan.
De vorderingen tegen [gedaagde02]
4.6.
Woonstad vordert [gedaagde02] (en [gedaagde01] ) hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 612,33 per maand vanaf 1 februari 2023 tot 1 juli 2023 en, wanneer de woning niet na 30 juni 2023 is verlaten, betaling van de gebruiksvergoeding vanaf 1 juli 2023 tot en met de dag van algehele ontruiming. Woonstad heeft echter niet gesteld welk belang zij in dit geval heeft bij een hoofdelijke veroordeling van beide gedaagden. Ook heeft Woonstad niet gesteld welk belang zij heeft bij de van [gedaagde02] gevorderde gebruiksvergoeding na 30 juni 2023. Het had echter wel op de weg van Woonstad gelegen aan te voeren welk belang zij heeft bij deze vorderingen, temeer omdat de dagvaarding aan [gedaagde02] op 3 maart 2023 is betekend op een ander BRP-adres dan het adres van de woning, en omdat niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde02] na 30 juni 2023 nog in de woning verbleef. Omdat Woonstad onvoldoende heeft aangevoerd welk belang zij bij deze vorderingen heeft, zijn de ook jegens [gedaagde02] gevorderde hoofdelijke veroordeling en de veroordeling tot betaling van de gebruiksvergoeding over de periode na 30 juni 2023 (artikel 3:303 BW) niet toewijsbaar.
4.7.
De vorderingen tegen [gedaagde02] komen de kantonrechter voor het overige niet ongegrond of onrechtmatig voor en worden daarom toegewezen zoals hierna vermeld.
Proceskosten
4.8.
[gedaagde01] en [gedaagde02] krijgen ongelijk en moeten daarom de proceskosten van Woonstad betalen (artikel 237 Rv). Bij een veroordeling van twee of meer partijen tot betaling van de proceskosten, geldt als uitgangspunt dat zij ieder voor het geheel aansprakelijk zijn en dus hoofdelijk zijn verbonden tot nakoming van die veroordeling. [gedaagde01] en [gedaagde02] worden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 128,00 aan griffierecht, € 199,00 aan salaris voor de gemachtigde (één punt voor het opstellen van de dagvaarding) en € 134,03 aan dagvaardingskosten. Omdat de kantonrechter in deze zaak één dagvaarding heeft ontvangen en de kosten BRP en BTW in deze dagvaarding niet zijn uitgesplist, kan zij niet vaststellen wat de kosten van iedere afzonderlijke dagvaarding zijn geweest. De dagvaardingskosten worden daarom alleen voor de door haar ontvangen dagvaarding toegekend. In totaal moeten [gedaagde01] en [gedaagde02] een bedrag van € 461,03 betalen. [gedaagde01] is in de procedure verschenen en daarom moet hij, naast het hiervoor genoemde totaalbedrag, ook nog een bedrag van € 199,00 aan salaris voor de gemachtigde betalen (één punt voor de mondelinge behandeling). Voor kosten die Woonstad maakt na dit vonnis moeten [gedaagde01] en [gedaagde02] een bedrag betalen van € 99,50. Hier kan nog een bedrag bijkomen als dit vonnis wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
[gedaagde01] heeft zich verzet tegen de vordering van Woonstad om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Op grond van artikel 233 lid 1 Rv is het uitgangspunt dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, tenzij uit de wet of uit de aard van de zaak anders voortvloeit. Gesteld noch gebleken is dat dat die uitzondering zich in dit geval voordoet. De door [gedaagde01] aangevoerde omstandigheid dat hij hoe dan ook hoger beroep zal instellen tegen een toewijzend vonnis, levert geen gegronde reden op om de uitvoerbaar bij voorraad verklaring af te wijzen. Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning aan het adres [adres01] in Rotterdam te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege hen bevinden en de woning met alle sleutels ter beschikking van Woonstad te stellen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde02] om aan Woonstad te betalen € 612,33 aan gebruiksvergoeding, te rekenen vanaf 1 februari 2023 tot 1 juli 2023, een en ander voor zover de verschuldigde gebruiksvergoeding over deze periode nog niet is voldaan.;
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Woonstad te betalen € 612,33 aan gebruiksvergoeding voor iedere maand, te rekenen vanaf 1 februari 2023 tot de ontruiming van de woning, een gedeelte van een maand voor een gehele gerekend;
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk in de proceskosten van Woonstad tot een bedrag van € 461,03 aan griffierecht, dagvaardingskosten en salaris gemachtigde;
5.5.
veroordeelt [gedaagde01] om aan Woonstad te betalen € 199,00 aan salaris voor de gemachtigde;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
54214