ECLI:NL:RBROT:2023:9073

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
C/10/662489 / KG ZA 23-674
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning en geschil over huurprijs tussen voormalige schoonouders en schoondochter

In deze zaak heeft de eiser, eigenaar van een woning, een kort geding aangespannen tegen zijn voormalige schoondochter, de gedaagde, met als doel ontruiming van de woning. De partijen zijn verwikkeld in een geschil over de vraag of er sprake is van een huurovereenkomst en de hoogte van de huurprijs. De eiser stelt dat de gedaagde zonder recht of titel in de woning verblijft, terwijl de gedaagde betoogt dat zij huurster is op basis van een eerdere echtscheidingsbeschikking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking bepaalt dat de gedaagde huurster is van de woning, en dat de eiser gebonden is aan deze uitspraak. De rechtbank heeft geoordeeld dat er een huurachterstand is van € 4.000,00, en heeft de vordering tot ontruiming afgewezen wegens gebrek aan spoedeisend belang. De gedaagde heeft recht op het blijven wonen in de woning, vooral gezien haar minderjarige kind. De rechtbank heeft de eiser veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de wettelijke rente, en heeft de kosten van de procedure gecompenseerd. In reconventie heeft de gedaagde vorderingen ingediend voor uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie en het plaatsen van een energiemeter, maar deze zijn afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de eiser ook veroordeeld tot het plaatsen van een tussenmeter in de woning.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/662489 / KG ZA 23-674
Vonnis in kort geding van 28 september 2023
in de zaak van
[eiser01],
wonende te Rotterdam,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E.H.P. Dingenouts te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende te Rotterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. B. Özates te Rotterdam.
Partijen worden hierna [eiser01] en [gedaagde01] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 augustus 2023, met 4 producties;
  • de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie, met 6 producties;
  • de producties 5 t/m 8 van [eiser01] ;
  • de mondelinge behandeling op 14 september 2023;
  • de pleitaantekeningen van [eiser01] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser01] is eigenaar van de woning gelegen aan de [adres01] te [plaats01] (hierna: de Woning).
2.2.
De zoon van [eiser01] (hierna: [naam01] ) is op [datum01] met [gedaagde01] getrouwd. Uit dit huwelijk is een (thans nog) minderjarig kind geboren. Sinds het huwelijk wonen [naam01] en [gedaagde01] in de Woning.
2.3.
[naam01] heeft de Woning in november 2020 verlaten en heeft in december 2020 een verzoekschrift bij deze rechtbank ingediend met het verzoek de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
2.4.
Bij beschikking van 1 februari 2023 (hierna: de echtscheidingsbeschikking) heeft deze rechtbank de echtscheiding tussen [naam01] en [gedaagde01] uitgesproken en onder meer bepaald dat [gedaagde01] , met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, huurster zal zijn van de Woning. Daartoe heeft deze rechtbank in haar beschikking het volgende overwogen:
“(…)
2.7
Echtelijke woning
2.7.1.
De man verzoekt in het inleidend verzoekschrift te bepalen dat de vrouw de woning verlaat en hij verzoekt bij verweerschrift op zelfstandig verzoek (ingekomen op 7 mei 2021) te bepalen dat hij met uitsluiting van de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning en de zich daarin bevindende boedel, in ieder geval gedurende zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking, en dat de vrouw wordt bevolen die woning te verlaten en deze niet verder te betreden, behoudens met voorafgaande toestemming van de man, voor zover nodig met behulp van de sterke arm.
2.7.2.
De vrouw verzoekt bij aanvullend en gewijzigd zelfstandig verzoek (ingekomen op 1 november 2021) het huurrecht van de woning.
2.7.3.
Partijen voeren over en weer gemotiveerd verweer.
2.7.4.
De man stelt dat de vrouw niet het huurrecht van de woning kan verzoeken omdat er geen huurovereenkomst is.
Op grond van artikel 7:201 BW is huur de overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt aan de andere partij, de huurder, een zaak of een gedeelte daarvan in gebruik te verstrekken en de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie. Er is geen schriftelijke huurovereenkomst, maar dat is geen vereiste want wilsovereenstemming doet een huurovereenkomst ontstaan.
Niet in geschil is dat de vader van de man eigenaar is van de woning en dat partijen tijdens het huwelijk samen in die woning woonden. Ook is niet in geschil dat tijdens het huwelijk maandelijks een bedrag aan de vader van de man werd betaald en dat daarvan of dat rechtstreeks onder meer de hypotheekrente, de VvE-bijdrage, de waterschapslasten en de gemeentelijke belastingen werden betaald. Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank ervan uit dat partijen de woning huurden van de vader van de man.
2.7.5.
De man heeft de woning in november 2020 verlaten en hij heeft sindsdien andere woonruimte. De vrouw woont met de minderjarige in de woning. Hoewel de vrouw op zoek is naar andere woonruimte is dat nog niet gelukt. Gezien de huidige woningmarkt voor koopwoningen en de kleine kans op urgentie voor een huurwoning, is de vrouw aangewezen op huurwoningen in de vrije sector. De vrouw blijft zoeken naar andere woonruimte en zij heeft aangegeven dat zij de woning zal verlaten zodra zij andere woonruimte heeft. Dat de ouders van de man de woning nodig hebben voor eigen gebruik is betwist door de vrouw en niet onderbouwd door de man. Overigens zijn de ouders van de man geen partij in deze procedure. Gezien het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw toewijzen en de verzoeken van de man afwijzen.
(…)”
2.5.
Op 9 mei 2023 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.6.
Met ingang van 27 maart 2023 heeft tussen de advocaten van partijen over en weer e-mailcorrespondentie plaatsgevonden, waarin zij twisten over de vraag of [gedaagde01] in de Woning verblijft op basis van een huurovereenkomst en hoe hoog de door haar te betalen huur- dan wel gebruiksvergoeding is. Partijen zijn niet tot overeenstemming gekomen.
2.7.
Met ingang van juni 2023 betaalt [gedaagde01] aan [eiser01] € 500,00 per maand ten titel van huur.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De man vordert – na een eisvermindering ter zitting – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde01] te veroordelen om de Woning met al het hare en de haren binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [eiser01] te stellen en deze vervolgens verlaten en ontruimd te houden;
[gedaagde01] te veroordelen om aan [eiser01] bij wijze van voorschot te betalen:
1. de betalingsachterstand van 1 april t/m september 2023 ad € 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2023, althans de dag der dagvaarding;
2. de incassokosten ad € 363,00;
3. het bedrag van € 1.000,00 per maand vanaf 1 oktober 2023 tot de dag van daadwerkelijke ontruiming, de maand waarin de ontruiming plaatsvindt voor een volledige maand gerekend, althans zodanig bedrag als de voorzieningenrechter redelijk en billijk zal achten, telkenmale vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de 1e van iedere maand;
[gedaagde01] te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
3.2.
Het verweer van [gedaagde01] strekt ertoe [eiser01] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen dan wel zijn vorderingen af te wijzen, met veroordeling van [eiser01] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde01] vordert bij vonnis:
1. [eiser01] te veroordelen binnen 48 uur na dagtekening van het te wijzen vonnis zich uit de gemeentelijke basisadministratie uit te schrijven van het adres van [gedaagde01] onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of per dagdeel dat [eiser01] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen met een maximum van € 10.000,00, althans in goede justitie te bepalen bedrag;
2. [eiser01] te veroordelen binnen 48 uur na dagtekening van het te wijzen vonnis een afzonderlijke energiemeter te doen plaatsen voor het gehuurde onder verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag of per dagdeel dat [eiser01] in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen met een maximum van € 10.000,00, althans in goede justitie te bepalen bedrag;
3. [eiser01] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 4.800,00 aan [gedaagde01] uit hoofde van de misgelopen voorzieningen c.q. kindgebonden budget;
4. [eiser01] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 2.516,58 aan [gedaagde01] uit hoofde van de reeds door haar betaalde jaarnota aan energierekening van de huurders van de benedenwoning;
subsidiair, voor zover de rechtbank de vordering onder punt 4. niet wenst toe te wijzen:
5. [eiser01] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 1.258,29 aan [gedaagde01] zijnde de helft van het bedrag van € 2.516,28 uit hoofde van het energieverbruik van de huurders van de benedenwoning;
dit alles met veroordeling van [eiser01] in de kosten van de procedure.
4.2.
[eiser01] concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

Is er sprake van een huurovereenkomst?

5.1.
[eiser01] stelt dat [gedaagde01] zonder recht of titel in de Woning verblijft. Het oordeel van de rechtbank in de echtscheidingsbeschikking over het rechtskarakter van de woonsituatie heeft geen rechtskracht jegens [eiser01] , nu er geen sprake is van een huurovereenkomst en hij geen partij was in die procedure. Wat er niet is, kan door de rechter niet worden toegescheiden ten laste van een derde, aldus [eiser01] .
5.2.
Dit standpunt van [eiser01] is, op meerdere fronten, niet juist.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat een beslissing van de rechter om op de voet van artikel 7:266 lid 5 BW het huurrecht toe te delen aan één van de echtelieden, het huurderschap van de andere echtgenoot van rechtswege doet eindigen en dat die uitspraak werking heeft tegenover de verhuurder (HR 11 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4772, r.o. 3.3).
De voorzieningenrechter dient uit te gaan van de overwegingen en beslissingen in de (onherroepelijk geworden) echtscheidingsbeschikking. Daarin is onder meer geoordeeld dat [naam01] en [gedaagde01] de Woning huurden van [eiser01] en is vervolgens beslist dat het huurrecht van de Woning aan [gedaagde01] wordt toegewezen. Niet alleen heeft de rechtbank daarmee de rechtsverhouding tussen [naam01] en [gedaagde01] vastgesteld, maar ook die tussen [gedaagde01] en [eiser01] . [eiser01] is als verhuurder gebonden aan die uitspraak.
Is er sprake van een huurachterstand?
5.3.
[eiser01] stelt dat de huurprijs dan wel gebruiksvergoeding € 1.000,00 per maand bedraagt en dat [gedaagde01] , berekend over de periode van 1 april t/m september 2023, een betalingsachterstand heeft laten ontstaan van € 4.000,00. [eiser01] heeft betalingsbewijzen overgelegd, stellende dat [naam01] al jarenlang circa € 1.000,00 per maand aan hem betaalt voor de vaste lasten van de Woning.
5.4.
[gedaagde01] betwist de hoogte van het door [eiser01] gestelde huurbedrag. [naam01] betaalde steeds contant de huur en hij deelde desgevraagd aan [gedaagde01] mee dat de huur € 500,00 per maand bedroeg. De door [naam01] overgemaakte bedragen zagen niet alleen op huur, maar ook op salarisbetaling. [eiser01] werkte namelijk in de slagerswinkel van [naam01] . Verder bestaat het pand, waarvan de Woning onderdeel uitmaakt, tevens uit een zelfstandige benedenwoning die [eiser01] verhuurt. De huurders van de benedenwoning betalen € 800,00 per maand, welk bedrag door [eiser01] wordt aangewend voor het voldoen van de hypotheeklasten. [gedaagde01] wijst er ook op dat de Woning vrij oud en geruime tijd niet onderhouden is, zodat een huurprijs van € 1.000,00 per maand volgens de puntentelling conform de regels van de Huurcommissie niet gerechtvaardigd is.
5.5.
De voorzieningenrechter merkt op dat in de echtscheidingsbeschikking niet is vastgesteld hoe hoog de huurprijs van de Woning bedraagt. Daarin is alleen overwogen dat er “
tijdens het huwelijk maandelijks een bedrag aan de vader van de man werd betaald en dat daarvan of dat rechtstreeks onder meer de hypotheekrente, de VvE-bijdrage, de waterschapslasten en de gemeentelijke belastingen werden betaald”.
[eiser01] heeft als producties 5 en 6 bankafschriften overgelegd van de door hem van [naam01] ontvangen bedragen in 2019, 2020 en de periode van 7 juli 2022 t/m 8 maart 2023. Daarnaast heeft [gedaagde01] als productie 3 betalingsbewijzen ingediend van de door [naam01] betaalde bedragen in de periode van 23 augustus 2021 t/m 21 oktober 2022. De bedragen wisselden per maand. Niettemin leidt de voorzieningenrechter uit die overzichten af dat [naam01] in 2019 en 2020 gemiddeld € 1.000,00 respectievelijk € 1.037,50 per maand heeft betaald aan [eiser01] . In 2022 was dat gemiddeld € 620,83 per maand. En in 2023 heeft [eiser01] tot 8 maart een tweetal betalingen verricht van ieder € 900,00. Verder blijkt uit de door [eiser01] overgelegde betalingsbewijzen dat (1) de maandelijkse hypotheeklasten van [eiser01]
€ 822,31 bedragen en (2) dat [naam01] tot en met maart 2023 rechtstreeks betalingen verrichtte ten behoeve van de VvE-bijdrage (ad € 152,75 per maand) en gemeentelijke belastingen voor de Woning (per maart 2023 € 158,35 per maand). Zowel de hoogte van de door [naam01] overgemaakte bedragen alsook de hoogte van de sociale lasten van de Woning geven steun aan de door [eiser01] gestelde huurprijs van € 1.000,00 per maand.
5.6.
Aan de stellingen van [gedaagde01] dat de overgemaakte bedragen deels zagen op salarisbetalingen en dat [eiser01] tevens huurpenningen ontvangt van de huurders van de benedenwoning om zijn vaste lasten te dekken, wordt voorbij gegaan. Die stellingen zijn gemotiveerd betwist door [eiser01] en door [gedaagde01] in het geheel niet onderbouwd. Hetzelfde geldt voor haar stelling over de contante uitbetaling van huur, de mededeling van [naam01] over de hoogte van het huurbedrag en de verouderde staat van de Woning.
5.7.
Voor de hoogte van de huurprijs wordt daarom voorshands uitgegaan van het bedrag van € 1.000,00 per maand (exclusief energiekosten). Dat betekent dat [gedaagde01] , berekend over de periode van april t/m september 2023, een huurachterstand heeft van
€ 4.000,00.
Conclusie
5.8.
De gevorderde ontruiming wordt afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang. [gedaagde01] verblijft in de Woning op basis van een huurovereenkomst. [eiser01] stelt weliswaar dat hij de Woning zelf nodig heeft omdat hij uit zijn huidige huurwoning weg moet, maar onderbouwt dat verder niet. Het enkele feit dat [gedaagde01] een huurachterstand heeft laten ontstaan, is onvoldoende om een spoedeisend belang van [eiser01] bij zijn vordering aan te nemen. Dat klemt temeer aangezien partijen een discussie hadden over de hoogte van de huur en [gedaagde01] er een groot bij belang heeft om met haar minderjarige kind in de Woning te blijven wonen.
5.9.
De gevorderde betalingsachterstand ad € 4.000,00 en de rente daarover worden toegewezen. [eiser01] heeft een spoedeisend belang bij de ontvangst van de huurbedragen. Hij woont nu in een andere huurwoning en heeft dus te maken met zowel de huurkosten van die woning als de vaste lasten van de Woning. [eiser01] heeft de van [gedaagde01] gevorderde huurbedragen nodig om de vaste lasten met betrekking tot de Woning te voldoen.
5.10.
[eiser01] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De voorzieningenrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiser01] heeft aan [gedaagde01] bij e-mail van 19 mei 2023 een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Op dat moment bedroeg de achterstand van [gedaagde01] daadwerkelijk, zoals in die aanmaning vermeld, het bedrag van € 2.000,00. Het gevorderde bedrag van € 363,00 aan buitengerechtelijke incassokosten komt, gelet daarop, overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.11.
[gedaagde01] wordt verder veroordeeld tot betaling aan [eiser01] van € 1.000,00 per maand ten titel van huur met ingang van 1 oktober 2023 totdat de huurovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd dan wel in een bodemprocedure wordt beslist over de hoogte van de huurprijs. De gevorderde wettelijke rente daarover wordt eveneens toegewezen.
Proceskosten
5.12.
Aangezien partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beoordeling in reconventie

Uitschrijving uit de gemeentelijke basisadministratie en kindgebonden budget

6.1.
[gedaagde01] legt aan haar vorderingen onder 1. en 3. ten grondslag dat [eiser01] nog altijd staat ingeschreven op het adres van de Woning. Die inschrijving is onrechtmatig en in strijd met de regels van de Wet basisregistratie personen (Wbp). Bovendien loopt [gedaagde01] als gevolg van die inschrijving het kindgebonden budget van circa € 400,00 per maand, waar zij als alleenstaande ouder recht op heeft, mis. Het maximumbedrag dat aan [gedaagde01] zou toekomen op jaarbasis is € 4.800,00.
6.2.
[eiser01] betwist dat zijn inschrijving op het adres van de Woning onrechtmatig is jegens [gedaagde01] en dat [gedaagde01] door die inschrijving kindgebonden budget misloopt.
6.3.
Zoals [eiser01] terecht aanvoert, heeft [gedaagde01] haar stelling dat zij kindgebonden budget mist, niet onderbouwd. Een aanvraag van het kindgebonden budget en/of een afwijzende beslissing op die aanvraag ontbreken. Ook is niet duidelijk waarop [gedaagde01] het door haar gestelde gemiste bedrag van € 4.800,00 baseert.
6.4.
Bij gebrek aan enige onderbouwing van het gestelde misgelopen kindgebonden budget, valt niet in te zien welk (spoedeisend) belang [gedaagde01] heeft bij de uitschrijving van [eiser01] uit het adres van de Woning. Daarbij komt dat de Wbp tot doel heeft overheidsorganen en derden te voorzien van de in de registratie opgenomen gegevens. De verantwoordelijkheid voor het bijhouden en verstrekken van persoonsgegevens van ingezetenen ligt bij het college van burgemeester en wethouders van de betreffende gemeentes (artikels 1.3 t/m 1.5 Wbp). Dat brengt met zich dat, voor zover de inschrijving van [eiser01] op het adres van de Woning niet klopt, die omstandigheid geen schending van de Wbp door [eiser01] kan opleveren.
6.5.
Vorderingen 1. en 3. worden dan ook afgewezen.
Plaatsen van een energiemeter
6.6.
Wat betreft het plaatsen van een afzonderlijke energiemeter in de Woning, heeft [gedaagde01] gesteld dat het pand, bestaande uit de Woning en een benedenwoning, maar één energiemeter heeft. Dat heeft als gevolg dat zij al twee jaar de energiekosten van de huurders van de benedenwoning draagt. [eiser01] heeft dat niet weersproken, maar voert aan dat de benedenwoning slechts wordt gebruikt door één persoon die daar ook niet dagelijks is, zodat het meevalt met de kosten.
6.7.
Van [gedaagde01] kan niet worden gevergd dat zij de energiekosten van de huurder(s) dan wel gebruiker(s) van de benedenwoning voor haar rekening neemt, ongeacht de hoeveelheid van dat gebruik. Zij heeft dan ook voldoende belang bij het plaatsen van een meter waaruit het afzonderlijke gebruik van haar dan wel die van de derde(n) kan worden uitgelezen. Aan de stelling van [eiser01] dat in de Woning een slimme meter is geplaatst waaruit het afzonderlijke energiegebruik van [gedaagde01] kan worden afgelezen, wordt bij gebrek aan onderbouwing voorbij gegaan. Wel wordt [eiser01] gevolgd in zijn standpunt dat het plaatsen van een afzonderlijke meter een te grote ingreep is. [eiser01] heeft ter zitting voorgesteld om, als een minder vergaande en kostbare optie, een tussenmeter te plaatsen. [gedaagde01] heeft daartegen niets aangevoerd. De voorzieningenrechter ziet derhalve grond om [eiser01] te veroordelen tot het laten plaatsen van een tussenmeter in de Woning, in die zin dat hij binnen drie werkdagen na de betekening van dit vonnis daartoe opdracht dient te geven aan de netbeheerder. De daaraan te verbinden dwangsom wordt beperkt en gemaximeerd toegewezen.
Betaling van de energie jaarnota
6.8.
[gedaagde01] heeft als productie 6 een jaarnota van haar energieleverancier van 7 februari 2022 overgelegd. Daarin is vermeld dat zij, (naar de voorzieningenrechter vermoedt) over de periode van februari 2021 t/m januari 2022 energiekosten heeft gehad van € 2.987,56. Nog daargelaten dat niet duidelijk is waarop [gedaagde01] het bedrag van € 2.516,58 baseert, kan niet uit de jaarnota worden afgeleid welk deel van de kosten door [gedaagde01] is gemaakt en welk deel door de gebruiker(s) van de benedenwoning. [gedaagde01] heeft ook geen enkel aanknopingspunt gegeven om het energieverbruik van het pand voor de helft te verdelen over [gedaagde01] en de gebruiker(s) van de benedenwoning.
6.9.
De vorderingen onder 4. en 5. worden daarom afgewezen.
Uitvoerbaar bij voorraadverklaring
6.10.
Hoewel dat niet is gevorderd, brengt het spoedeisende karakter van dit kort geding met zich dat de voorzieningenrechter het vonnis in reconventie ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.
Proceskosten
6.11.
Aangezien partijen over en weer op punten in het ongelijk zijn gesteld, worden de proceskosten in reconventie gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] bij wijze van voorschot te betalen:
de betalingsachterstand van april t/m september 2023 ad € 4.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf 1 september 2023 tot aan de dag van voldoening;
de incassokosten ad € 363,00;
het bedrag van € 1.000,00 per maand vanaf 1 oktober 2023 totdat de huurovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd dan wel in een bodemprocedure wordt beslist over de hoogte van de huurprijs, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf de 1e van iedere maand tot aan de dag van voldoening;
7.2.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
7.5.
veroordeelt [eiser01] om, binnen drie werkdagen na de betekening van dit vonnis, aan de netbeheerder de opdracht te verstrekken tot het plaatsen van een tussenmeter in de Woning;
7.6.
veroordeelt [eiser01] om aan [gedaagde01] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [eiser01] niet aan de in 7.5. uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt;
7.7.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.8.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Mendlik en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2023.
2091 / 3577