ECLI:NL:RBROT:2023:9029

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
10489689 VZ VERZ 23-5466
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en de geldigheid daarvan in het arbeidsrecht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 28 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkneemster, aangeduid als [verzoekster01], en haar werkgever, Stichting Pameijer. De werkneemster was op staande voet ontslagen omdat zij haar werkplek had verlaten om een dansles te geven voor een andere werkgever. De werkneemster stelde dat dit onder de ongeschreven regels op haar werkplek viel, waar werknemers onderling afspraken maakten over het compenseren van overuren door eerder te vertrekken. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat Pameijer geen dringende reden had om de werkneemster te ontslaan. De kantonrechter benadrukte dat een ontslag op staande voet een uiterste maatregel is en dat de werkgever moet voldoen aan drie voorwaarden: er moet een dringende reden zijn, het ontslag moet onverwijld worden gegeven, en de werknemer moet onverwijld op de hoogte worden gesteld van de reden van het ontslag. In dit geval was er onvoldoende bewijs dat de werkneemster iets had gedaan wat niet gebruikelijk was, en had Pameijer kunnen volstaan met een minder vergaande maatregel, zoals een officiële waarschuwing. De kantonrechter heeft de werkneemster in het gelijk gesteld en Pameijer veroordeeld tot het betalen van een transitievergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 10489689 VZ VERZ 23-5466
Uitspraak: 21 september 2023
Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[verzoekster01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. J. Marges,
tegen
Stichting Pameijer,
vestigingsplaats: Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. L. van Luipen.
De partijen worden hierna ‘ [verzoekster01] ’ en ‘Pameijer’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het verzoekschrift, met bijlagen;
  • het verweerschrift, met bijlagen;
  • de bijlagen bij de mail van 18 augustus 2023 van [verzoekster01] ;
  • de mail van 28 augustus 2023 met bijlagen van Pameijer;
  • de akte met bijlagen van [verzoekster01] .
1.2.
Op 24 augustus 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken.

2.De feiten

2.1.
Pameijer is een stichting die onder meer cliënten met een formele zorgindicatie toezicht en begeleiding biedt.
2.2.
[verzoekster01] was met ingang van 1 juli 2017 bij Pameijer in dienst. De laatste functie van [verzoekster01] bij Pameijer was de functie van wooncoach A met een loon van
€ 2.128,84 bruto per maand, exclusief emolumenten.
2.3.
Vanuit haar functie bij Pameijer was [verzoekster01] op de locatie Pameijer Woont Ambachtsland verantwoordelijk voor de begeleiding van cliënten van Pameijer die in de beschermd-wonen-locatie aan het [naam locatie01] in Rotterdam wonen. Zij verrichtte haar werkzaamheden vanuit kantoor en bezocht cliënten thuis. Ook ging zij met cliënten mee naar afspraken, bijvoorbeeld (tand)artsafspraken.
2.4.
[verzoekster01] werkte bij Pameijer aan de hand van een rooster, dat door de roostermaker aan de hand van de beschikbaarheid en opgegeven wensen van medewerkers wordt gemaakt.
2.5.
[verzoekster01] had als nevenactiviteit het verzorgen van danslessen bij een andere werkgeefster. Dit was bij Pameijer bekend.
2.6.
[verzoekster01] heeft zich voor de avonddienst van maandag 27 maart 2023 niet beschikbaar gesteld voor werk bij Pameijer. Desondanks heeft de roostermaker [verzoekster01] ingeroosterd op die dag van 13:00 uur tot 21:30 uur.
2.7.
[verzoekster01] is op maandag 27 maart 2023 begonnen met haar werkzaamheden bij Pameijer. Tussen 18:00 uur en 18:45 uur is zij weggegaan om een dansles voor haar andere werkgeefster [naam sportschool] , locatie [plaats] , te verzorgen.
2.8.
De waarnemend manager bij Pameijer de heer [naam01] (hierna: [naam01] ) heeft haar tijdens die les opgezocht. Hij heeft tegens [verzoekster01] gezegd dat ze niet terug hoefde te gaan naar kantoor en aan haar gevraagd om de volgende dag naar het hoofdkantoor te komen voor een gesprek.
2.9.
Op dinsdag 28 maart 2023 heeft een gesprek plaatsgevonden op het hoofdkantoor van Pameijer tussen [verzoekster01] , [naam01] en de HR-adviseur mevrouw. [naam02] . Tijdens dat gesprek is [verzoekster01] op staande voet ontslagen.
2.10.
Pameijer heeft dat ontslag op staande voet in een brief aan [verzoekster01] van 29 maart 2023 bevestigd. In die brief staat het volgende:
“(…) Tijdens dit gesprek bent u geconfronteerd met het feit dat u, op maandag 27-03-2022, tijdens uw avonddienst op Woont Ambachtsland als sportdocent werkzaam was bij sportschool [naam sportschool] in [plaats] .
De manager heeft aangegeven dat hij signalen had ontvangen dat u mogelijk tijdens uw diensten op Woont Ambachtsland elders aan het werk zou zijn geweest. De manager heeft u op maandagavond aangetroffen in [naam sportschool] waar u een zumbales aan het verzorgen was terwijl u op locatie Ambachtsland had moeten zijn voor uw avonddienst.
De manager heeft u geconfronteerd met deze feiten maar u bent van mening dat de manager ten onrechte naar negatieve dingen over u is gaan zoeken en dat hij zich bemoeit met uw privéaangelegenheden. U geeft aan dat u soms langer doorwerkt bij Pameijer en deze uren als vrije tijd opneemt.
Uw verklaring, dat u de sportlessen in uw vrije tijd geeft, gaat niet op. De manager is hiervan niet op de hoogte en in het rooster is hierover ook niets te vinden. U was op 27 maart 2023 regulier ingeroosterd en was niet vrij. U werd verwacht op uw werk op de locatie Pameijer Woont Ambachtsland. U heeft bij uw collega, die samen met u werkzaam was, bovendien aangegeven dat u even weg was omdat u “een afspraak had”, niet omdat u vakantie- of overuren opnam. Het is dan ook niet geloofwaardig en aannemelijk dat u, terwijl u ingeroosterd stond, werkelijk dacht dat u vrij was. En zelfs áls u al afwezig was omdat u op een eerder moment overuren had gemaakt die u wilde compenseren, dan kunt u niet op eigen gezag bepalen wanneer u die uren opneemt en de locatie zonder medeweten van de manager door een medewerker minder (u dus) laten bemannen.
Uw gedrag is ontoelaatbaar. Alle in het bovenstaande aangegeven feiten vormen -elk op zich maar zeker ook in combinatie- een dringende reden waardoor niet van Pameijer verwacht kan worden het dienstverband met u nog verder voort te zetten. Wij hebben u vandaag dan ook, na een afweging van alle feiten, omstandigheden en uw persoonlijke omstandigheden, ontslag op staande voet gegeven. Middels dit ontslag, dat wij in deze brief bevestigen, wordt uw arbeidsovereenkomst bij Pameijer per 28 maart 2023 beëindigd.
(…)”

3.Het geschil

3.1.
[verzoekster01] verzoekt (samengevat):
  • voor recht te verklaren dat [verzoekster01] zich op 27 maart 2023 niet schuldig heeft gemaakt aan een dringende reden voor ontslag op staande voet;
  • Pameijer te veroordelen aan haar te betalen een transitievergoeding van € 5.233,00 bruto, met rente;
  • Pameijer te veroordelen aan haar te betalen een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 5.680,35 bruto, met rente;
  • Pameijer te veroordelen aan haar te betalen een billijke vergoeding van € 10.000,00 bruto, met rente;
  • Pameijer te veroordelen in de proceskosten met rente;
  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[verzoekster01] baseert de eis op het volgende. Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig. [verzoekster01] heeft aan Pameijer geen dringende reden gegeven voor een ontslag op staande voet.
3.3.
Pameijer vindt dat de verzoeken van [verzoekster01] afgewezen moeten worden. Volgens Pameijer heeft [verzoekster01] op 27 maart 2023 aan Pameijer wel een dringende reden voor een ontslag op staande voet gegeven.
3.4.
Op de stellingen en standpunten van partijen wordt, slechts voor zover van belang, in de beoordeling ingegaan.

4.De beoordeling

geen dringende reden voor ontslag op staande voet

4.1.
In deze zaak is [verzoekster01] op staande voet ontslagen door Pameijer. Een ontslag op staande voet is een uiterste maatregel, waar niet zomaar door een werkgever gebruik van mag worden gemaakt. In de wet zijn drie voorwaarden genoemd waaraan een ontslag op staande voet moet voldoen:
de werkgever moet een dringende reden hebben om de werknemer te ontslaan;
het ontslag moet onverwijld worden gegeven;
de werkgever moet de werknemer de reden voor het ontslag onverwijld meedelen.
Als aan een van die drie voorwaarden niet is voldaan is het ontslag niet geldig.
4.2.
Als dringende redenen worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Voor de beoordeling van de dringende reden dienen alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat Pameijer geen dringende reden had om [verzoekster01] op staande voet te ontslaan. Hierna wordt uitgelegd waarom.
4.4.
Uit de ontslagbrief blijkt dat volgens Pameijer de dringende reden voor het ontslag was dat [verzoekster01] tijdens haar dienst haar werklocatie bij Pameijer verliet, zonder dat dit bekend was bij (een manager van) Pameijer, om voor haar andere werkgeefster te gaan werken. Volgens [verzoekster01] heeft zij op 27 maart 2023 in de avond haar overuren van de periode daarvoor opgenomen en heeft zij haar vroege vertrek op die avond afgestemd met haar collega, die dienst had, conform ongeschreven regels op de werklocatie Woont Ambachtsland van Pameijer.
Hoewel de kantonrechter niet is gebleken van een duidelijk gehanteerd beleid bij Pameijer over werktijden, eventuele flexibiliteit daaromtrent en de wijze waarop er door werknemers omgegaan moest worden met overuren, vindt de kantonrechter het aannemelijk dat het nooit de bedoeling van Pameijer is geweest toe te staan dat een werknemer de werklocatie (ruim) vóór het einde van de dienst zou verlaten zonder daarover overleg te hebben met een manager. Pameijer is heel stellig in haar standpunt dat het volstrekt onlogisch is dat het toegestaan zou zijn om zonder medeweten van en/of overleg met een manager de werkplek vroegtijdig te verlaten, ook gelet op haar kwetsbare cliënten.
De kantonrechter houdt echter rekening met het herhaalde en met verklaringen van haar voormalige collega’s bij Pameijer onderbouwde standpunt van [verzoekster01] dat het onder de ongeschreven regels op haar werklocatie bij Pameijer viel dat zij en haar collega’s te veel gewerkte uren compenseerden - door bijvoorbeeld eerder weg te gaan en dat met elkaar zonder overleg met een manager afstemden - zonder dit te registreren.
Dit standpunt heeft Pameijer naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende betwist. Ook uit de door Pameijer in het geding gebrachte verklaring van de collega van [verzoekster01] die op 27 maart 2023 dienst had met [verzoekster01] blijkt op geen enkele manier dat [verzoekster01] iets heeft gedaan wat niet gebruikelijk was. Eén en ander maakt dat nu in rechte niet uitgesloten kan worden dat [verzoekster01] door op 27 maart 2023 de werkplek te vroeg te verlaten (om bij [naam sportschool] een dansles te gaan verzorgen) iets deed wat weliswaar niet conform de regels was, maar feitelijk wel gebruikelijk in de praktijk. Dit brengt mee dat in deze zaak een ontslag op staande voet een te vergaande maatregel was en dat Pameijer had kunnen volstaan met een officiële waarschuwing, waarbij Pameijer [verzoekster01] had kunnen wijzen op haar regels omtrent de werktijden, het rooster, overuren en de aan- en afwezigheid van medewerkers én op de consequentie(s) van overtreding daarvan, zodat zij zich ervan doordrongen zou zijn dat het te vroeg vertrekken zonder medeweten van een manager niet (meer) gedoogd zou worden. Ook had zij het handelen van [verzoekster01] op 27 maart 2023 kunnen aangrijpen om bij haar overige personeel deze regels (nogmaals) duidelijk te maken.
4.5.
Het ontslag op staande voet is dus niet rechtsgeldig gegeven. Omdat het ontslag al niet geldig is vanwege het ontbreken van een dringende reden, hoeft niet meer te worden beoordeeld of aan de andere voorwaarden is voldaan. De verzochte verklaring voor recht wordt toegewezen.
billijke vergoeding
4.6.
[verzoekster01] heeft verzocht een door Pameijer te betalen billijke vergoeding toe te kennen vanwege het onterecht gegeven ontslag op staande voet. De kantonrechter ziet echter aanleiding geen bedrag aan billijke vergoeding toe te wijzen. De kantonrechter oordeelt daarover als volgt. [verzoekster01] heeft op geen enkele manier onderbouwd dat zij schade heeft geleden door het ontslag. Zij heeft gesteld dat zij na het ontslag als zzp’er aan de slag is gegaan. Een inkomensverlies als gevolg van het ontslag is totaal niet inzichtelijk gemaakt. Daar komt bij dat [verzoekster01] , ondanks haar stelling dat haar handelen op 27 maart 2023 onder de ongeschreven regels viel, aan het einde van de zitting zelf gezegd dat wat zij heeft gedaan “niet netjes was”. De kantonrechter acht hiermee geen redenen aanwezig om een financiële compensatie toe te kennen aan [verzoekster01] ten laste van Pameijer voor het ontslag.
transitievergoeding
4.7.
In deze zaak geldt dat Pameijer een transitievergoeding aan [verzoekster01] verschuldigd is, tenzij de opzegging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door [verzoekster01] . De kantonrechter is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het handelen van [verzoekster01] dat voor Pameijer de reden was voor het ontslag op staande voet
ernstigverwijtbaar is. Dit ligt ook besloten in het oordeel dat een ontslag op staande voet een te vergaande maatregel was. Pameijer moet dus de transitievergoeding aan [verzoekster01] betalen. Voor de berekening van de transitievergoeding gaat de kantonrechter uit van een brutosalaris inclusief emolumenten van € 2.726,79, zoals door Pameijer in het verweerschrift is gesteld en door [verzoekster01] niet meer is betwist.
De kantonrechter komt aan de hand van een berekening op basis van de relevante gegevens uit op een transitievergoeding van € 5.380,33 bruto, berekend tot 1 juni 2023. Dit is de datum waarop de arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd als de opzegtermijn in acht zou zijn genomen. De kantonrechter kan niet meer toewijzen dan verzocht, zodat het verzochte bedrag aan transitievergoeding van € 5.233,00 bruto wordt toegewezen.
gefixeerde schadevergoeding
4.8.
Omdat Pameijer de geldende opzegtermijn van twee maanden niet in acht heeft genomen, heeft Pameijer ook recht op de zogenoemde gefixeerde schadevergoeding over de periode dat de arbeidsovereenkomst zou hebben voortgeduurd, als de geldende opzegtermijn wel in acht zou zijn genomen. Partijen zijn het erover eens dat deze periode een periode van 9 weken betreft. Zoals uit de vorige overweging blijkt, wordt ervan uitgegaan dat het brutosalaris van [verzoekster01] inclusief emolumenten € 2.726,79 per maand bedroeg bij Pameijer. Dit is gelijk aan € 629,26 bruto per week. Hiermee bedraagt de toe te wijzen gefixeerde schadevergoeding (9 x 629,26) € 5.663,34 bruto.
wettelijke rente
4.9.
Op grond van artikel 7:686a lid 1 BW wordt de wettelijke rente over de gefixeerde schadevergoeding toegewezen vanaf 28 maart 2023 en de wettelijke rente over de transitievergoeding vanaf 28 april 2023.
proceskosten
4.10.
Pameijer krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoekster01] tot vandaag vast op € 244,00 aan griffierecht en € 793,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 1.037,00. Voor kosten die [verzoekster01] maakt na deze uitspraak moet Pameijer een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat [verzoekster01] zich op 27 maart 2023 niet schuldig heeft gemaakt aan een dringende reden voor ontslag op staande voet;
5.2.
veroordeelt Pameijer om aan [verzoekster01] te betalen de transitievergoeding van
€ 5.233,00 bruto met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 28 april 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
5.3.
veroordeelt Pameijer om aan [verzoekster01] te betalen de vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 5.663,34 bruto met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 28 maart 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
5.4.
veroordeelt Pameijer in de proceskosten, die aan de kant van [verzoekster01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.037,00;
5.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
757