ECLI:NL:HR:2006:AV4191

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02467/05
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht en herstel verzuim toepassing art. 27 Sr

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 maart 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, maar de Hoge Raad oordeelde dat de bedreiging in de gegeven omstandigheden niet van dien aard was dat er redelijke vrees voor het leven van het slachtoffer kon ontstaan. De verdachte had tijdens zijn insluiting in een observatiecel de woorden 'fuck you, ik gooi een handgranaat' geuit, maar de Hoge Raad concludeerde dat deze bedreiging niet voldoende was om de bewezenverklaring te handhaven. De Hoge Raad sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde bedreiging van een politieambtenaar, omdat de motivering van de bewezenverklaring ontoereikend was.

Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat het Hof verzuimd had om toepassing te geven aan artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat bepaalt dat de tijd die de veroordeelde in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering moet worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad herstelde dit verzuim en beval dat de tijd in voorlopige hechtenis in mindering zou worden gebracht. De overige middelen van cassatie werden verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van bedreigingen in het strafrecht en de toepassing van de wetgeving omtrent voorlopige hechtenis.

Uitspraak

28 maart 2006
Strafkamer
nr. 02467/05
JB/IC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 november 2004, nummer 23/003428-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 24 april 2002 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 13/067399-01 (zaak A) onder 1 primair en 13/060162-01 (zaak B) onder 3 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van zaak A onder 1 subsidiair " mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd" en zaak A onder 2 en zaak B onder 1 "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd" en zaak A onder 3 "diefstal, meermalen gepleegd" en zaak B onder 2 "wederspannigheid" veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Tevens heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] gedeeltelijk toegewezen tot een bedrag van honderd euro, aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander als in het arrest vermeld, subsidiair twee dagen hechtenis en heeft het Hof de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend voorzover daarbij geen toepassing is gegeven aan art. 27, eerste lid, Sr, dat de Hoge Raad zal bevelen dat op de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht de tijd welke de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en het beroep voor het overige zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat de in zaak A onder 2 bewezenverklaarde bedreiging van de verbalisant Stijsiger met enig misdrijf tegen het leven gericht niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen.
3.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte in de zaak A onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 22 september 2001 te Hilversum [benadeelde partij 3], agent van regiopolitie Gooi en Vechtstreek, en [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1], beiden brigadier van regiopolitie Gooi en Vechtstreek, en [betrokkene 3], agent van regiopolitie Gooi en Vechtstreek, en [betrokkene 4], inspecteur van regiopolitie Gooi en Vechtstreek, allen werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde politieambtenaren dreigend de woorden toegevoegd: tegen
- [benadeelde partij 3]: "Had ik maar harder gebeten, ik hoop dat je hierdoor aids krijgt" en "Ik maak jullie af, ik ken jullie allemaal" en
- [betrokkene 3]: "Ik maak jullie allemaal af, ik ken jullie allemaal" en
- [benadeelde partij 2]: "Ik maak jullie allemaal af, ik kan jullie allemaal hebben. Ik hoop dat jullie aids krijgen" en
- [benadeelde partij 1]: "Ik maak jullie allemaal af, ik kan jullie allemaal hebben. Ik hoop dat jullie aids krijgen" en
- [betrokkene 4]: "Fuck you. Ik gooi een handgranaat."
3.3. Die bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voorzover inhoudende (bewijsmiddel 1):
"Ik weet dat ik als een wilde tekeer ben gegaan. Ik weet niet wat ik precies heb gezegd, maar wel dat het is geëscaleerd."
b. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisanten [benadeelde partij 3], [betrokkene 3] en [benadeelde partij 2] (bewijsmiddel 2):
"Op 22 september 2001 gingen wij naar de Bussummerstraat ter hoogte van nummer 23 te Hilversum, alwaar derde verbalisant zojuist een fietsendief had aangehouden. De verdachte (het hof begrijpt: [verdachte]) moest door ons, eerste en tweede verbalisant, overgebracht worden naar het politiebureau.
Wij, eerste en tweede verbalisant, hoorden dat de verdachte tegen ons schreeuwde: "Ik maak jullie af, ik ken jullie allemaal. Ik, eerste verbalisant, voelde ineens een hevige pijnscheut in mijn rechterschouder. De verdachte zei: "Had ik maar harder gebeten. Ik hoop dat je hierdoor aids krijgt".
Wij zagen dat eerste verbalisant een ovale bijtafdruk had, dat de huid van rondom de bijtafdruk rood was en dat een zwelling opkwam."
c. een geschrift zijnde medische informatie, voorzover inhoudende de verklaring van G.C. Lo, arts (bewijsmiddel 3):
"Naam: [benadeelde partij 3]
Uitwendig letsel: rode verkleuring op rechter bovenarm, met centraal drie rode verkleuringen, waarbij bij de bovenste de opperhuid is gescheurd."
d. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisanten [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 1] en [betrokkene 3] (bewijsmiddel 4):
"Op 22 september 2001 bevonden wij ons in het politiebureau te Hilversum, alwaar wij verdachte [...] aan een insluitingsfouillering onderwierpen.
Ik, verbalisant [benadeelde partij 2], zag dat de verdachte opzettelijk met gebalde vuist een stompende beweging in de richting van mijn gezicht maakte. Hierop voelde ik dat de vuist van de verdachte op mijn linker kaak terechtkwam. Ik voelde een stekende pijn in mijn kaak. Vervolgens zag ik dat de verdachte mij opzettelijk en met kracht met zijn mond in mijn linkeronderarm beet. Ik voelde hierdoor een stekende pijn in mijn onderarm.
Ik, verbalisant [betrokkene 3], kreeg van de verdachte opzettelijk en met kracht drie schoppen tegen mijn rechterbovenbeen. Door die trappen voelde ik pijn aan mijn rechterbeen en voelt dit been stijf aan.
Onderwijl hoorden wij dat de verdachte tegen ons riep: "Ik maak jullie allemaal af, ik kan jullie allemaal hebben. Ik hoop dat je aids krijgt."
e. een geschrift zijnde medische informatie, voorzover inhoudende de verklaring van G.C. Lo, arts (bewijsmiddel 5):
"Naam: [benadeelde partij 2]
Uitwendig letsel: op de linkeronderarm, rode verkleuring, met centraal twee rodere verkleuringen."
f. een proces-verbaal van politie, voorzover inhoudende als relaas van de verbalisanten Ten Tije, Collignon, [betrokkene 4] en Doyen (bewijsmiddel 6):
"Op 22 september 2001 lag verdachte [...] in de observatiecel van het politiebureau te Hilversum. Hij schreeuwde in de richting van de dienstdoende hulpofficier van justitie [betrokkene 4]; "Fuck you. Ik gooi een handgranaat"."
3.4. Uit de gebezigde bewijsmiddelen is niet af te leiden dat met betrekking tot [betrokkene 4] de bedreiging in de gegeven omstandigheden - de verdachte was, na te zijn onderworpen aan een insluitingsfouillering, ingesloten in de observatiecel van het politiebureau - van dien aard was dat bij deze de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen. De bewezenverklaring is in zoverre ontoereikend gemotiveerd. Het middel klaagt daarover terecht. De Hoge Raad zal om doelmatigheidsredenen de verdachte ter zake van de tenlastegelegde bedreiging van [betrokkene 4] vrijspreken. Daardoor wordt de aard en ernst van hetgeen in de bestreden uitspraak ten laste van de verdachte is bewezenverklaard niet aangetast, zodat vernietiging ter zake van de strafoplegging achterwege kan blijven.
4. Beoordeling van het derde middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof ten onrechte niet heeft bevolen dat de tijd die door de verdachte in verzekering en/of in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in mindering wordt gebracht.
4.2. De stukken van het geding houden in dat de verdachte op 22 september 2001 in verzekering is gesteld en aansluitend in voorlopige hechtenis is genomen en dat het bevel tot voorlopige hechtenis is opgeheven met ingang van 25 april 2002.
4.3. Het Hof heeft nagelaten het in art. 27, eerste lid, Sr bepaalde in acht te nemen. Het middel is dus terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal doen wat het Hof had behoren te doen.
5. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de in zaak A onder 2 bewezenverklaarde bedreiging van [betrokkene 4] en voorzover daarbij geen toepassing is gegeven aan art. 27, eerste lid, Sr;
Spreekt de verdachte vrij van de in zaak A onder 2 tenlastegelegde bedreiging van [betrokkene 4];
Beveelt dat op de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht de tijd welke de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van het bestreden arrest in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht;
Verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier M.T.E. van Huut, en uitgesproken op 28 maart 2006.