ECLI:NL:RBROT:2023:9107

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
C/10/664441 / KG ZA 23-766
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoir beslag op motortankschip Doris Deymann na aanbieding van bankgarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de rechtspersoon naar buitenlands recht REEDEREI DEYMANN GMBH & CO. KG TMS DORIS DEYMANN (hierna: Deymann) en de besloten vennootschap DECOIL ROTTERDAM B.V. (hierna: Decoil). Deymann vorderde de opheffing van een conservatoir beslag dat door Decoil op haar motortankschip Doris Deymann was gelegd. De vordering tot opheffing van het beslag was gebaseerd op de aanbieding van een bankgarantie conform het Rotterdams Garantieformulier 2008, die volgens Deymann voldoende zekerheid bood voor de vordering van Decoil. De rechtbank oordeelde dat de aangeboden bankgarantie inderdaad voldoende zekerheid bood, maar dat er een belangenafweging moest plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de belangen van Deymann, die het schip wilde verkopen, zwaarder wogen dan die van Decoil, die stelde dat de bankgarantie haar in een ongunstigere positie zou brengen. De rechtbank heeft de vordering van Deymann tot opheffing van het beslag toegewezen, onder de voorwaarde dat de bankgarantie daadwerkelijk wordt afgegeven. Daarnaast werd Decoil veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/664441 / KG ZA 23-766
Vonnis in kort geding van 2 oktober 2023
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
REEDEREI DEYMANN GMBH & CO. KG TMS DORIS DEYMANN,
gevestigd te Haren (Duitsland),
eiseres,
advocaat mr. J.C. van Zuethem te Breda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DECOIL ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Vlaardingen,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.A.M. van Haandel te 's-Hertogenbosch.
Partijen worden hierna Deymann en Decoil genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 september 2023, met producties 1 tot en met 8;
  • de akte houdende overlegging producties, tevens akte houdende wijziging van eis van de zijde van Deymann, met aanvullende producties 9 tot en met 11;
  • de e-mail van mr. Van Zuethem van 13 september 2023, met één bijlage.
  • de mondelinge behandeling op 18 september 2023.
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Zuethem;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Haandel;

2.De feiten

2.1.
Deymann is eigenaar van het motortankschip Doris Deymann (hierna ook: het schip).
2.2.
Op 16 oktober 2019 hebben Deymann, als verhuurder, en Decoil, als huurder een ‘bare boat charter’ gesloten met betrekking tot de Doris Deymann (hierna: de overeenkomst). In deze overeenkomst is bepaald dat de huurder een koopplicht heeft om het schip na drie jaar te kopen. In artikel 4 van de overeenkomst is bepaald dat de huur van het schip € 26.500,- per maand bedraagt. Volgens artikel 7.1 is de koopprijs voor het schip na drie jaar € 1.850.000,- “minus de gedane aflossingscomponenten in het bareboat charter”. Die aflossingscomponent bedraagt volgens diezelfde bepaling € 20.000,- per maand.
2.3.
Deymann heeft de Doris Deymann conform de overeenkomst per 1 januari 2020 aan Decoil ter beschikking gesteld.
2.4.
Decoil heeft vanaf juli 2021 een achterstand in het betalen van de maandelijkse huurtermijnen laten ontstaan.
2.5.
Deymann heeft bij deurwaardersexploot van 17 mei 2022 de overeenkomst per
19 mei 2022 buitengerechtelijk ontbonden en tevens om teruglevering van de Doris Deymann verzocht. Decoil heeft hierop niet gereageerd en vervolgens heeft Deymann het schip eigenhandig weer in bezit genomen.
2.6.
Deymann heeft bij dagvaarding van 29 juli 2022 bij deze rechtbank een bodemprocedure tegen Decoil aanhangig gemaakt. Daarin heeft zij gevorderd dat Decoil bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling van
€ 408.740,60, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke incassokosten en nakosten. De hoofdvordering bestaat grotendeels uit onbetaalde huurtermijnen, reparatiekosten en tijdverletschade. Decoil heeft in reconventie een bedrag van minimaal € 740.000,- gevorderd. Decoil legt aan deze vordering ten grondslag dat - nu de overeenkomst is ontbonden - Deymann alle door Decoil gedane aflossingen in het kader van de koopsom alsook de betaalde waarborgsom moet terugbetalen. Op 13 juni 2023 heeft in de procedure een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De zaak staat inmiddels voor vonnis.
2.7.
Deymann heeft het schip vanaf 17 november 2022 te koop aangeboden.
2.8.
Op 22 juni 2023 heeft Decoil met verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank conservatoir beslag gelegd op de Doris Deymann. Daarbij werd conform verzoek verlof verkregen voor het leggen van varend beslag. De vordering waarvoor beslag is verleend is begroot op € 847.800,-. Dit bedrag is opgebouwd uit een hoofdvordering van
€ 681.500,- (€ 740.000,- minus € 58.500,- in verband met achterstand huurtermijnen), vermeerderd met rente en kosten.
2.9.
Deymann heeft ter opheffing van het conservatoire beslag zekerheid aangeboden in de vorm van een bankgarantie conform het model van het Rotterdams Garantieformulier 2008. In de concept-bankgarantie is het volgende opgenomen, weergegeven voor zover van belang:
“The undersigned
Volksbank Haren/EMS, branch office of Ostfriesische Volksbank AG,[…]
,waiving and renouncing all rights and defences, conferred on guarantors, and in particular the provisions of the articles 7:852 and 7:855 Dutch Civil Code, hereby irrevocably declares to bind itself as surety to and in favour of
Decoil Rotterdam B.V.(…) (the Creditor), by way of security for the true and proper payment by
Reederei Deymann(…) (the Principal Debtor) of the amount the Principal Debtor may be found to be indebted to the Creditor by virtue of a judgment (which is not or no longer subject to appeal) rendered against the Principal Debtor by a competent court of law having jurisdiction in the matter hereinafter mentioned, […], in respect of the principal amount, interest and costs of suit relating to a claim at present estimated by the Creditor at
€ 681,500,--for
claims as described in the arrest petition dated 16th of June 2023[het rekest dat heeft geleid tot het in 2.8 bedoelde beslag; toevoeging Voorzieningenrechter]
.
[…]
This guarantee is hereby given without any prejudice (including any question as to statutory
limitation of liability and the right to demand a release of this guarantee and/or a reduction of the amount thereof), and for a maximum amount of
€ 847,800.--(in word:
Eight hundred and fourty-seven thousand and eight hundred Euro)for the purpose of the release from and/or the prevention of a prejudgment attachment of
the thank barge “Doris Deymann” and/or any other assets of the principal debtoron account of the above-mentioned claim(s).
This guarantee is governed by the law of the Netherlands. The undersigned and the Creditor submit to the non-exclusive jurisdiction of the competent court of law in Rotterdam for disputes and claims in respect of this guarantee.”
2.10.
Op 23 augustus 2023 heeft mr. Van Haandel namens Decoil aan mr. Van Zuethem bericht dat het beslag niet wordt opgeheven, tenzij een bankgarantie wordt gesteld voor € 1.200.000,- en de bankgarantie direct opeisbaar is bij het verkrijgen van een toewijzend vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.

3.Het geschil

3.1.
Deymann vordert na wijziging van eis dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1.1
primair, het op 22 juni 2023 gelegde conservatoire beslag op het schip, na betekening aan Decoil van de ingevulde en door de bank ondertekende bankgarantie overeenkomstig het als productie 6 bij de dagvaarding overgelegde concept, opheft;
1.2
subsidiair,Decoil veroordeelt over te gaan tot opheffing van het op 22 juni 2023 gelegde conservatoire beslag op het schip, binnen 24 uur na betekening aan Decoil van de ingevulde en door de bank ondertekende bankgarantie overeenkomstig het als productie 6 bij de dagvaarding overgelegde concept, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,- per dag of gedeelte van een dag;
1.3
meer subsidiair,het op 22 juni 2023 gelegde conservatoire beslag op het schip, na betekening aan Decoil van de ingevulde en door de bank ondertekende bankgarantie, conform aangepast Rotterdams Garantieformulier 2008, met de voorwaarde dat uitbetaling plaatsvindt na een rechterlijke uitspraak die uitvoerbaar bij voorraad verklaard is, opheft;
1.4
meest subsidair, Decoil veroordeelt over te gaan tot opheffing van het op 22 juni 2023 gelegde conservatoire beslag op het schip, binnen 24 uur na betekening aan Decoil van de ingevulde en door de bank ondertekende bankgarantie, conform aangepast Rotterdams Garantieformulier 2008, met de voorwaarde dat uitbetaling plaatsvindt na een rechterlijke uitspraak die uitvoerbaar bij voorraad verklaard is, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,- per dag of gedeelte van een dag;
2. Decoil verbiedt om na het stellen van de garantie toekomstig conservatoir beslag te leggen op het schip;
3. Decoil gebiedt bij enig toekomstig verzoek tot het doen leggen van conservatoire beslagen op de goederen van eiseres gelegen in Nederland of daarbuiten ter meerdere zekerheid voor de voldoening van de vordering of voor andere vorderingen, dit vonnis als productie over te leggen en daarop nadrukkelijk te wijzen in het verzoekschrift, op straffe van een dwangsom van € 200.000,- voor iedere overtreding van dit gebod, met een maximum van € 1.000.000,-;
4. Decoil veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
Decoil voert verweer strekkende tot afwijzing van de vorderingen.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 705 lid 2 Rv bepaalt dat de opheffing van een conservatoir beslag dat is gelegd voor een geldvordering onder meer wordt uitgesproken als voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld. Een apart spoedeisend belang is daarvoor niet vereist. Dat Deymann spoedeisend belang heeft bij het opheffen van het beslag is weliswaar aannemelijk, maar in zoverre niet van belang.
4.2.
Deymann legt aan haar vordering de stelling ten grondslag dat met de onder 2.9 bedoelde bankgarantie op basis van het Rotterdams Garantieformulier 2008 voldoende zekerheid wordt gesteld. Decoil weerspreekt dit. Volgens Decoil zorgt de aangeboden bankgarantie ervoor dat zij in een ongunstigere positie komt. Decoil onderbouwt dit door aan te voeren dat de bankgarantie minder zekerheid biedt dan het beslag, omdat zij deze niet reeds kan inroepen bij het verkrijgen van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard (bodem)vonnis, maar pas later als het vonnis in kracht van gewijsde gaat. Decoil stelt dat zij in dat geval nog lang op een onherroepelijke uitspraak zal moeten wachten, terwijl zij (gelet op het voorlopig oordeel van de bodemrechter) een gegronde vordering op Deymann en Deymann heeft gedreigd niets te betalen en desnoods jarenlang te zullen gaan procederen. De uitkomst van een belangenafweging kan volgens Decoil dan ook niet zijn dat van haar wordt verlangd dat zij het beslag opheft.
4.3.
Voor het beantwoorden van de vraag of de zekerheid kwalitatief voldoende is kan aansluiting worden gezocht bij de maatstaf neergelegd in art. 6:51 lid 2 BW. De aangeboden zekerheid moet zodanig zijn, dat de vordering, de rente en de kosten behoorlijk gedekt zijn en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen (zie ook HR 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1181).
4.4.
Niet ter discussie staat dat de aangeboden zekerheid overeenkomt met het, in de praktijk veelvuldig gebruikte, standaardmodel van het Rotterdams Garantieformulier 2008. Dit model voorziet in betaling door de bank na een in kracht van gewijsde gegane uitspraak. Daaruit volgt reeds dat in de praktijk een bankgarantie die pas uitkeert na een in kracht van gewijsde gegane uitspraak in het gros van de gevallen als voldoende zekerheid wordt gezien. Het enkele feit dat deze garantie er niet toe leidt dat uitbetaling plaatsvindt zodra een toewijzend vonnis is gewezen dat nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, maakt de zekerheid nog niet onvoldoende. Weliswaar zou Decoil bij handhaving van het beslag in geval van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard toewijzend vonnis direct tot openbare verkoop van de het schip kunnen overgaan, maar het gemis van die mogelijkheid weegt in beginsel niet op tegen de voordelen voor partijen - ook voor Decoil - bij vervanging van het beslag door een bankgarantie. In de eerste plaats hoeft Decoil bij een bankgarantie niet te vrezen voor andere schuldeisers/beslagleggers. Als door meerdere schuldeisers cumulatief beslag zou worden gelegd, moet Decoil bij uitwinning de opbrengst met deze andere schuldeisers delen. Dat risico loopt Decoil bij een bankgarantie niet. Verder beperkt de bankgarantie voor Decoil de voor haarzelf aan de beslaglegging verbonden risico’s van aansprakelijkheid, mocht ooit geoordeeld worden dat die beslaglegging onrechtmatig was. Ten slotte geldt dat de bankgarantie op zichzelf niet in de weg staat aan de bevoegdheid een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis ten uitvoer te leggen.
4.5.
In beginsel biedt de door Deymann aangeboden garantie dus voldoende zekerheid als bedoeld in artikel 705 Rv. Het voorgaande neemt echter niet weg dat een belangenafweging moet plaatsvinden en dat de uitkomst daarvan kan zijn dat het beslag, ondanks de aangeboden zekerheidsstelling, toch moet blijven liggen. In deze zaak valt die belangenafweging echter uit in het voordeel van Deymann. Het volgende is daartoe van belang.
4.6.
Deymann heeft bij het stellen van vervangende zekerheid in de vorm van een bankgarantie een specifiek belang. Deymann wil het schip immers verkopen. Alhoewel op dit moment sprake is van een varend beslag en het schip in zoverre dus gebruikt mag worden, mag het schip niet worden onttrokken en is Deymann als gevolg daarvan niet in staat de Doris Deymann te verkopen. Handhaving van het beslag belemmert Deymann in haar mogelijkheden als eigenaar over het schip te beschikken op de wijze zoals haar goeddunkt. Niet van belang is of, zoals Deymann stelt en Decoil betwist, de markt voor een schip als het onderhavige op dit moment goed is.
4.7.
Decoil heeft op haar beurt aangevoerd dat de bankgarantie voor haar nadelig is, omdat zij in dat geval het beslag niet meteen na het verkrijgen van een veroordelend vonnis kan uitwinnen maar moet wachten totdat die veroordeling onherroepelijk is. Dit belang is onvoldoende zwaarwegend. Eventuele schade door tijdsverloop vertaalt zich in rente waarop Decoil aanspraak kan maken. Decoil heeft geen feiten gesteld die kunnen leiden tot de conclusie dat deze remedie niet passend is of dat anderszins in redelijkheid niet van haar zou kunnen worden gevergd een onherroepelijke uitspraak af te wachten. Tot die conclusie kan niet leiden de stelling van Decoil dat de bodemrechter haar in een voorlopig oordeel, gegeven tijdens de in 2.6 bedoelde mondelinge behandeling, grotendeels in het gelijk heeft gesteld. Als het al zo is dat Decoil goede kans heeft om de bodemprocedure te winnen, dan betekent dat op zichzelf nog niet dat Decoil niet zou kunnen wachten op een onherroepelijke uitspraak.
4.8.
Verder heeft Decoil betoogd dat de bankgarantie niet volstaat omdat zij meer schade heeft geleden dan het bedrag waarvoor de bankgarantie zekerheid biedt. Ook dit gaat niet op. Het bedrag van de aangeboden garantie komt overeen met het bedrag waarvoor - conform de begroting van de vordering door de beslagrechter - beslag is gelegd. Voor opheffing wegens zekerheidsstelling op grond van artikel 705 lid 2 Rv is nodig en in beginsel ook voldoende dat die zekerheid de in het beslagverlof begrote vordering dekt. Dat is hier het geval. In dit stelsel past dus niet dat opheffing ondanks voldoende zekerheidsstelling achterwege kan blijven, omdat de beslaglegger meent nog meer van de schuldenaar te vorderen te hebben dan waarvoor hij verlof heeft verkregen.
4.9.
Gelet op het voorgaande moet ook een afweging van de belangen van partijen tot de slotsom leiden dat de door Deymann bankgarantie conform het Rotterdams Garantieformulier 2008 als voldoende zekerheid is aan te merken. De primaire vordering tot opheffing van het beslag wordt dan ook op grond van artikel 705 lid 2 Rv in samenhang met artikel 6:51 lid 2 BW toegewezen, uiteraard onder de voorwaarde dat de conceptbankgarantie als bedoeld in 2.9 daadwerkelijk wordt afgegeven.
4.10.
Het door Deymann onder ii. gevorderde beslagverbod wordt afgewezen. In beginsel is een dergelijke vordering alleen toewijsbaar als misbruik van beslagrecht dreigt. Een toekomstig beslagverbod beperkt de vrijheid van een partij om zich te bedienen van de middelen waarin de wet voorziet. Daarom is terughoudendheid op zijn plaats. Deymann heeft onvoldoende onderbouwd dat misbruik van beslagrecht dreigt. Als Decoil meent en kan onderbouwen dat zij nog een andere vordering heeft dan waarvoor eerder beslag is gelegd en zekerheid is verkregen, moet zij daarvoor beslagverlof kunnen vragen. Daarbij zal zij wel de beslagrechter volledig moeten informeren over het eerdere beslag en de zekerheidsstelling. Het ligt in de rede dat zij in dat geval ook een kopie van dit vonnis bij haar rekest voegt. Deze verplichtingen vloeien voort uit artikel 21 Rv (zie ook de Beslagsyllabus, onderdeel A.2). Een expliciete veroordeling van Decoil op dit punt is niet vereist. De vordering onder iii. wordt dan ook afgewezen.
4.11.
Decoil wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van Deymann worden begroot op:
- betekening oproeping € 109,48
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.079,00
Totaal € 1.864,48

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
heft op het op 22 juni 2023 ten laste van Deymann op de Doris Deymann gelegde conservatoire beslag, onder de voorwaarde van betekening aan Decoil van de ingevulde en ondertekende bankgarantie overeenkomstig het als productie 6 bij de dagvaarding overgelegde concept,
5.2.
veroordeelt Decoil in de proceskosten, aan de zijde van Deymann tot op heden begroot op € 1.864,48,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2023.[3070/1980]