ECLI:NL:RBROT:2023:9018

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
28 september 2023
Zaaknummer
643641 / HA ZA 22-680
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen in conventie en reconventie met betrekking tot afwikkeling aandeelhoudersrelatie en concurrentiebeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, zijn er geschillen ontstaan tussen [eiseres01] en [gedaagde01] en [gedaagde02] over de afwikkeling van hun aandeelhoudersrelatie en de naleving van een concurrentiebeding. [eiseres01] heeft haar aandelen in [gedaagde02] verkocht aan [gedaagde01] en vordert nu betaling van een restant van € 85.000,00 uit een rekening-courantverhouding, alsook wettelijke handelsrente. [gedaagde01] en [gedaagde02] verzetten zich tegen deze vorderingen en stellen dat [eiseres01] in strijd met het concurrentiebeding heeft gehandeld door werkzaamheden voor Neodrill te verrichten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde01] in verzuim is met de terugbetaling van de geldlening en dat [gedaagde02] nog een bedrag van € 85.000,00 aan [eiseres01] verschuldigd is. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres01] toegewezen, met inachtneming van de contractuele rente en wettelijke handelsrente. In reconventie heeft de rechtbank de vorderingen van [gedaagde01] en [gedaagde02] afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun verweer tegen de vorderingen van [eiseres01]. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van [eiseres01] toegewezen, omdat [gedaagde01] en [gedaagde02] grotendeels ongelijk hebben gekregen.

Uitspraak

RECHTBANK Rotterdam

Team handel en haven
Zaaknummer: C/10/643641 / HA ZA 22-680
Vonnis van 27 september 2023
in de zaak van
[eiseres01],
gevestigd in Hattem,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat: mr. P.T. Pel in Hattem,
tegen

1.[gedaagde01],

2.
[gedaagde02],
beiden gevestigd in Nederhemert,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat: mr. A.C. Hansen in Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres01] , [gedaagde01] en [gedaagde02] genoemd worden. [gedaagde01] en [gedaagde02] zullen gezamenlijk [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 18 januari 2023 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken,
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, met producties,
- de brief van de rechtbank van 15 maart 2023, waarin partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 3 juli 2023,
- de brief van de rechtbank van 31 mei 2023, met een zittingsagenda voor de mondelinge behandeling,
- het B8-formulier van mr. Hansen van 22 juni 2023, met zijn brief van deze datum, met producties,
- het B8-formulier van mr. Hansen van 23 juni 2023, met een productie,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de spreekaantekeningen voor de mondelinge behandeling van [eiseres01] en [gedaagden],
- de mondelinge behandeling van 3 juli 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde02] drijft een ingenieursbureau dat zich, kort gezegd, bezighoudt met technisch ontwerp en advies op geotechnisch gebied. Tot en met 31 december 2013 waren [eiseres01] en [gedaagde01] ieder voor 50% aandeelhoudster van [gedaagde02] . [naam01] (hierna: [naam01] ) is enig bestuurder en aandeelhouder van [eiseres01] . [naam02] (hierna: [naam02] ) is enig bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde01] .
2.2.
Bij overeenkomst van 10 januari 2014 (“
Overeenkomst tot verkoop aandelen GEODRIVE TECHNOLOGY B.V.”, hierna: de aandelenovereenkomst) heeft [eiseres01] de door haar gehouden aandelen in [gedaagde02] met ingang van 1 januari 2014 verkocht aan [gedaagde01] voor een koopsom van € 300.000,00. De door [gedaagde01] verschuldigde koopprijs is omgezet in een geldlening van [eiseres01] aan [gedaagde01] . De artikelen 3 lid 3 onder b. en onder c. van de aandelenovereenkomst luiden, voor zover van belang, als volgt:
“b. Aflossing Lening
De Koper zal de Lening aflossen in 4 gelijke termijnen van 1 jaar, telkens te betalen op 31 december van het betreffende jaar met dien verstande dat de eerste termijn afloopt op 31 december 2014. […]
c. Rente Lening
Over de Lening zal door de Koper geen rente dienen te worden betaald, tenzij Koper niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen aan de Verkoper zoals bepaald hierboven in artikel 3.b. In dat geval zal de Koper over het achterstallige betalingsbedrag een rente moeten vergoeden van 4%.”
2.3.
Artikel 9 van de aandelenovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:

9. Contractsoverneming/ Concurrentiebeding
1. De Verkoper dient zich, gedurende twintig (20) jaar na de overname van de Aandelen door de Koper, direct en indirect te onthouden van het volgende:
a. het juridisch of economisch betrokken zijn, in welke kwaliteit ook, bij werkzaamheden die vergelijkbaar zijn of concurreren met de werkzaamheden van de Vennootschap of van ondernemingen die behoren tot de groep waarvan deze Vennootschap deel uitmaakt;
[…]
3. Bij overtreding door Verkoper van dit concurrentiebeding, is Verkoper direct, zonder dat daartoe een ingebrekestelling of sommatie is vereist, een boete aan Koper verschuldigd van vijftigduizend euro (€ 50.000,00), onverminderd het recht van Koper om daarnaast vergoeding van de werkelijk geleden schade te vorderen.”
2.4.
[eiseres01] en [gedaagde02] hebben op 19 februari 2014 een Raamovereenkomst gesloten (hierna: de Raamovereenkomst), op basis waarvan [eiseres01] met ingang van 1 januari 2014 voor [gedaagde02] advieswerkzaamheden is gaan verrichten. De artikelen 1, 2 en 3 van de Raamovereenkomst en Annex A en Annex B bij de Raamovereenkomst luiden, voor zover van belang, als volgt:
Aard van de overeenkomst
Artikel 1
[eiseres01] was tot 31 december 2013 50% aandeelhouder van [gedaagde02] . In verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van [naam01] zijn de aandelen [eiseres01] per 1 januari 2014 overgedragen aan
[gedaagde01] de [naam bedrijf01] van [naam02] .
Om de expertise en werkcapaciteit van [naam01] beschikbaar te houden voor en ter ondersteuning van [gedaagde02] is deze raamovereenkomst opgesteld. Werkzaamheden worden alleen uitbesteed bij capaciteitsproblemen bij [gedaagde02] of indien [gedaagde02] niet zelf de expertise heeft.
[eiseres01] verbindt zich om voor [gedaagde02] , buiten dienstbetrekking, met ingang van 1 januari 2014 werkzaamheden te verrichten, inhoudende het verrichten van geotechnische adviezen, met name heibaarheidsstudies.
[…]
Algemene bepalingen
Artikel 2
[…]
4. [eiseres01] kan alle aanvragen van de in Annex A genoemde klanten direct en zonder toestemming vooraf, afwikkelen als ware [naam01] een medewerker van [gedaagde02] . Aanbiedingen boven een externe bedrag van
€ 2500 (22 uur) dienen vooraf door [gedaagde02] goedgekeurd te worden. De door [gedaagde02] gehanteerde tarieven voor het jaar 2014 zijn in Annex B opgevoerd.
[…]
13. Artikel 4, 8 en 10 vervallen op 31-03-2015.
Beloning
Artikel 3
1. Voor de te verrichten werkzaamheden zal [gedaagde02] aan [gedaagde02] als honorarium (exclusief BTW) een bedrag van € 70,- per uur verstrekken. Het honorarium wordt per jaar aan de inflatie aangepast.
[…]
Annex A.
Werkzaamheden voor de volgende klanten kunnen door [eiseres01] direct in behandeling genomen worden en is geen overleg of opdracht van [gedaagde02] noodzakelijk met inachtneming van Artikel 1 met betrekking tot vakanties en niet beschikbaar zijn van [naam01] :
[…]
- NeoDrill (met speciale aandacht in verband met overdragen kennis van CAN en zuigankers installaties)
Annex B.
Voor 2014 gelden de volgende externe uurtarieven van [gedaagde02] :
[…]
- NeoDrill NOK 1000/uur € 125,-
[…]”
2.5.
In een e-mailbericht van 10 juni 2015 (21:19 uur) heeft [naam02] aan [naam01] , voor zover van belang, het volgende geschreven:
“[…]
We hebben maar 1 getekend contract, dat blijft de leidraad. […] Dit betekend dus ook geen Neodrill activiteiten. […]”
2.6.
In een e-mailbericht van 13 juni 2015 (07:56 uur) aan [naam02] heeft [naam01] , voor zover van belang, het volgende geantwoord:
“[…]
Neodrill: Ik vind het te flauw voor woorden. Je moet wel heel weinig vertrouwen in mij hebben en me niets (meer) gunnen. Ook hier hadden we andere afspraken over.[…]”
2.7.
In een e-mailbericht van 13 juni 2015 (11:27 uur) aan [naam01] heeft [naam02] , voor zover van belang, het volgende geschreven:
“Ik ben zeer teleurgesteld in de opmerking dat jij heibaarheidsstudies wil gaan doen voor Neodrill. Dat was buiten alle afspraken en een gevoelige snaar. […] Voor Neodrill moeten we hele goede afspraken maken met een jurist.”
2.8.
In een e-mailbericht van 17 juni 2015 (09:21 uur) aan [naam02] heeft [naam01] , voor zover van belang, het volgende geschreven:
“Ergens moet er een misverstand opgetreden zijn, ofwel aan mijn kant of aan jouw kant. Ik heb eind april mbt het voeren van werkzaamheden voor Neodrill het volgende geschreven/voorgesteld:
1.
[eiseres01] krijgt van [gedaagde02] toestemming om werkzaamheden, met betrekking tot alle geotechnische en installatie aspecten voor suction anchors voor ND uit te voeren, met uitzondering van heibaarheidsstudies. […]
Een dag later antwoord jij:
Geen uitzondering heibaarheid, maar beperking tot alleen suction anchors.
Ik kan hieruit niets anders concluderen dan dat je (alsnog) toestemming gaf om voor NeoDrill heibaarheidsstudies te doen. Het tweede gedeelte van jouw zin heb ik geïnterpreteerd als een beperking dat de heibaarheidsstudies alleen gedaan mogen worden in combinatie met de installatie van suction anchors […].
Ik heb er geen probleem mee om naar mijn oorspronkelijke voorstel te gaan. […]”
2.9.
In een e-mailbericht van 18 juni 2015 (13:15 uur) aan [naam01] heeft [naam02] als volgt geantwoord:
“Ben je blind?
>Geen uitzondering heibaarheid, maar beperking tot alleen suction anchors
Wat staat hier dan. Alleen suction anchors.”
2.10.
In een e-mailbericht van 19 juni 2015 (13:33 uur) aan [naam02] heeft [naam01] als volgt geantwoord:
“Nee, ik ben niet blind. Verre van dat. Ik had zelf al heibaarheidsstudies uitgesloten in mijn eerste voorstel. Daar was jouw zin een antwoord/reactie op. Ik wacht nog op een datum voorstel.”
2.11.
Op 7 juli 2015 heeft er een bespreking tussen [naam01] en [naam02] plaatsgevonden. In een e-mailbericht van 12 juli 2015 (19:18 uur) aan [naam02] heeft [naam01] de tijdens deze bespreking gemaakte afspraken weergegeven. In zijn e-mailbericht aan [naam01] van 12 juli 2015 (21:03 uur) heeft [naam02] hierop gereageerd in de tekst van de e-mail van [naam01] . De e-mail van [naam01] en de reactie van [naam02] luiden, voor zover van belang, als volgt, waarbij de rechtbank voor de overzichtelijkheid de reactie van [naam02] vetgedrukt heeft weergegeven:
[naam01] ,
Zie reactie onder
On 12 Jul 2015, at 19:18, [e_mail01] wrote:
[naam02] ,
Eerst mijn excuses voor dit late bericht. Ik ben van woensdag tot zaterdag niet thuis geweest maar had wel gehoopt deze e-mail eerder te kunnen schrijven.
Voordat ik een officieel document maak wil ik nog graag even de afspraken, zoals ik ze begrepen heb, resumeren:
Raam contract:
Aangezien [gedaagde02] alleen in uiterste nood of onder speciale omstandigheden werkzaamheden aan [eiseres01] zal uitbesteden, heeft handhaving van de raamovereenkomst weinig zin meer.
De raamovereenkomst kan daarmee vervallen.
Niet besproken: Er zijn op dit moment geen verplichtingen van [eiseres01] ten aanzien van [gedaagde02] die voortvloeien uit de raamovereenkomst.
Akkoord
Rekening Courant:
Het per 31 december 2013 uitstaande rekening courant bedrag van € 133.627 van [gedaagde02] aan [eiseres01] zal in 36 maandelijkse termijnen van € 3712, ingaande juli 2015 afbetaald worden.
Vervroegd aflossen is altijd mogelijk. [gedaagde02] betaald 3% over het uitstaande bedrag. Dit bedrag zal in januari van elk kalenderjaar betaald worden.
Klopt
Overdracht Aandelen:
[gedaagde01] heeft eind juni een bedrag van € 30.000 overgemaakt als aanbetaling van het eerste aflossingsbedrag van € 75.000 dat contractueel per 30 juni 2015 betaald had moeten worden.
Voor de afbetalingen van de 2e, 3e en de 4e aflossingsbedrag gelden de bepalingen in het contract.
[eiseres01] krijgt expliciet toestemming om voor NeoDrill werkzaamheden mbtsuction ankerste verrichtenen geen hei- en intril analyses.
[…]
Als je het met bovenstaande eens bent zal ik deze week nog een officieel document maken.[…]”

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseres01] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
ten aanzien van [gedaagde01] :
[gedaagde01] zal veroordelen tot betaling aan [eiseres01] van de verschuldigde wettelijke handelsrente tot 1 juli 2022 het bedrag van € 18.278,00;
[gedaagde01] zal veroordelen tot betaling aan [eiseres01] van de verschuldigde wettelijke handelsrente over het bedrag sub a. vanaf 1 juli 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
ten aanzien van [gedaagde02] :
[gedaagde02] zal veroordelen tot betaling aan [eiseres01] ter zake van verschuldigde hoofdsom het bedrag van € 85.000,00;
[gedaagde02] zal veroordelen tot betaling aan [eiseres01] ter zake van verschuldigde wettelijke handelsrente tot 1 juli 2022 het bedrag van € 44.888,00;
[gedaagde02] zal veroordelen tot betaling aan [eiseres01] de verschuldigde wettelijke handelsrente over de bedragen sub c. en d. vanaf 1 juli 2022 tot aan de dag van volledige betaling;
ten aanzien van [gedaagde01] en [gedaagde02] :
[gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling aan [eiseres01] ter zake van verschuldigde buitengerechtelijke kosten het bedrag van € 6.930,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 1 juli 2022 althans de dag van dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling en tot betaling van de proceskosten en nakosten.
3.2.
Aan haar vorderingen tegen [gedaagde01] legt [eiseres01] ten grondslag dat [gedaagde01] in verzuim is met tijdige terugbetaling van de geldlening, die voortvloeit uit de aandelenovereenkomst. [gedaagde01] is de wettelijke handelsrente verschuldigd van 8% in plaats van de door [gedaagde01] betaalde contractuele rente van 4%. De vordering is het verschil tussen deze twee.
3.3.
Aan haar vorderingen tegen [gedaagde02] legt [eiseres01] ten grondslag dat [gedaagde02] in verzuim is met aflossing van haar rekening-courant schuld aan [eiseres01] . [gedaagde02] moet nog een bedrag betalen van € 85.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente van 8% in plaats van de door haar betaalde contractuele rente van 3%.
3.4.
[gedaagden] voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres01] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres01] , met veroordeling van [eiseres01] in de kosten van deze procedure.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.6.
[eiseres02] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [verweerster01] veroordeelt om aan [eiseres02] te betalen een bedrag van € 50.000,00 per overtreding van het concurrentiebeding, het aantal overtredingen nader te bepalen aan de hand van de door [verweerster01] over te leggen documenten, althans drie keer € 50.000,00 = € 150.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van het vonnis.
3.7.
Aan haar vordering legt [eiseres02] ten grondslag dat [verweerster01] het concurrentiebeding van artikel 9 van de aandelenovereenkomst heeft overtreden door na 1 april 2015, zonder toestemming, werkzaamheden te verrichten voor Neodrill. [verweerster01] is om die reden de contractuele boete van € 50.000,00 verschuldigd per overtreding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.8.
[eiseres03] vordert – samengevat en na vermeerdering van de eis - dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerster01] veroordeelt om aan [eiseres03] te betalen een bedrag van € 30.213,70, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf de datum van opeisbaarheid van de verschillende delen van deze vordering, te bepalen aan de hand van de door [verweerster01] over te leggen documenten.
3.9.
Aan haar vordering legt [eiseres03] ten grondslag dat [verweerster01] op grond van de Raamovereenkomst een gedeelte van de door haar gerealiseerde omzet door te werken voor Neodrill aan [eiseres03] moet afdragen. Het gaat om het verschil tussen het externe uurtarief van € 125,00 dat [eiseres03] voor Neodrill hanteert (Annex B Raamovereenkomst) en het uurtarief van € 70,00 dat [eiseres03] aan [verweerster01] betaalt voor het uitvoeren van de werkzaamheden (artikel 3 lid 1 Raamovereenkomst). Dat komt neer op het gevorderde bedrag. Aan de hand van de door [verweerster01] over te leggen facturen zal nader bepaald moeten worden per welke datum de wettelijke handelsrente verschuldigd is.
3.10.
[verweerster01] voert verweer. Haar conclusie strekt tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres 2&3], dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres 2&3], met veroordeling van [eiseres 2&3] in de kosten van deze procedure en de nakosten.
3.11.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in conventie en in reconventie
3.12.
[gedaagden] vorderen - samengevat - dat de rechtbank [eiseres01] veroordeelt om aan hen op de voet van artikel 843a Rv binnen twee weken na betekening van het vonnis alle facturen van [eiseres01] en [naam01] aan Neodrill over de jaren 2015 tot en met 2022 ter hand te stellen, zodat [gedaagden] in staat zijn hun vorderingen in conventie en reconventie precies te bepalen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.13.
Aan haar vordering leggen [gedaagden] ten grondslag dat zij uit de genoemde stukken kunnen herleiden hoeveel inbreuken [eiseres01] heeft gemaakt op het concurrentiebeding uit de aandelenovereenkomst, zodat aan de hand daarvan bepaald kan worden hoeveel keer [eiseres01] de boete verschuldigd is geworden.
3.14.
[eiseres01] voert verweer. Haar conclusie strekt tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagden], dan wel tot afwijzing van de vordering van [gedaagden], met veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.15.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De zaak in het kort
4.1.
[eiseres01] en [gedaagde01] waren voorheen ieder voor de helft aandeelhoudster van [gedaagde02] . Nadat [eiseres01] haar aandelen in [gedaagde02] aan [gedaagde01] heeft verkocht, zijn er geschillen tussen partijen ontstaan over de afwikkeling van hun relatie. [eiseres01] maakt aanspraak op de rekening-courant vordering die zij heeft op [gedaagde02] en op de wettelijke handelsrente die [gedaagde01] en [gedaagde02] volgens haar nog verschuldigd zijn. [gedaagde01] stelt dat [eiseres01] in strijd met het concurrentiebeding voor haar klant Neodrill heeft gewerkt en om die reden de contractuele boete verschuldigd is. [gedaagde02] vordert daarnaast op grond van de Raamovereenkomst afdracht van een vergoeding voor het feit dat [eiseres01] voor Neodrill heeft gewerkt. De vorderingen van partijen hangen gedeeltelijk met elkaar samen. De rechtbank ziet aanleiding om hierna eerst de vorderingen in reconventie te beoordelen.
in reconventie
Vermeerdering van eis
4.2.
Bij de mondelinge behandeling heeft [eiseres03] haar eis vermeerderd, in die zin dat zij nu een bedrag vordert inclusief btw (in plaats van exclusief btw). Tegen deze eisvermeerdering heeft [verweerster01] geen bezwaar gemaakt en de rechtbank acht deze ook niet in strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal dan ook de hiervoor onder 3.8 weergegeven vordering van [eiseres03] beoordelen.
Neodrill
4.3.
Het belangrijkste geschilpunt tussen partijen is de vraag of [verweerster01] na 1 april 2015 toestemming heeft om te werken voor Neodrill en of er op grond van de Raamovereenkomst afgerekend moet worden over de omzet die [verweerster01] vanaf dat moment bij Neodrill heeft gerealiseerd. [eiseres 2&3] stellen dat er geen toestemming is verleend om te werken voor Neodrill, zodat [verweerster01] het concurrentiebeding uit de aandelenovereenkomst heeft overtreden. Ook stellen zij dat de Raamovereenkomst nog steeds van kracht is, zodat er wel afgerekend moet worden.
4.4.
[verweerster01] heeft als verweer aangevoerd dat zij wel degelijk toestemming heeft van [eiseres02] om te werken voor Neodrill, zodat er geen grondslag is voor de gevorderde contractuele boete. Ook voert [verweerster01] aan dat de Raamovereenkomst is vervallen. Zij wijst op de bereikte overeenstemming over beide onderwerpen die volgt uit de e-mail van 12 juli 2015 (randnummer 2.11).
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. [verweerster01] beroept zich op een nadere overeenkomst. Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW). Het aanbieden en aanvaarden zijn eenzijdig gerichte rechtshandelingen. Het zijn dus wilsverklaringen, die vormvrij kunnen plaatsvinden (artikel 3:37 lid 1 BW). De rechtbank moet dan ook beoordelen of [verweerster01] met betrekking tot de toestemming om te mogen werken voor Neodrill en het laten vervallen van de Raamovereenkomst een aanbod heeft gedaan aan [eiseres 2&3], dat door [eiseres 2&3] is aanvaard. Het verweer van [verweerster01] is een bevrijdend verweer -zij beroept zich op het rechtsgevolg van de bereikte overeenstemming-, zodat ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op haar de stelplicht rust en, voor zover sprake is van een voldoende gemotiveerde betwisting door [eiseres 2&3], bij haar het bewijsrisico ligt.
4.6.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres 2&3] de stellingen die [verweerster01] aan haar bevrijdende verweer ten grondslag heeft gelegd, onvoldoende gemotiveerd hebben betwist. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
4.6.1.
[eiseres 2&3] hebben aangevoerd dat er op de e-mail van 12 juli 2015 geen officieel getekend document is gevolgd en dat er dus geen overeenstemming was over beide onderwerpen. Het ontbreken van een getekende overeenkomst betekent echter niet dat er in de e-mail van 12 juli 2015 geen overeenstemming te lezen is. Uit de e-mail volgt ook niet dat ondertekening van een officieel document een voorwaarde was voor de totstandkoming van de afspraken. De rechtbank overweegt in dit kader dat de e-mail van 12 juli 2015 voorafgegaan wordt door e-mails op 10, 13, 17, 18 en 19 juni 2015 (randnummers 2.5 tot en met 2.10). Uit deze e-mails volgt dat partijen het, nadat er tussen hen kennelijk eerst een spraakverwarring was, over het werken door [verweerster01] voor Neodrill wel degelijk eens zijn (namelijk uitsluitend voor ‘suction anchors’ en uitdrukkelijk niet het uitvoeren van zogenaamde heibaarheidsstudies). [eiseres 2&3] hebben ook niet aangevoerd dat de e-mail niet of niet juist weergeeft wat partijen mondeling hebben afgesproken.
4.6.2.
In de e-mail van 12 juli 2015 heeft [naam02] “
akkoord” geschreven bij het voorstel van [naam01] om de Raamovereenkomst te laten vervallen. In zijn schriftelijke verklaring van 22 juni 2023 ten behoeve van de mondelinge behandeling schrijft [naam02] : “
[naam01] heeft meerdere voorstellen gedaan zodat hij mocht werken voor Neodrill en de raamovereenkomst dan zou vervallen. Wat ik me later realiseerde (=23 juli 2015) was dat ik hem mocht betalen maar ik kreeg niet mijn deel van zijn werk voor Neodrill.” Uit deze verklaring leidt de rechtbank af dat de e-mail van 12 juli 2015 de mondeling gemaakte afspraken kennelijk juist weergeeft (toestemming om te werken voor Neodrill en het laten vervallen van de Raamovereenkomst), maar dat [eiseres03] zich daarna pas de precieze consequentie daarvan heeft gerealiseerd (namelijk dat [verweerster01] niet meer hoefde af te rekenen over de omzet die zij bij Neodrill zou realiseren). Dat [eiseres03] naar eigen zeggen pas later tot dat inzicht is gekomen, doet er echter niet aan af dat er op 12 juli 2015 overeenstemming is bereikt.
4.6.3.
Zoals hierna bij de beoordeling in conventie zal blijken, voert [eiseres03] als verweer tegen de door [verweerster01] gevorderde wettelijke handelsrente van 8% over de rekening-courant vordering aan, onder verwijzing naar de e-mailcorrespondentie tussen partijen, dat partijen een contractuele rente van 3% over het openstaande saldo zijn overeengekomen. In de e-mail van 12 juli 2015 is, onder het kopje “
Rekening Courant”, opgenomen dat [eiseres03] over het uitstaande bedrag een rente van 3% vergoedt. Die e-mail geeft dus op dit onderdeel in ieder geval ook in de ogen van [eiseres03] wel degelijk de afspraken tussen partijen weer.
4.7.
Het bevrijdende verweer van [verweerster01] slaagt dus, zodat de feitelijke grondslag voor de vorderingen van [eiseres 2&3] ontbreekt. De vorderingen van [eiseres 2&3] worden afgewezen.
Proceskosten
4.8.
Als partijen die ongelijk krijgen, zullen [eiseres 2&3] worden veroordeeld in de proceskosten. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [verweerster01] vastgesteld op een bedrag van € 940,00 (0,5 punt x tarief V € 1.880,00). De vorderingen in reconventie vloeien voor het grootste deel voort uit het verweer in conventie. Hier kan nog een bedrag bijkomen in verband met nakosten. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
in conventie
Rente over koopsom aandelen
4.9.
[eiseres01] vordert van [gedaagde01] het verschil tussen de door [gedaagde01] betaalde contractuele rente over de koopsom voor de aandelen van 4% en de wettelijke handelsrente van 8%. [gedaagde01] verweert zich tegen deze vordering met een beroep op het bepaalde in artikel 6:119a lid 9 BW. Op grond van dit artikel is de wettelijke handelsrente gelijk te stellen aan de overeengekomen rente van 4%. [gedaagde01] heeft dus de verschuldigde rente al betaald.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 6:119a lid 9 BW staat dat voor de toepassing van artikel 6:119a BW de wettelijke rente gelijkgesteld wordt met een andere overeengekomen rente. Dat betekent dus dat partijen een andere rentevoet overeen kunnen komen, terwijl voor het overige de bepalingen van artikel 6:119a BW van toepassing blijven. In dit geval zijn partijen een rente overeengekomen van 4% over de koopsom voor de aandelen (artikel 3 lid 3 onder c. aandelenovereenkomst). Partijen zijn het erover eens dat zij een handelsovereenkomst hebben gesloten als gedefinieerd in artikel 6:119a lid 1 BW, zodat de wettelijke handelsrente in dit geval de overeengekomen rente van 4% is.
4.11.
Bij de mondelinge behandeling heeft [eiseres01] voorgerekend dat, in het geval uitgegaan moet worden van de contractuele rente van 4%, er nog een bedrag van € 2.971,00 door [gedaagde01] betaald moet worden. Die berekening is door [gedaagde01] niet betwist. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen. Dit bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente (van in dit geval dus 4%) vanaf 1 juli 2022 tot de dag van volledige betaling.
Rekening-courant
4.12.
[gedaagde02] heeft niet betwist dat zij nog een bedrag van € 85.000,00 aan [eiseres01] moet betalen ter afwikkeling van de rekening-courantverhouding tussen partijen. [gedaagde02] beroept zich echter op verrekening met haar vordering in reconventie. De rechtbank heeft hiervoor geoordeeld dat deze tegenvordering van [gedaagde02] afgewezen moet worden. Dat betekent dat het beroep op verrekening niet slaagt en dat [gedaagde02] veroordeeld wordt om het bedrag van € 85.000,00 aan [eiseres01] te betalen.
Rente over rekening-courant
4.13.
[eiseres01] vordert van [gedaagde02] het verschil tussen de door [gedaagde02] betaalde overeengekomen rente over de rekening-courant van 3% en de wettelijke handelsrente van 8%. [gedaagde02] verweert zich tegen deze vordering ook met een beroep op het bepaalde in artikel 6:119a lid 9 BW. Zij voert aan dat zij de overeengekomen rente al heeft betaald.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [gedaagde02] op artikel 6:119a lid 9 BW slaagt. Voor de motivering van dit oordeel verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor in 4.10 heeft overwogen.
4.15.
Wat betreft de nog te vorderen rente over de rekening-courant heeft [eiseres01] bij de mondelinge behandeling aangevoerd dat er, uitgaande van een rente van 3%, nog een bedrag van € 16.833,00 door [gedaagde02] betaald moet worden. Door [gedaagde02] is er in de conclusie van antwoord op gewezen dat [eiseres01] geen rekening heeft gehouden met de door haar verrichte rentebetalingen. Ook voert [gedaagde02] aan dat de rente hooguit met ingang van de datum van de dagvaarding toegewezen kan worden, omdat er eerder geen sprake is van opeisbaarheid en verzuim.
4.16.
De rechtbank overweegt als volgt. In reactie op het verweer van [gedaagde02] heeft [eiseres01] aangevoerd dat de rentebetalingen die dateren van vóór 2017 in haar renteberekening (tot 1 juli 2022) zijn verwerkt. [gedaagde02] heeft echter ook verwezen naar een rentebetaling op 31 december 2021 van € 3.727,00. [eiseres01] heeft die betaling niet betwist. Dat betekent dat de renteberekening van [eiseres01] voor de periode tot 1 juli 2022 niet klopt.
4.17.
Op grond van artikel 6:119a lid 2 onder b BW is de wettelijke handelsrente verschuldigd vanaf 30 dagen na de dag waarop de prestatie is ontvangen. [eiseres01] berekent de rente over de hoofdsom van € 85.000,00 vanaf 1 januari 2017. [gedaagde02] heeft in de conclusie van antwoord een overzicht gegeven van alle deelbetalingen die zij op haar rekening-courantschuld aan [eiseres01] heeft verricht. Uit dit overzicht, dat door [eiseres01] niet is betwist, volgt dat de hoofdsom per eind 2017 (en dus niet per begin 2017) € 85.000,00 was. De rechtbank zal de wettelijke handelsrente (van in dit geval 3%) over de hoofdsom dan ook toewijzen vanaf 1 februari 2018 tot de datum van volledige betaling. Vanzelfsprekend zal [eiseres01] bij de berekening van het rentebedrag waar zij aldus recht op heeft, rekening moeten houden met de niet betwiste latere rentebetaling (van 31 december 2021) door [gedaagde02] van € 3.727,00.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.18.
[eiseres01] vordert een bedrag van € 6.930,00 aan buitengerechtelijke incassokosten. Ter onderbouwing van dit bedrag heeft zij drie facturen van haar advocaat overgelegd. [gedaagden] betwisten de verschuldigdheid van genoemd bedrag. Zij voeren aan dat sprake is van kosten die zijn gemaakt met het oog op het opstellen van de dagvaarding en niet in het kader van minnelijk overleg. Bovendien zijn de opgevoerde kosten niet gespecifieerd en buitensporig hoog.
4.19.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiseres01] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat zij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. Het door haar gevorderde bedrag is alleen hoger dan waartoe zij op grond van het in het Besluit bepaalde tarief recht heeft. In overeenstemming met dit tarief zal de rechtbank over de toe te wijzen hoofdsom een bedrag van € 1.654,71 toewijzen. Over dit bedrag is niet de door [eiseres01] gevorderde wettelijke handelsrente maar de ‘gewone’ wettelijke rente van artikel 6:119 BW verschuldigd met ingang van de dag van de dagvaarding.
Slotsom en proceskosten
4.20.
Slotsom is dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om aan [eiseres01] te betalen aan rente over de koopsom van de aandelen een bedrag van € 2.971,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (van in dit geval 4%) vanaf 1 juli 2022 tot de dag van volledige betaling. [gedaagde02] wordt veroordeeld om aan [eiseres01] te betalen een bedrag van € 85.000,00 (restant hoofdsom rekening-courant), vermeerderd met de wettelijke handelsrente (van in dit geval 3%) vanaf 1 februari 2018 tot de dag van volledige betaling, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in randnummer 4.17 heeft overwogen. [gedaagde01] en [gedaagde02] moeten ook een bedrag van € 1.654,71 aan buitengerechtelijke incassokosten betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding.
4.21.
[gedaagde01] en [gedaagde02] zijn de partijen die grotendeels ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres01] als volgt vastgesteld:
  • kosten van de dagvaarding € 113,49
  • griffierecht € 5.737,00
  • salaris advocaat
Totaal € 9.610,49
Hier kan nog een bedrag bijkomen in verband met nakosten. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
in conventie en in reconventie
4.22.
Gelet op de hiervoor gegeven oordelen is er geen grondslag voor de inzagevordering van [gedaagden] op grond van artikel 843a Rv. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een afzonderlijke proceskostenveroordeling.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiseres01] te betalen een bedrag van € 2.971,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW (van in dit geval 4%) met ingang van 1 juli 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde02] om aan [eiseres01] te betalen een bedrag van € 85.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW (van in dit geval 3%) vanaf 1 februari 2018 tot de dag van volledige betaling, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in randnummer 4.17 heeft overwogen,
5.3.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk om aan [eiseres01] te betalen een bedrag van € 1.654,71 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde01] en [gedaagde02] hoofdelijk in de proceskosten van [eiseres01] , tot dit vonnis vastgesteld op een bedrag van € 9.610,49,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie
5.7.
wijst de vorderingen af,
5.8.
veroordeelt [eiseres02] en [eiseres03] in de proceskosten van [verweerster01] , tot dit vonnis vastgesteld op een bedrag van € 940,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.M.P. Cremers en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023.
1918/2083/3152