ECLI:NL:RBROT:2023:9078

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
C/10/663961 / KG ZA 23-743
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ongedaanmaking inschrijving handelsregister en betaling achterstallig loon in kort geding

In deze zaak, die diende als kort geding, heeft eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.Th.P. van Voorst, vorderingen ingesteld tegen gedaagden, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.T. Poot. Eiser vorderde onder andere de ongedaanmaking van inschrijvingen in het handelsregister en betaling van achterstallig loon. De procedure vond plaats op 11 september 2023, waarbij eiser en enkele gedaagden in persoon verschenen. Eiser betwistte de rechtsgeldigheid van zijn ontslag op staande voet per 30 juni 2023, dat door gedaagden was doorgevoerd. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser onvoldoende belang had bij de vordering tot inschrijving in het handelsregister, aangezien hij zelf had aangegeven per 1 september 2023 uit dienst te treden. Bovendien had hij het ontslag niet binnen de wettelijke termijn aangevochten, waardoor het ontslag onherroepelijk was geworden. De vorderingen tot betaling van achterstallig loon en vakantiedagen werden eveneens afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond recht te hebben op deze betalingen. De voorzieningenrechter wees alle vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagden werden begroot op € 1.755,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/663961 / KG ZA 23-743
Vonnis in kort geding van 25 september 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. F.Th.P. van Voorst te Zoetermeer,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
4. de stichting
[gedaagde 4],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
gedaagden,
advocaat mr. G.T. Poot te Rotterdam.
Eiser wordt hierna [eiser] genoemd. Gedaagden worden hierna gezamenlijk [gedaagde 1] c.s. en ieder afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en [gedaagde 4] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaardingen van 29 en 31 augustus 2023, met producties 1 tot en met 17;
  • de akte overlegging producties van [gedaagde 1] c.s., met producties 1 tot en met 35;
  • de aanvullende productie 18 van [eiser] ;
  • de aanvullende producties 36 tot en met 38 van [gedaagde 1] c.s.;
  • de spreekaantekeningen van mr. Van Voorst;
  • de spreekaantekeningen van mr. Poot.
1.2.
Op 11 september 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
[eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 3] is opgericht op 12 mei 2005. De aandelen in [gedaagde 3] worden gehouden door de [gedaagde 4] , eveneens opgericht op 12 mei 2005. De certificaathouders van de [gedaagde 4] zijn [eiser] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Zij houden ieder 1/3 deel van de certificaten.
2.2.
[gedaagde 1] was bestuurder van [gedaagde 3] vanaf de oprichting tot 13 april 2016. Op 23 juni 2023 is [gedaagde 1] weer als zodanig ingeschreven in het handelsregister. [gedaagde 2] was bestuurder van [gedaagde 3] vanaf de oprichting tot 3 augustus 2009 en daarna weer vanaf 13 april 2016. [eiser] was bestuurder vanaf 13 april 2016 en is als zodanig uitgeschreven op 23 juni 2023. De bestuurders zijn gezamenlijk bevoegd.
2.3.
[gedaagde 1] was bestuurder van de [gedaagde 4] vanaf de oprichting tot 3 augustus 2009 en is weer als zodanig ingeschreven in het handelsregister op 30 juni 2023. [gedaagde 2] is bestuurder van de [gedaagde 4] vanaf de oprichting. [eiser] was bestuurder van de [gedaagde 4] sinds 13 april 2016 en is op 30 juni 2023 als zodanig uitgeschreven.
2.4.
[gedaagde 3] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van M3 Bouwadvies B.V. (hierna: M3 Bouwadvies) en van Kroon Rotterdam B.V. (hierna: Kroon Rotterdam).
2.5.
[eiser] was op basis van een arbeidsovereenkomst fulltime in dienst bij [gedaagde 3] . Hij verrichtte in die hoedanigheid werkzaamheden binnen de dochtervennootschappen van [gedaagde 3] . De voornaamste activiteiten vonden plaats in Kroon Rotterdam, een franchisenemer van Kroon Kozijn Nederland B.V. [eiser] was vanaf 1 januari 2007 werkzaam als senior projectmanager en vanaf 13 april 2016 statutair bestuurder van [gedaagde 3] .
2.6.
[eiser] heeft op 17 april 2023 aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1] meegedeeld dat hij heeft besloten om zijn werkzaamheden in [gedaagde 3] , de [gedaagde 4] , M3 Bouwadvies en Kroon Rotterdam per 1 september 2023 te beëindigen. Hij heeft dit op 18 april 2023 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] schriftelijk bevestigd:
“Naar aanleiding van ons overleg gistermiddag, bevestig ik hierbij dat ik na 18 jaar mijn eigen pad ga bewandelen.
Ik blijf aan tot en met augustus 2023 en zal mijn dagelijkse werkzaamheden wat ik al die jaren met veel plezier heb vervuld uiteraard uitvoeren.
Na augustus zal ik mezelf uitschrijven als bestuurder en de daarbij behorende (fiscale/gerechtelijke/juridische) verantwoordelijkheden wat hiermee gedragen wordt naast mij neer leggen.
Mochten jullie ervoor kiezen om het bedrijf op welk wijze dan ook verder voort te zetten dan wens ik jullie succes hiermee, anderzijds hoor ik graag op welke wijze we de verbintenissen met mekaar maar ook onze leveranciers, verhuurders, onderhuurders en overig betrokken partijen kunnen beëindigen.”
2.7.
Op vrijdag 30 juni 2023 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan [eiser] schriftelijk bericht dat hij per direct op staande voet was ontslagen. Hierna heeft [gedaagde 2] [eiser] als bestuurder van de [gedaagde 4] en [gedaagde 3] uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en [gedaagde 1] ingeschreven als bestuurder, dit alles per 30 juni 2023.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van het vonnis zorg te dragen voor het ongedaan maken van de inschrijving in het handelsregister van [gedaagde 1] en de uitschrijving van [eiser] in [gedaagde 3] en [gedaagde 4] , waarbij bovendien wordt bepaald dat het vonnis in de plaats treedt van door [gedaagde 1] c.s. te verrichten handelingen, dit als bedoeld in artikel 3:300 BW;
[gedaagde 3] veroordeelt om binnen drie dagen na betekening van het vonnis aan [eiser] te betalen het loon over juli en augustus 2023, de openstaande vakantiedagen en vakantiegeld, te weten € 15.090,52, te vermeerderen met de wettelijke verhoging daarover ter hoogte van € 7.545,26, is € 22.635,78;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de door [eiser] gemaakte advocatenkosten, voor zover die niet zien op kosten als bedoeld in artikel 241 Rv, te begroten op € 4.561,70;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
[gedaagde 1] c.s. voeren verweer.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Uit de stellingen van [eiser] volgt een voldoende spoedeisend belang bij zijn vorderingen.
Uitschrijving KvK
4.2.
[eiser] vordert onder 1) – kort gezegd – dat de per 30 juni 2023 doorgevoerde in- en uitschrijvingen in het handelsregister ongedaan gemaakt worden. [eiser] betwist de rechtsgeldigheid van het besluit tot ontslag op staande voet per 30 juni 2023. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben hem vervolgens zonder zijn toestemming uitgeschreven uit het handelsregister en [gedaagde 1] daarvoor in de plaats ingeschreven. Gelet op de ongeldigheid van het ontslag geeft het handelsregister niet de juiste situatie weer, aldus [eiser] .
4.3.
De vordering wordt afgewezen. Niet gebleken is dat [eiser] voldoende belang heeft bij de vordering tot inschrijving in het handelsregister (artikel 3:303 BW). Daarbij is allereerst van belang dat [eiser] persoonlijk op 17 april 2023 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kenbaar heeft gemaakt dat hij per 1 september 2023 uit dienst zou treden en zich per diezelfde datum als bestuurder zou laten uitschrijven. [eiser] heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het de bedoeling was dat de activiteiten binnen de verschillende ondernemingen per 1 september 2023 zouden worden gestaakt en deze ondernemingen zouden worden geliquideerd. Nog daargelaten het verweer van [gedaagde 1] c.s. dat zij de ondernemingen waarvan [gedaagde 3] de aandelen houdt willen voortzetten, heeft [eiser] zelf een nieuwe franchiseonderneming van Kroon Kozijn Nederland B.V. opgericht. Gelet daarop is onduidelijk welk belang [eiser] bij de gevorderde inschrijving heeft. Toezicht houden op een liquidatie is bij voortzetting van de ondernemingen immers niet aan de orde. Daar komt bij dat [eiser] in tussentijd op 30 juni 2023 op staande voet is ontslagen (in welke hoedanigheid/hoedanigheden is overigens niet helemaal duidelijk). Hoewel [eiser] de rechtsgeldigheid van het ontslag betwist, is niet in geschil dat hij het ontslag niet binnen de wettelijke vervaltermijn van 2 maanden heeft aangevochten (artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder a BW). Daarmee is het ontslag onherroepelijk geworden en niet meer aantastbaar. [eiser] is evenmin een bezwaarschriftprocedure gestart tegen de uitschrijving bij de Kamer van Koophandel. [eiser] stelt dat hij belang bij de inschrijving heeft om bepaalde informatie te verkrijgen, maar heeft onvoldoende gemotiveerd toegelicht waarom het nodig is om daarvoor als bestuurder ingeschreven te staan. Welk belang [eiser] (daarnaast) heeft bij uitschrijving van [gedaagde 1] heeft hij ook onvoldoende gemotiveerd toegelicht.
Geldvorderingen
4.4.
[eiser] vordert allereerst betaling van achterstallig loon. In de dagvaarding staat alleen de maand juli 2023 genoemd. In de pleitnota staat dat in de vordering in de dagvaarding na juli 2023 per abuis ‘en augustus 2023’ is weggevallen. [gedaagde 1] c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat dit een eisvermeerdering betreft, waartegen zij bezwaar maken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden [gedaagde 1] c.s. door de wijziging niet onredelijk in hun verweer bemoeilijkt zodat hun bezwaren worden verworpen.
4.5.
Het door [eiser] gevorderde loon over de maanden juli en augustus 2023 wordt afgewezen. Somai heeft het ontslag op staande voet niet binnen de, inmiddels verstreken, wettelijke vervaltermijn van 2 maanden aangevochten. Daarmee is het ontslag onherroepelijk geworden zodat [eiser] geen recht heeft op loon over de maanden juli en augustus 2023.
4.6.
[eiser] vordert voorts (uit)betaling van nog openstaande vakantiedagen en vakantiegeld tot een bedrag van € 15.090,52. Dit deel van de vordering wordt eveneens afgewezen. [eiser] beroept zich op een recente uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, op grond waarvan het recht op uitbetaling van vakantiedagen niet snel verjaart. Wat daar verder ook van zij, [eiser] heeft nagelaten zijn vordering te specificeren. Ter onderbouwing van zijn vordering wijst hij op productie 15, maar hieruit volgt niet hoe zij vordering is opgebouwd. [eiser] stelt niet op hoeveel vakantiegeld- en dagen hij recht had en evenmin hoeveel vakantiedagen hij heeft opgenomen. Hij heeft aldus nagelaten zijn vordering (deugdelijk) te onderbouwen.
Advocaatkosten
4.7.
[eiser] vordert betaling van de door hem gemaakte advocaatkosten. Hij heeft daartoe gesteld dat sprake is van onrechtmatig handelen en (externe) bestuurdersaansprakelijkheid door [gedaagde 1] c.s..
4.8.
Een vordering tot vergoeding van volledige proceskosten is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353, HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter.
4.9.
De vordering wordt afgewezen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft gesteld waarom wordt voldaan aan de hiervoor genoemde criteria van de Hoge Raad. Een volledige proceskostenveroordeling is slechts mogelijk als sprake van misbruik van procesrecht en/of onrechtmatig procederen. Dat de hoofdvordering is gegrond op een onrechtmatige daad is dan ook onvoldoende.
Proceskosten
4.10.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.079,00
Totaal € 1.755,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.755,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken en ondertekend door mr. Th. Veling op 25 september 2023.
[3070/2009]