ECLI:NL:HR:2000:AA4772
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Roelvink
- A. Heemskerk
- C. Herrmann
- M. van der Putt-Lauwers
- J. Fleers
- Rechtspraak.nl
Huurrechtelijke geschil tussen huurder en onderhuurder met betrekking tot huurbetalingen en echtscheiding
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 februari 2000 uitspraak gedaan in een huurrechtelijk geschil tussen een huurder en een onderhuurder. De eiseres tot cassatie, aangeduid als [huurder], had de onderhuurder, aangeduid als [onderhuurder], gedagvaard voor de Kantonrechter te 's-Gravenhage. De vorderingen van [huurder] betroffen onder andere de betaling van een bedrag van ƒ 5.962,94, vermeerderd met wettelijke rente, en de kosten van een deurwaarder. De Kantonrechter heeft op 3 april 1997 [onderhuurder] veroordeeld tot betaling van een deel van de vordering, maar heeft [huurder] niet-ontvankelijk verklaard in een ander onderdeel van haar vordering. [Onderhuurder] heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te 's-Gravenhage, die op 4 februari 1998 het vonnis van de Kantonrechter heeft vernietigd en [onderhuurder] heeft veroordeeld tot betaling van de huurprijs over een bepaalde periode.
Tegen dit vonnis heeft [huurder] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de huurovereenkomst tussen [huurder] en [onderhuurder] eindigde op 15 februari 1995, toen de rechter in het kader van een echtscheidingsprocedure de huurderschap van de woning toekende aan de ex-echtgenote van [onderhuurder]. De Hoge Raad oordeelde dat de uitspraak van de rechter werking heeft tegenover de verhuurder en dat [onderhuurder] niet meer huur verschuldigd was na deze datum. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van de Rechtbank en verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling.
De Hoge Raad oordeelde verder dat de Rechtbank niet had vastgesteld of er een mededelingsplicht bestond voor [onderhuurder] om [huurder] op de hoogte te stellen van zijn vertrek uit de woning. Dit gebrek aan vaststelling leidde tot de conclusie dat de vordering van [huurder] niet toewijsbaar was voor de periode na 15 februari 1995. De Hoge Raad heeft [onderhuurder] in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.