ECLI:NL:RBROT:2023:9128

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
3 oktober 2023
Zaaknummer
10/322651-22 / TUL VV: 10/280760-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag, maar veroordeling voor poging tot zware mishandeling en bedreiging met luchtdrukwapen

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1970 en ten tijde van de zitting preventief gedetineerd. De verdachte werd beschuldigd van meerdere pogingen tot doodslag en bedreiging met een luchtdrukwapen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van zes jaar, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van de pogingen tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van de slachtoffers, ondanks het feit dat de verdachte met een luchtdrukwapen op hen had geschoten. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en bedreiging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere taakstraf afgewezen wegens het ontbreken van een redelijk strafrechtelijk belang. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan ADHD en alcoholproblemen. De slachtoffers hebben blijvende schade opgelopen door het geweld, wat de rechtbank zwaar meeweegt in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/322651-22
Parketnummer vordering TUL VV: 10/280760-19
Datum uitspraak: 27 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1970,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [naam PI01] ,
raadsman mr. J. Vermaat, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. W.D. van den Berg heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de impliciet primair onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde poging tot doodslag, de onder 4 ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht/zware mishandeling (met een wapen en mondeling), het onder 5 ten laste gelegde voorhanden hebben van een verboden wapen en de onder 6 ten laste gelegde mondelinge bedreiging;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van voorarrest;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel met parketnummer 10/280760-19: een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, indien de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak van de impliciet primair onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde pogingen tot doodslag
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft op ongeveer vijf meter afstand meermalen gericht raak geschoten met een luchtdrukwapen op de aangevers [slachtoffer01] , [slachtoffer02] en [slachtoffer03] . Uit ballistisch onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut van 13 januari 2023 (hierna: NFI-rapport) is gebleken dat het schieten met dit wapen dodelijk letsel kan opleveren. Immers, de kogels kunnen door de huid en het onderliggende weefsel dringen en de kinetische energie van de kogels is relatief hoog. Bij de aangever [slachtoffer02] is een kogel in de onderkwab van de rechterlong en bij de aangever [slachtoffer03] is een kogel in de onderarm terechtgekomen. Het gericht schieten met dit luchtdrukwapen op korte afstand op de drie aangevers is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm een poging om hen opzettelijk van het leven te beroven en de verdachte heeft op zijn minst bewust de aanmerkelijk kans aanvaard dat de aangevers door een of meer kogels uit dit luchtdrukwapen zouden worden geraakt met als gevolg dat daardoor dodelijke verwondingen zouden ontstaan.
4.1.2.
Beoordeling
De verdachte heeft bekend dat hij meermalen met een luchtdrukwapen op de aangevers [slachtoffer01] , [slachtoffer02] en [slachtoffer03] heeft geschoten, maar hij heeft ontkend dat hij daarmee opzet had op hun dood. Naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat de verdachte die opzet heeft gehad, noch in de vorm van vol opzet, noch in de vorm van voorwaardelijk opzet. Zij overweegt daarbij het volgende over de door de officier van justitie gestelde voorwaardelijke opzet.
Het NFI-rapport vermeldt bij de conclusie bij vraag 6 (of een verschoten projectiel potentieel dodelijk kan zijn en zo ja, aan welke condities het dan moet voldoen) het volgende:
“Een luchtdrukkogel uit de luchtdrukgeweren zal naar verwachting onder vrijwel alle omstandigheden op afstanden van 2 tot 10 meter door de huid en in het onderliggende weefsel dringen. Hierbij ontstaat de kans op dodelijk verlopend letsel. De kans op overlijden kan niet worden ingeschat, omdat hierbij onder meer de plaats van treffen van het lichaam, de gesteldheid van de getroffen persoon en de tijdigheid waarmee adequate hulp kan worden verleend moeten worden meegewogen. Eventueel kan deze vraag worden voorgelegd aan een forensisch arts, voorzien van de resultaten in dit rapport en van andere relevante informatie.”
Het staat in deze zaak weliswaar vast op welke plaatsen de kogels het lichaam van de aangevers hebben geraakt, maar het dossier bevat geen onderzoek van een forensisch arts naar de in het NFI-rapport genoemde bijkomende factoren op basis waarvan de kans op hun overlijden kan worden ingeschat. De FARR-verklaringen over de aangevers zijn daartoe ontoereikend. De rechtbank kan dan ook niet eenduidig concluderen dat er een aanmerkelijke kans bestond op de dood van de aangevers, zodat daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is.
4.1.3.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat niet bewezen zijn de impliciet primair onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde pogingen tot doodslag.
4.2.
Partiële vrijspraak van de onder 4 ten laste gelegde mondelinge bedreiging
De aangeefster [slachtoffer01] heeft verklaard dat de verdachte een wapen op haar had gericht en dat hij tegen haar zei: “ik schiet je kankerkop eraf”. De verdachte heeft ontkend dat hij dit heeft gezegd.
Nu het dossier geen concreet steunbewijs bevat voor de mondelinge bedreiging, staat de verklaring van de aangeefster op zichzelf. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarmee, gelet op de ontkenning van de verdachte op dit punt, onvoldoende overtuigend bewijs voor de tenlastegelegde mondelinge bedreiging.
Dit betekent dat niet bewezen is de onder 4 ten laste gelegde mondelinge bedreiging.
4.3.
Bewijswaardering ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde voorhanden hebben van een verboden wapen
4.3.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat het ten laste gelegde luchtdrukwapen van de verdachte geen sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen, omdat dit wapen duidelijk zichtbaar anders is. Het enkele feit dat het een nabootsing van een echt vuurwapen betreft, is onvoldoende voor een bewezenverklaring.
4.3.2.
Beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat onder een “een sprekende gelijkenis” met een vuurwapen moet worden verstaan: een wapen dat wat betreft vorm en afmetingen niet of nauwelijks van een echt vuurwapen te onderscheiden is.
De politie heeft het luchtdrukwapen van de verdachte gecategoriseerd als Hatsan, type Galatian, kaliber 22, dat qua vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen, zoals een Pump action shotgun tactical.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan deze conclusie, neemt die over en komt op grond hiervan en op grond van de foto’s van beide wapens tot het oordeel dat de verdachte een luchtdrukwapen voorhanden heeft gehad dat een sprekende gelijkenis vertoont met een echt vuurwapen. De door de raadsman genoemde verschillen tussen het luchtdrukwapen van de verdachte (een ander(e) schietmechanisme, greep, ventiel, gasdrukmeter) en een echt vuurwapen zijn naar het oordeel van de rechtbank in dit geval van zodanig ondergeschikt belang dat sprake is van een wapen dat wat betreft vorm en afmetingen nauwelijks van een echt vuurwapen te onderscheiden is. Het verweer wordt daarom verworpen.
4.3.3.
Conclusie
Bewezen is het onder 5 ten laste gelegde voorhanden hebben van een wapen dat geschikt is voor bedreiging of afdreiging.
4.4.
Bewijswaardering ten aanzien van de onder 6 ten laste gelegde bedreiging
4.4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat de uitlatingen van de verdachte in de cel tegen de voor hem onbekende arrestantenbewaarder slechts een uiting van frustratie en emotie was na toepassing van fors geweld door de Dienst Speciale Interventies. In die context waren de uitlatingen niet bedoeld om vrees op te wekken en dus niet bedreigend.
4.4.2.
Beoordeling
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
De verdachte heeft in een politiecel tegen de arrestantenbewaarder gezegd: “Ik moet er even achter komen waar jullie allemaal wonen”, waarna hij lachte, “En dan ga ik al jullie kinderen doodslaan” en “Lekker op hun hoofd slaan”.
De rechtbank is van oordeel dat de bedreigingen van de verdachte, op zichzelf en ook onder de gegeven omstandigheden, bij de surveillant de redelijke vrees konden opwekken dat (ook) haar kinderen het leven zouden verliezen. Hierbij overweegt de rechtbank dat de bewoordingen van de verdachte niet mis zijn te verstaan: hij gaat de kinderen doodslaan. Dat de verdachte vast zat op het moment waarop hij zijn uitlatingen deed, doet in dit geval niet ter zake. Nog los van het feit dat zijn woorden als zodanig reeds bedreigend met de dood waren, kondigde de verdachte, die op enig moment weer vrij zou komen, immers aan uit te zoeken waar onder meer de surveillant woont en dan te gaan doen wat hij zei. Hierin verschilt deze zaak van de algemene bewoordingen in het door de verdediging aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 28 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV4191. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook de omstandigheid dat het tegenwoordig niet zelden gebeurt dat mensen die werken voor de publieke zaak, daarvan in hun privéleven de negatieve consequenties ervaren. Het verweer wordt dan ook verworpen.
4.4.3.
Conclusie
Bewezen is de ten laste gelegde mondelinge bedreiging onder 6.
4.5.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 (impliciet subsidiair) en 4 ten laste gelegde heeft begaan, op die wijze dat:
1.
hij op 9 december 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer02] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een een luchtdrukwapen heeft geschoten op die [slachtoffer02] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 9 december 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer03] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een luchtdrukwapen heeft geschoten op die [slachtoffer03] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 9 december 2022 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een luchtdrukwapen heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer01] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij op 9 december 2022 te Rotterdam [slachtoffer01] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door
- een luchtdrukwapen te richten op die [slachtoffer01] en
- met voornoemd luchtdrukwapen te schieten in de richting van die [slachtoffer01] .
In bijlage III heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, op die wijze dat:
5.
hij op 9 december 2022 te Rotterdam een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een luchtdrukwapen, voorhanden heeft gehad;
6.
hij op 10 december 2022 te Rotterdam, surveillant met nr [nummer01] van de politie
-eenheid Rotterdam – werkzaam op het arrestantencomplex – heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die surveillant met nr [nummer01] dreigend de woorden toe te voegen “ik moet er even achter komen waar jullie allemaal wonen” en “en dan ga ik al jullie kinderen dood slaan” .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
poging tot zware mishandeling;
2.
poging tot zware mishandeling;
3 en 4.
De eendaadse samenloop van poging tot zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
5.
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
6.
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten en omstandigheden waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie pogingen tot zware mishandeling door met een luchtdrukwapen op mensen te schieten. Het is verboden dit wapen voorhanden te hebben. Ook heeft hij een van hen daarmee bedreigd en een surveillant in het cellencomplex bedreigd.
De aanleiding van het schietincident was een zakelijk geschil tussen de verdachte en het slachtoffer [slachtoffer01] . De verdachte ging onder invloed van alcohol naar haar woning en bedreigde haar in haar voortuin met een luchtdrukwapen. Hij heeft na bemiddeling van de daar werkzame stratenmakers [slachtoffer02] en [slachtoffer03] meermalen gericht met een luchtdrukwapen geschoten op deze drie personen en heeft hen geraakt. Bij [slachtoffer02] kwam een kogel in zijn rechterlong met een ‘klaplong’ tot gevolg en bij [slachtoffer03] kwam een kogel in zijn rechteronderarm. De kogels zitten na medische ingrijpen nog in het lichaam van de slachtoffers [slachtoffer02] en [slachtoffer03] . [slachtoffer01] heeft een schampschot in haar linkeronderbeen.
Deze uitspatting van geweld heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers en heeft nog steeds een grote impact op hun leven. Het gevoel van veiligheid is ernstig aangetast en de slachtoffers hebben bovendien te kampen met fysieke en mentale klachten en met arbeidsongeschiktheid. Uit de schriftelijke en de ter terechtzitting voorgelezen verklaringen is gebleken dat de slachtoffers [slachtoffer02] en [slachtoffer03] voortdurend fysieke klachten ervaren tijdens hun werkzaamheden en dat het slachtoffer [slachtoffer01] mentaal niet in staat is om haar werkzaamheden te kunnen verrichten.
Daarnaast vond het schietincident plaats op de openbare weg op klaarlichte dag in een woonwijk. Zoiets leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de buurtbewoners.
De rechtbank rekent deze geweldsfeiten de verdachte dan ook ernstig aan.
Daarnaast heeft de verdachte het luchtdrukwapen voorhanden gehad waarmee alles is gebeurd. Dat was verboden, omdat het sterke gelijkenis vertoont met een echt wapen. Ook zoiets leidt tot onveiligheid.
Tot slot heeft de verdachte na zijn aanhouding in de politiecel een arrestantenbewaarder mondeling bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht van haar kinderen en die van collega’s. Die persoon deed echter niets anders dan haar werk.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 juni 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor onder meer geweldsdelicten. De verdachte liep ook nog in een proeftijd van een eerdere veroordeling voor onder meer bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
7.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte de volgende rapporten ontvangen:
- een dubbelrapportage van de psychiater [psychiater01] en de psycholoog [psycholoog01] , gedateerd op 3 maart 2023 respectievelijk 6 maart 2023;
- een reclasseringsrapport van Reclassering Nederland, gedateerd op 6 maart 2023.
De psychiater en psycholoog concluderen, grotendeels overeenstemmend, als volgt. Bij de verdachte is sprake van ADHD, een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en van antisociale en narcistische persoonlijkheidstrekken. Deze stoornissen en persoonlijkheidstrekken waren bij de verdachte ook aanwezig ten tijde van de ten gelaste gelegde feiten en zij beïnvloedden zijn gedragskeuzes en gedragingen. De verdachte heeft zelf het risico genomen voor escalatie; hij wist dat zijn forse alcoholgebruik zou kunnen leiden tot lichamelijke schade of het verlies van zijn zelfbeheersing. De rapporteurs adviseren om de verdachte de pogingen doodslag/zware mishandeling in een verminderde mate toe te rekenen en de bedreiging van de arrestantenbewaarder volledig toe te rekenen. Zij schatten het risico op herhaling van gewelddadig handelen in als matig (tot) hoog. Dit is gelegen in enerzijds de combinatie van risicofactoren, zoals een matig ziekte-inzicht, impulsiviteit en middelengebruik en anderzijds beschermende factoren, zoals positieve toekomstdoelen en de bereidheid om behandeling te ondergaan, ook met medicatie. Gelet hierop adviseren de rapporteurs een ambulante behandeling met reclasseringstoezicht. De verdachte is gebaat bij een ambulante gestructureerde begeleiding en agressieregulatietherapie via een forensische instelling, waarbij de verdachte wordt gehouden aan abstinentie van alcohol en medicatie voor ADHD. De verdachte dient ook te leren om zich minder dominant en eisend op te stellen. De rapporteurs beschouwen een voorwaardelijk strafdeel als voldoende stok achter de deur voor de verdachte om deze behandeling vol te houden.
De reclassering heeft zich, in grote lijnen, aangesloten bij de dubbelrapportage. Zij ziet met tussenpozen een patroon aan geweldsdelicten en heeft zorgen, gelet op de ernst van de tenlastelegging. De reclassering schat het risico op recidive en letselschade in als gemiddeld en het risico op onttrekking aan voorwaarden als laag. Zij adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met reclasseringstoezicht en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling, een locatieverbod ten aanzien van de straat van de aangeefster [slachtoffer01] en het meewerken aan middelencontrole. De reclassering adviseert verder de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Nu de conclusies van de psychiater, de psycholoog en de reclassering gedragen worden door hun bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusies over en maakt zij die tot de hare. De verdachte wordt dus in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht voor de onder 1 tot en met 3 bewezen verklaarde feiten. De rechtbank zal bij de strafoplegging daar dan ook rekening mee houden. Verder zal de rechtbank bovengenoemde bijzondere voorwaarden verbinden aan het voorwaardelijk strafdeel bij de op te leggen straf.
7.5.
Strafoplegging
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf niet in bijzondere mate gelet op de mondelinge bedreiging van de arrestantenbewaarder (het onder 6 bewezenverklaarde), gelet op de ernst van de overige bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank overweegt dat de zwaarte van de op te leggen gevangenisstraf in verhouding staat tot de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten. Aangezien de rechtbank de poging tot doodslag van de drie slachtoffers niet bewezen heeft verklaard, komt zij tot een beduidend lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd.
Nu de psychiater, de psycholoog en de reclassering begeleiding en bijzondere voorwaarden noodzakelijk achten, zal de rechtbank een deel van de op te leggen straf voorwaardelijk opleggen als stok achter de deur, met de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient de verdachte ertoe te zetten de bijzondere voorwaarden na te leven en de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Omdat er gelet op de feiten, de persoonlijkheid van de verdachte en het strafblad van de verdachte ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zullen de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Alles afwegend acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de oplegging van de hieronder vermelde bijzondere voorwaarden passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.Vorderingen benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregelen

De vordering van [slachtoffer01]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer01] ter zake van de onder 3 en 4 ten laste gelegde strafbare feiten. Zij is bijgestaan door mr. P.R. Hogerbrugge, advocaat te Rotterdam. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 82.948,39, bestaande uit een vergoeding van € 65.448,39 aan materiële schade en een vergoeding van € 17.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Ook verzoekt de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel voor dit bedrag op te leggen.
8.1.
Standpunt officier van justitie
Behoudens een te hoog gemiddeld bedrag bij de berekening van de gemiste inkomsten (€ 1.000,- bij cliënt [naam01] moet € 960,- zijn) heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering. De officier van justitie heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van de vordering en subsidiair tot niet-ontvankelijkheid. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat de schadepost ‘gemiste inkomsten’ onvoldoende is onderbouwd. Op basis van de overgelegde stukken kan niet worden gecontroleerd of en hoeveel er in de gestelde maanden aan zorgverlening is uitbetaald. Verder kan het aantal verrichte uren op de facturen niet kloppen of roept het te veel vragen op. Zo is in de maand november 445 uren aan zorg geleverd. Dat kan de benadeelde partij niet zelf hebben gedaan, want dan zou zij ongeveer 15 uren per dag, zeven dagen per week hebben gewerkt. Voor zover zij dit werk niet zelf heeft uitgevoerd maar als zorgcoördinator is opgetreden, heeft de benadeelde partij niet uitgelegd of onderbouwd of en in hoeverre de gefactureerde werkzaamheden door het ten laste gelegde niet zijn verricht. Verder dient de immateriële schade te worden gematigd omdat de aangeefster nauwelijks fysiek letsel heeft opgelopen en het gevorderde bedrag niet in verhouding staat tot het bedrag dat de andere benadeelde partijen hebben gevorderd.
8.3.
Beoordeling
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de vordering tot materiële schadevergoeding thans onvoldoende heeft onderbouwd. De beoordeling van de vragen of en in welke mate sprake is van de gevorderde gemiste inkomsten en in hoeverre deze verband houden met het strafbare feit vergt nader onderzoek, mede gelet op de weerspreking door de verdediging, en dat zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij zal daarom in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. De vordering kan in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door de onder 3 en 4 bewezen verklaarde strafbare feiten rechtstreeks immateriële schade (in de zin van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek) is toegebracht. Zij heeft licht lichamelijk letsel opgelopen en ervaart, zo is voldoende onderbouwd, nog steeds mentale klachten als gevolg van het handelen van de verdachte. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten, de tot nu toe gebleken gevolgen voor het slachtoffer en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare zaken toewijzen, zal de rechtbank de hoogte van het te vergoeden bedrag aan immateriële schade op € 4.000,- vaststellen, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in dit deel van haar vordering.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank wijst dit toe en bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 december 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij in betekenisvolle mate wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt. De rechtbank ziet aanleiding om aansluiting te zoeken bij het liquidatietarief kanton en het daarin genoemde tarief voor zaken met een geldelijk belang tot en met € 5.000,- (€ 264,- per punt), en zal uitgaan van twee punten. De rechtbank zal de verdachte voor € 528,- veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij en zal de verdachte eveneens veroordelen in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
In deze procedure wordt aan [slachtoffer01] een bedrag van € 4.000,- aan immateriële schadevergoeding toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht. Over de verder gevorderde schadevergoeding wordt geen inhoudelijke beslissing genomen.
De vordering van [slachtoffer02]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer02] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde strafbare feit. Hij is bijgestaan door mr. P. Meijer, advocaat te Rotterdam. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 20.933,72, bestaande uit een vergoeding van € 9.933,72 aan materiële schade en een vergoeding van € 11.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij verzoekt verder de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.5.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering en heeft verzocht tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het bedrag van
€ 20.933,72.
8.6.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd tot afwijzing of matiging van de schadepost ‘kleding’ wegens het ontbreken van een deugdelijke onderbouwing en omdat werkkleding geen of een lagere dagwaarde heeft. Verder heeft de verdediging afwijzing bepleit van de reiskosten van de familieleden voor het bezoek aan de benadeelde partij in het ziekenhuis. De verdediging heeft zich voor de overige schadeposten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.7.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de schadeposten waaraan de verdediging zich heeft gerefereerd komen de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De rechtbank zal deze schadeposten dan ook toewijzen.
In de toelichting op de schadepost ‘kleding’ staat steeds de aanschaf- en dagwaarde vermeld, waaruit kan worden afgeleid dat over de diverse kledingstukken wordt afgeschreven. De aanschaf- en dagwaarden van de kledingstukken komen de rechtbank niet ongegrond voor. Deze schadepost zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank overweegt dat het bezoek van de familieleden in het ziekenhuis heeft bijgedragen aan het herstel van de benadeelde partij en dat hun bezoek niet nodig zou zijn geweest indien het strafbare feit niet had plaatsgevonden. Het gaat om kosten die derden ten behoeve van de benadeelde partij gemaakt hebben en die de benadeelde partij kennelijk aan hen heeft vergoed en zal vergoeden. De rechtbank wijst deze reiskosten toe.
Verder is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht (in de zin van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek). De gevorderde schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op een bedrag van € 11.000,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank wijst dit toe en bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 december 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt. De rechtbank past daarbij het liquidatietarief kanton toe en het daarin genoemde tarief voor zaken met een geldelijk belang tot en met € 40.000,- (€ 529,- per punt), en zal uitgaan van twee punten. De rechtbank zal de verdachte voor € 1.058,- veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij en zal de verdachte eveneens veroordelen in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.8.
Conclusie
De verdachte moet aan de benadeelde partij [slachtoffer02] een schadevergoeding betalen van € 20.933,72, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
De vordering van [slachtoffer03]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [slachtoffer03] ter zake van het onder 2 ten laste gelegde strafbare feit. Hij is bijgestaan door mr. P. Meijer, advocaat te Rotterdam. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 18.257,34, bestaande uit een vergoeding van € 9.257,34 aan materiële schade en een vergoeding van € 9.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.9.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering en heeft verzocht tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het bedrag van
€ 18.257,34.
8.10.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft afwijzing bepleit van de schadepost ‘kleding’, omdat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd en het op voorhand afgeschreven werkkleding betreft.
8.11.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht en de vordering genoegzaam is onderbouwd, zal deze, ondanks de betwisting door de verdediging, volledig worden toegewezen. Uit de toelichting bij de schadepost ‘kleding’ blijkt de dagwaarde van de jas en de trainingsbroek en de waarde van de trui. Dit komt de rechtbank niet ongegrond voor.
Verder is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht (in de zin van artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek). Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 9.000,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank wijst dit toe en bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 9 december 2022.
Nu de vordering van de benadeelde partij volledig zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt. De rechtbank gaat daarbij uit van het liquidatietarief kanton en het daarin genoemde tarief voor zaken met een geldelijk belang tot en met € 20.000,- (€ 396,- per punt), en zal uitgaan van twee punten. De rechtbank zal de verdachte voor € 792,- veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij en zal de verdachte eveneens veroordelen in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.12.
Conclusie
De verdachte moet aan de benadeelde partij [slachtoffer03] een schadevergoeding betalen van € 18.257,34, vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 22 maart 2021 van de politierechter in deze rechtbank is de verdachte veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis in het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht met een proeftijd van 2 jaren voor - kort gezegd - bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, het opzettelijk en wederrechtelijk vernielen van enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, eenvoudige belediging en het opzettelijk niet voldoen aan een bevel krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten. De (verlengde) proeftijd is ingegaan op 5 april 2021 en eindigt op 3 april 2024.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie vordert de tenuitvoerlegging.
9.3.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. De rechtbank acht in het onderhavige geval geen redelijk strafrechtelijk belang aanwezig, gelet op de nu aan de verdachte opgelegde straf, en zal die last daarom niet te geven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 55, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de impliciet primair onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde pogingen tot doodslag en de onder 4 ten laste gelegde mondelinge bedreiging heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de impliciet subsidiair onder 1 tot en met 3 ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling en het (overig) onder 4 tot en met 6 ten laste gelegde, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
8 (acht) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op
2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft of als de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
1. de veroordeelde zal zich niet bevinden in de straat van de aangeefster
[slachtoffer01], te weten
de [adres02] te Rotterdam, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt gedurende de proeftijd;
2. de veroordeelde zal zich binnen drie dagen na zijn vrijlating melden bij Reclassering Nederland, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling gedurende de proeftijd noodzakelijk vindt;
3. de veroordeelde zal meewerken aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan een urine- en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
4. de veroordeelde zal zich ambulant laten behandelen voor zijn problematiek door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zodat de veroordeelde is aangemeld door de toezichthouder en er voor de veroordeelde plaats is. De behandeling duurt de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de onder nummers 1 tot en met 4 genoemde bijzondere voorwaarden en het aan genoemde reclasseringsinstelling opgedragen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer01], te betalen een bedrag van
€ 4.000,-(
zegge: vier duizend euro) aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
9 december 2022;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op
€ 528,-aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer01]te betalen
€ 4.000,-(hoofdsom,
zegge: vier duizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
9 december 2022tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 4.000,-niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
50 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer02], te betalen een bedrag van
€ 20.933,72 (zegge: twintig duizend en negenhonderddrieëndertig euro en tweeënzeventig eurocent), bestaande uit
€ 9.933,72 aan materiële schade en € 11.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
9 december 2022tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 1.058,- aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer02]te betalen
€ 20.933,72(hoofdsom,
zegge: twintig duizend en negenhonderddrieëndertig euro en tweeënzeventig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
9 december 2022tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van
€ 20.933,72niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
139 dagen;de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij
[slachtoffer03]te betalen een bedrag van
€ 18.257,34, (
zegge: achttienduizend en tweehonderdzevenenvijftig euro en vierendertig eurocent), bestaande uit € 9.257,34 aan materiële schade en € 9.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
9 december 2022tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op € 792,- aan salaris voor de advocaat en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van
[slachtoffer03]te betalen
€ 18.257,34(hoofdsom,
zegge: achttienduizend en tweehonderdzevenenvijftig euro en vierendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
9 december 2022tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
126 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. I. Tillema en F. van Laanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. van Puffelen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De voorzitter en de jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 9 december 2022 te Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer02]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een luchtbuksgeweer, althans een luchtdrukwapen, heeft geschoten op die
[slachtoffer02] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 9 december 2022 te Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer03]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een luchtbuksgeweer, althans een luchtdrukwapen, heeft geschoten op die
[slachtoffer03] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 9 december 2022 te Rotterdam, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer01]
opzettelijk
van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met een luchtbuksgeweer, althans een luchtdrukwapen, heeft geschoten op, althans
in de richting van, die [slachtoffer01] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 9 december 2022 te Rotterdam, althans in Nederland,
[slachtoffer01] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- een luchtbuksgeweer, althans een luchtdrukwapen, te richten op die [slachtoffer01] en/of
- die [slachtoffer01] de woorden toe te voegen: "ik schiet je kankerkop eraf", althans
woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- met voornoemd luchtbuksgeweer, althans een luchtdrukwapen, te schieten naar
en/of in de richting van die [slachtoffer01] ;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 9 december 2022 te Rotterdam, althans in Nederland,
een wapen van categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie, te weten
een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een
ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen
geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een
luchtbuksgeweer, althans een luchtdrukwapen,
voorhanden heeft gehad;
(art 13 lid 1 Wet wapens en munitie)
6
hij op of omstreeks 10 december 2022 te Rotterdam, althans in Nederland,
surveillant met nr [nummer01] van de politie eenheid Rotterdam - werkzaam op het
arrestantencomplex - heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of
met zware mishandeling,
door die surveillant met nr [nummer01] dreigend de woorden toe te voegen "ik moet er
even achter komen waar jullie allemaal wonen" en/of "en dan ga ik al jullie
kinderen dood slaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)