ECLI:NL:RBROT:2023:8994

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
8969432 \ CV EXPL 21-195
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van deskundigenrapport in civiele zaak over schadevergoeding en herstelkosten

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, is op 21 september 2023 een eindvonnis uitgesproken in de zaak tussen [eiser01] en [gedaagde01]. De procedure betreft een geschil over schadevergoeding en herstelkosten na werkzaamheden die door [eiser01] zijn uitgevoerd. De kantonrechter heeft de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk beoordeeld, waarbij de deskundigenrapporten van [naam01] en [bedrijf01] een centrale rol speelden. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde01] gedeeltelijk in zijn bewijs is geslaagd en dat de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 5.400,- toewijsbaar is. Dit bedrag is in mindering gebracht op de vordering van [eiser01] in conventie, waardoor het uiteindelijke bedrag dat [gedaagde01] aan [eiser01] moet betalen € 15.738,- bedraagt. De kantonrechter heeft ook de buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente toegewezen, evenals de proceskosten. De vordering in reconventie van [gedaagde01] is afgewezen, en [eiser02] is veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. P. Joele.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Dordrecht
zaaknummer: 8969432\CV EXPL 21-195
datum uitspraak: 21 september 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser01],
die handelt onder de naam
[handelsnaam01] ,
woonplaats [woonplaats01] ,
eiser in conventie,
verweerder in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: aanvankelijk mr. W. Boeters,
thans mr. J.J.F.M. Konings
tegen
[gedaagde01],
woonplaats [woonplaats02] ,
gedaagde in conventie,
eiser in (voorwaardelijke) reconventie,
gemachtigde: aanvankelijk mr. T.C. Splinter,
thans mr. E.H. Kerbof
De partijen worden hierna “ [eiser01] ” en “ [gedaagde01] ” genoemd.

1.1 De procedure

1.1
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 28 juli 2022 en de daarin genoemde stukken;
  • het deskundigenbericht van 7 april 2023;
  • de conclusies na deskundigenbericht.
1.2
Ten slotte is het vonnis nader bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

2.1
Vanwege hun samenhang beoordeelt de kantonrechter de vorderingen in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie gezamenlijk.
2.2
In het tussenvonnis van 28 juli 2022 is in conventie het verzoek van [gedaagde01] aan de kantonrechter om terug te komen op eindbeslissingen in het tussenvonnis van
4 november 2021 afgewezen. Iedere verdere beslissing in conventie is aangehouden.
2.3
De kantonrechter bespreekt nu eerst de vordering tot schadevergoeding die [gedaagde01] stelt op [eiser01] te hebben. [gedaagde01] wil die vordering tot schadevergoeding verrekenen met de vordering van [eiser01] in conventie. Zijn reconventionele vordering is kennelijk voorwaardelijk ingesteld, namelijk als en voor zover zijn verrekeningsverweer in conventie niet zou slagen.
2.4
[eiser01] heeft eerder in deze procedure een verweer tegen die vordering gevoerd. Daarop is nog niet beslist. Het verweer komt erop neer dat [gedaagde01] volgens [eiser01] niet op tijd heeft geklaagd en dat leidt ertoe dat hij, [eiser01] , ingevolge artikel 7:758 lid 3 BW is ontslagen van aansprakelijkheid.
De kantonrechter oordeelt daarover als volgt.
Artikel 7:758 lid 1 BW bepaalt:
Indien de aannemer te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de opdrachtgever het werk niet binnen een redelijke termijn keurt en al dan niet onder voorbehoud aanvaardt dan wel onder aanwijzing van de gebreken weigert, wordt de opdrachtgever geacht het werk stilzwijgend te hebben aanvaard. Na de aanvaarding wordt het werk als opgeleverd beschouwd.
Uit de wetstekst blijkt dat er van oplevering pas sprake is als de opdrachtgever het werk heeft aanvaard. Aanvaarding kan uitdrukkelijk geschieden, maar ook stilzwijgend. Voor dat laatste is dan nodig dat de aannemer aan de opdrachtgever te kennen heeft gegeven dat het werk klaar is om te worden opgeleverd en de laatste niet binnen een redelijke termijn in ieder geval van zich laat horen.
Het is duidelijk dat [gedaagde01] in elk geval niet uitdrukkelijk heeft aanvaard.
[eiser01] op zijn beurt heeft niet gesteld dat hij de hiervoor bedoelde mededeling aan [gedaagde01] heeft gedaan. Bij gebreke daarvan en van concrete aanwijzingen daarvoor van de zijde van [eiser01] , die immers stelt dat het werk is opgeleverd, kan de kantonrechter niet aannemen dat het werk inmiddels is opgeleverd.
Daarmee is duidelijk dat [eiser01] zich niet met succes kan beroepen op artikel 7:758 lid 3 BW, dat bepaalt dat de aannemer is ontslagen van de aansprakelijkheid voor gebreken die de opdrachtgever op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken.
De kantonrechter verwerpt dit verweer.
2.5
Bij conclusie na deskundigenbericht heeft [eiser01] aangevoerd dat hij nooit op juridisch juiste wijze in gebreke is gesteld, nooit de kans heeft gehad de aard van het vermeende probleem vast te stellen, en dat [gedaagde01] uit zijn houding nooit heeft kunnen opmaken dat hij niet bereid was tot nakoming. Hij verkeert daarom niet in verzuim en is niet schadeplichtig, aldus [eiser01] .
De kantonrechter oordeelt als volgt.
In de aangetekend verzonden brief van de toenmalige gemachtigde van [gedaagde01] van
16 december 2019 [1] is [eiser01] een termijn van veertien dagen gegund voor het uitvoering geven aan de overeenkomst, herstel van de opgesomde klachten en het opleveren van het werk. Deze brief is hem, toen bleek dat de aangetekende brief niet was afgehaald, op
6 januari 2020 ook per e-mail gestuurd. [eiser01] is dus in elk geval in gebreke gesteld ten aanzien van de in die brief opgesomde klachten.
Nadien is gebleken van meer klachten over het werk in de doucheruimte, namelijk het bollen van de tegels, en aan de elektrische installatie. Deze gebreken zijn in elk geval geconstateerd op 27 januari 2021 bij het onderzoek van [bedrijf01] en staan vermeld in het rapport van [bedrijf01] van 9 maart 2021. Voor deze gebreken is [eiser01] niet apart in gebreke gesteld. Dat was ook niet nodig. Uit zijn mededeling en houding kon voor [gedaagde01] blijken dat hij niet zou nakomen. Nadat [gedaagde01] op 27 februari 2020 immers via zijn gemachtigde had voorgesteld minnelijk overleg te voeren [2] antwoordde [eiser01] op 1 maart 2020 dat wanneer [gedaagde01] überhaupt betwistte dat hij opdracht heeft gegeven voor de uitgevoerde werkzaamheden, hem een gesprek zinloos voorkwam. Voor het onderzoek van [bedrijf01] , dat op 27 januari 2021 plaatsvond, is [eiser01] uitgenodigd, maar hij is daar niet verschenen. Uit de hiervoor vermelde mededeling en deze houding van [eiser01] kon [gedaagde01] nadien afleiden dat een aanmaning op deze punten nutteloos zou zijn. Dit verweer wordt daarom verworpen. [eiser01] verkeert in verzuim.
2.6
Nadat in het tussenvonnis van 4 november 2021 onder 4.13, 4.14 en 4.17 was beslist dat het aan [gedaagde01] was bewijs te leveren van zijn stellingen over de schade aan de vloer, het tegelwerk en de dilataties in de badkamer en de elektrische installatie heeft [gedaagde01] bij akte bewijsuitlating laten weten dat hij bewijs van zijn stellingen in reconventie wil leveren door een deskundigenbericht.
In het tussenvonnis van 28 juli 2022 is in reconventie een deskundigenonderzoek bevolen ter beantwoording van de volgende vragen:
1. Is er sprake van schade aan de vloer? Zo ja, in hoeverre houdt deze schade
verband met door [eiser01] uitgevoerde werkzaamheden?
2. Zijn het tegelwerk en de dilataties in de badkamer door [eiser01] correct
uitgevoerd?
3. Heeft [eiser01] de aarding op correcte wijze aangelegd? Zo niet, heeft dit tot
schade geleid?
In dat vonnis is tot deskundige die het onderzoek zal verrichten benoemd [naam01] , [bedrijf02] , [adres01] , [postcode01] [plaats01] ;
2.7
De deskundige heeft de vragen als volgt beantwoord.
Vraag 1:
wat de vloer in de gang betreft
Er is sprake van schade aan de vloer. Die bestaat eruit dat de troffelvloer één rechtlijnige scheur vertoont. Deze scheur loopt loodrecht op de scheidingswand met de keuken en heeft een geschatte lengte van 0,8 meter. Verder klinkt de vloer in de gang op diverse plaatsen hol bij het bekloppen en is bij nader onderzoek vastgesteld dat de troffelvloer ter plaatse van de scheur los ligt van de ondergrond.
Het gebrek aan de vloer in de gang bestaat in de kern uit het ontbreken van hechting tussen de troffelvloer en de onderliggende laag, dat wil zeggen: de door [eiser01] aangebrachte egalisatielaag.
De scheur in de troffelvloer loopt loodrecht op de richting van de vloerverwarmings-leidingen. Om die reden acht ik een relatie met een (al dan niet te hoog aangebrachte) vloerverwarmingsleiding uitgesloten. In dat geval was het namelijk te verwachten dat de scheur in dezelfde richting zou lopen als de vloerverwarmingsleiding.
Verder is de egalisatielaag ter plaatse van de scheur in de troffelvloer niet gescheurd en ook niet losgebroken van de ondergrond. Evenmin zijn hier vloerverwarmingsleidingen zichtbaar die boven de egalisatielaag uitsteken. De scheur in de troffelvloer houdt dus geen verband met een gebrek in de ondergrond. Een troffelvloer is van zichzelf niet in staat om lengteveranderingen in de ondergrond op te nemen, maar volgt normaal gesproken vormveranderingen (zoals uitzetting of scheuren) in de ondergrond. In dit geval ligt de troffelvloer over een relatief groot deel los van de ondergrond en kan daardoor de lengteverandering van de vloer niet opvangen, waardoor de troffelvloer is gescheurd.
Niet geconstateerd is dat de wijze van het aanbrengen van de vloerverwarmingsleidingen en ook niet het gebruikte materiaal voor de egalisatielaag of de verwerking ervan geleid hebben tot schade of een gebrek. Ook de onthechting en scheurvorming van de troffelvloer zijn niet te herleiden tot de door [eiser01] uitgevoerde werkzaamheden maar tot de uitvoering van de (door derden aangebrachte) troffelvloer.
wat de vloer in de woonkamer betreft
Ten aanzien van de vloer in de woonkamer is geen schade vastgesteld.
wat de vloer op de verdieping betreft
Op de verdieping vertoont de troffelvloerafwerking diverse scheuren. Deze scheuren lopen schuin weg vanuit de deuropeningen. Deze scheuren zijn te herleiden tot het aanbrengen van een dekvloer die naadloos is doorgelegd tussen de verschillende ruimten in combinatie met vloerverwarming. Het gaat hier om geringe scheuren die niet te voorkomen zijn wanneer een vloer voorzien is van vloerverwarming en de dekvloer naadloos doorgelegd wordt naar de verschillende ruimtes. Daarbij komt dat deze scheuren in de dekvloer niet afdoen aan de functionaliteit van de vloer. Door deze omstandigheden zijn de scheuren in de afwerkvloer op de verdieping niet als gebrek aan te merken, maar als een onvermijdelijk risico bij de gekozen constructieopbouw en vloerafwerking.
Vraag 2:
wat het tegelwerk in de doucheruimte betreft
Het tegelwerk vertoont diverse gebreken.
Het belangrijkste gebrek is de opbouw van de wandafwerking ter plaatse van de douchehoek en dan met name in het onderste gedeelte waar voorheen een bad aanwezig was. Kennelijk onder inwerking van vocht is de ondergrond achter het tegelwerk uitgezet waardoor het tegelwerk bol staat en tot enkele centimeters naar buiten is gedrukt. Er bestaat geen duidelijk beeld over de toegepaste materialen noch over de verwerking ervan. Wel is zeker dat de eerste laag op het metselwerk vrijwel geen samenhang heeft en tevens sterk in volume is toegenomen. Vanwege het ontbreken van meer gedetailleerde gegevens is het onbekend of dit gebrek ontstaan is door het gebruik van ongeschikte materialen, dan wel door een onjuiste verwerking van die materialen, dan wel door een ongeschikte combinatie van materialen (deels op basis van cement en deels op basis van gips) dan wel ten gevolge van een lekkende wateraansluiting. Wel is duidelijk dat dit gebrek samenhangt met de door [eiser01] uitgevoerde werkzaamheden aan de ondergrond, leidingwerk, tegelwerk en voegwerk.
wat de dilataties betreft
In de inwendige hoeken van het tegelwerk is het tegelwerk van de verschillende wandvlakken niet vrijgehouden, maar is het voegwerk doorgezet tot in de hoek. Dit is ook in de douchecabine zo uitgevoerd. De tegels raken elkaar niet. Er is op deze aansluiting geen kitvoeg aanwezig. Er is geen scheurvorming geconstateerd op deze aansluiting.
Om eventuele scheurwerking van tegelwerk te voorkomen, is het gebruikelijk om het tegelwerk in de hoeken te onderbreken en hier een elastische kitvoeg aan te brengen, zodat eventuele werking van de constructie opgevangen kan worden. Dit is niet strikt noodzakelijk, maar gewenst. Alleen voor doucheruimtes en andere ruimtes met een dergelijke hoge waterbelasting is het wel noodzakelijk om in inwendige hoeken waterdichting te realiseren in de vorm van een kitvoeg.
Het ontbreken van een kitvoeg in de inwendige hoek van de douchecabine is als een gebrek in de uitvoering aan te merken. Indien het kitwerk niet tot de werkzaamheden van [eiser01] zou behoren, zoals [eiser01] stelt, dan had [eiser01] zorg dienen te dragen voor een doorgaande open voeg in de douchecabine die vervolgens gekit had kunnen worden. Er is in de douche geen open voeg aangebracht en er kan daar ook geen open voeg aangebracht worden, daarvoor sluit het tegelwerk van de beide wandvlakken te strak op elkaar aan.
overige aspecten tegelwerk
Niet gebleken is dat [eiser01] beschikt over een KOMO-procescertificaat voor het aanbrengen van tegelwerk, en in de overeenkomst tussen partijen is niet vastgelegd dat de werkzaamheden zullen worden verricht volgens de Nationale Beoordelingsrichtlijn voor het KOMO procescertificaat voor het aanbrengen van tegelwerk. In deze situatie geldt daarom als maatstaf voor de beoordeling dat het werk dient te voldoen aan de eisen van goed en deugdelijk werk.
Het feit dat het profiel op de aansluiting van het mozaïektegelwerk met kozijnen en plint iets uitsteekt voor het tegelwerk is niet als een gebrek aan te merken.
Het feit dat het mozaïektegelwerk op de woningscheidende wand niet tot op plafondhoogte doorloopt, maar enkele centimeters lager eindigt, is wel aan te merken als een gebrek in de uitvoering.
Het feit dat het mozaïektegelwerk aan de rechterzijde van de raamopening in een andere richting loopt dan het overige mozaïektegelwerk, namelijk in verticale banen in plaats van horizontale banen is wel als een gebrek aan te merken.
De geringe afwijkingen in het op maat maken van het visgraat tegelwerk langs de raamopening zijn gezien de maatafwijkingen in de tegels niet als gebrek aan te merken.
Het niet voegen van het groene tegelwerk aan de onderzijde van de raamopening is als gebrek aan te merken.
herstel en kosten
Herstel dient te bestaan uit het vervangen van het mozaïek tegelwerk van de woningscheidende wand met nummer 2 alsmede het mozaïek tegelwerk van de wand grenzend aan de overloop, alsmede het mozaïek tegelwerk aan de rechterzijde van de raamopening. Daarbij dienen tevens de aangetaste onderlagen tot op de constructieve wand verwijderd te worden. Vervolgens dient er een nieuwe uitvlaklaag aangebracht te worden in een daartoe geschikt materiaal met inachtneming van de verwerkingsvoorschriften. Het tegelwerk dient tot op plafondniveau aangebracht te worden. Verder dient er in de inwendige hoek in de douchecabine een doorgaande verticale voeg aangebracht te worden die wordt afgedicht met een daartoe geëigende siliconenkit. De uitvlaklaag en lijm- en voegmortel dienen bestand te zijn tegen inwerking van vocht.
Bij het herstel dienen ook de plinten met een epoxytroffel afwerking vervangen te worden. Aangezien de plinten doorgesmeerd zijn vanuit de vloer is herstel van alleen de plinten niet uitvoerbaar zonder zichtbare aanzetten. Dit betekent dat de gehele troffelvloer in de badkamer vervangen dient te worden. Daarbij ontstaat een naad of aftekening ter plaatse van de deuropening. Daar is nu ook al een aftekening zichtbaar doordat de badkamervloer voorzien is van een extra verzegeling ten opzichte van de overloop en slaapkamer.
Voor de uitvoering van de herstelwerkzaamheden dienen de douchewanden en de douchekraan en -knop gedemonteerd en nadien opnieuw gemonteerd te worden.
De totale herstelkosten worden geraamd op € 5.100,- inclusief btw.
Vraag 3:
[bedrijf03], een gecertificeerd bedrijf, heeft een rapportage uitgebracht, die zich in het procesdossier bevindt. In dat rapport worden vijf constateringen gedaan die van doen hebben met aarding. De eerste drie daarvan (
lasdop in groepenkast en losse aardedraad, ontbreken deksel aardstrip en flexpijp door deksel, bedrading dubbel onder aardlekschakelaar en groepen rechtstreeks op aardschakelaar en niet via automaat)zijn aan te merken als een gebrek aan de door [eiser01] uitgevoerde werkzaamheden.
De herstelkosten bedragen ongeveer € 300,- inclusief btw.
de reactie van [eiser01] op het deskundigenrapport
2.8
Ten aanzien van de vloer en van de afwerking van de visgraattegels heeft [eiser01] op het deskundigenbericht met instemming gereageerd. Daarnaast komt zijn commentaar, samengevat, op het volgende neer.
Wat het tegelwerk en de dilataties in de doucheruimte betreft kan het vocht in de muur niet aan hem worden toegerekend. Er hebben meer personen werkzaamheden aan de woning verricht waardoor vocht in de muur kan zijn ontstaan.
Over het patroonverschil van het mozaïektegelwerk is door [gedaagde01] niet geklaagd; dat had bij oplevering moeten gebeuren. Dat het mozaïektegelwerk niet tot het plafond doorloopt, vormt geen gebrek: tussen hem en [gedaagde01] is niet overeengekomen dat tot plafondhoogte zou worden getegeld. Er zou immers een verlaagd plafond komen. Aan de onderzijde van de raamopening zou een vensterbank komen. Daarom hoefde er op die plek niet te worden gevoegd.
Herstel van elektra is niet noodzakelijk, maar volgens de deskundige wel wenselijk.
De deskundige onderbouwt echter niet waarom het wenselijk zou zijn. Ook door derden zijn er werkzaamheden uitgevoerd aan de meterkast en de elektrische installatie, waardoor het niet meer is te achterhalen of deze wijzigingen wel zijn toe te rekenen aan hem ( [eiser01] ). Herstel behoort dus niet voor zijn rekening te komen, aldus [eiser01] .
De kantonrechter oordeelt als volgt.
De deskundige vermeldt dat de ondergrond achter het tegelwerk onder inwerking van vocht is uitgezet, wat de bolling heeft veroorzaakt. Het is volgens hem bij gebreke van meer gedetailleerde gegevens onbekend of dit gebrek is ontstaan door 1) gebruik van ongeschikte materialen, ofwel 2) een onjuiste verwerking van materialen, ofwel 3) door een ongeschikte combinatie van materialen. [eiser01] heeft werkzaamheden aan de ondergrond, het leidingwerk en het voegwerk verricht en duidelijk is voor de deskundige dat het gebrek samenhangt met die werkzaamheden: [eiser01] heeft het stucwerk vanaf de ruwe grond opgebouwd en de ondergrond met een zeer gebrekkige samenhang is door [eiser01] aangebracht. Invloeden van buitenaf waardoor de samenhang zou zijn verstoord, acht de deskundige niet denkbaar. De deskundige merkt daarnaast op dat stuc- en tegelwerk voldoende sterkte en samenhang moeten hebben en duurzaam bestand moeten zijn tegen inwerking van vocht en dat het het uitgevoerde werk aan de wandvlakken daaraan ontbrak. Daarmee heeft de deskundige op duidelijke en begrijpelijke wijze zijn antwoord toegelicht.
Wat het niet-doorlopen van het mozaïektegelwerk tot het plafond betreft: de deskundige schrijft dat hem uit de stukken niet is gebleken dat er een verlaagd plafond was bedoeld, dat [gedaagde01] het in elk geval heeft betwist en dat bij alle andere wandvlakken wel tot aan het plafond is getegeld en gevoegd. Hij voegt daaraan toe dat dit aspect niet van wezenlijk belang is omdat er sowieso noodzaak is het betreffende wandvlak opnieuw te betegelen. Daarmee is dit bezwaar van [eiser01] voldoende weerlegd.
Over het patroon van het mozaïektegelwerk: dat er een oplevering heeft plaatsgevonden staat niet vast en overigens blijkt van instemming van [gedaagde01] met de afwijkende richting van het mozaïektegelwerk niet.
De deskundige acht het onwaarschijnlijk en zinloos dat tegelwerk wordt aangebracht op een plek waar een vensterbank is voorzien. [eiser01] heeft dat ook onvoldoende onderbouwd.
De deskundige heeft in zijn bericht verwezen naar en gebruik gemaakt van het rapport van [bedrijf03] , dat als bijlage is gevoegd bij het rapport van [bedrijf01] van 9 maart 2021. In dat rapport worden de constateringen die de deskundige vermeldt, geplaatst in Risico Code D volgens de NEN 1010:2015. Dat betekent, aldus het rapport van [bedrijf03] , dat een risico aanwezig is en dat de oplossingsprioriteit ligt op plusminus een jaar. Wanneer de onvolkomenheden op een termijn van ongeveer een jaar moeten worden aangepakt en opgelost, is duidelijk dat het zonder meer wenselijk is dat dat gebeurt en dat er sprake is van een gebrek.
Dat er door derden na het vertrek van [eiser01] nog werkzaamheden zijn uitgevoerd aan de meterkast en de elektrische installatie blijkt uit niets, zodat daarmee geen rekening kan worden gehouden.
De kantonrechter gaat ook aan dit bezwaar voorbij.
[eiser01] heeft subsidiair om matiging van de herstelkosten gevraagd. Zijn argument daarvoor is dat die kosten lager zouden uitvallen wanneer hij de gelegenheid zou hebben gehad zelf voor herstel te zorgen.
de reactie van [gedaagde01] op het rapport
2.9
[gedaagde01] acht het opmerkelijk dat op plaatsen waar kantstroken ontbreken, zoals in de hal op de begane grond, juist scheurvorming is ontstaan, wat niet het geval is op plaatsen waar wel kantstroken zijn gebruikt. [gedaagde01] heeft die opmerking gemaakt naar aanleiding van het concept-rapport en de deskundige heeft op die opmerking in zijn definitieve rapport gereageerd. Hij heeft toegelicht dat de scheuren op de begane grond en op de verdieping van totaal verschillende aard zijn: de scheur in de troffelvloer op de begane grond heeft geen relatie met de onderliggende dekvloer, maar is ontstaan doordat de troffelvloer over een relatief groot deel los ligt van de ondergrond en de troffelvloer van zichzelf vrijwel niet in staat is vervormingen op te nemen. De scheuren op de verdieping zijn wel direct te herleiden tot de dekvloer. Hier is de troffelvloer goed gehecht aan de dekvloer en is de troffelvloer gescheurd omdat de dekvloer is gescheurd. Op zijn beurt is de dekvloer gescheurd omdat deze naadloos tussen de verschillende ruimtes is doorgelegd. Bij een dekvloer dient rekening te worden gehouden met een zekere mate van krimp. In de regel gebeurt dit door de vloer tussen de verschillende ruimtes te dilateren. Wanneer dit niet gebeurt, zullen op een natuurlijke wijze scheuren ontstaan.
De kantstroken waaraan [gedaagde01] refereert, zijn dunne stroken schuim tussen de zijkanten van de dekvloer en de wanden, die zijn bedoeld om enige uitzetting op te kunnen vangen van een dekvloer die voorzien is van vloerverwarming. Een kantstrook is bedoeld ter voorkoming van spanningen in de constructie en eventuele schade ten gevolge van een (iets) uitzettende vloer. De scheur in de gang is niet te herleiden tot het ontbreken van kantstroken omdat uitzetting van de vloer een ander scheurpatroon vertoont. Hierbij is geen scheur loodrecht op de muur te verwachten en zeker niet alleen in de vloerafwerking, aldus de deskundige.
Daarmee heeft hij op duidelijke wijze dit bezwaar van [gedaagde01] weerlegd.
[gedaagde01] heeft ook verwezen naar de foto’s 5 en 6 uit het rapport van [bedrijf01] .
Hij wijst erop dat uit die foto’s blijkt dat de leidingen juist door de egaline heen steken en kan dat niet rijmen met, zo schrijft hij, “zoals nadien is gesteld dat het leidingwerk diep genoeg is aangebracht”. Op wiens stelling [gedaagde01] doelt, is niet duidelijk.
De deskundige heeft dat juist in het midden gelaten, daar waar hij toelicht dat de scheur in de troffelvloer in de gang loodrecht loopt op de richting van de vloerverwarmingsleidingen en dat hij daarom een relatie met een (al dan niet te hoog aangebrachte) vloerverwarmings-leiding uitgesloten acht. Ook heeft de deskundige geconstateerd dat in de gang geen vloerverwarmingsleidingen zichtbaar zijn die boven de egalisatielaag uitsteken.
Aan dit bezwaar gaat de kantonrechter daarom voorbij.
Wat de badkamer betreft, merkt [gedaagde01] op dat de herstelkosten niet als actueel zijn te beschouwen en dat in verband met de gestegen marktprijzen en de inflatie een correctie zal moeten plaatsvinden.
De kantonrechter acht de door de deskundige geraamde kosten van herstel voldoende actueel. Het rapport dateert van april van dit jaar.
conclusie deskundigenbericht
2.1
De kantonrechter stelt voorop dat voor de overtuiging van de rechter bij de waardering van deskundigenbewijs de maatstaf is of er sprake is van een redelijke mate van zekerheid. Natuurwetenschappelijke zekerheid is niet vereist.
Noch de deskundigheid, noch de wijze van uitvoering van het onderzoek van [naam01] is door [eiser01] en [gedaagde01] betwist. Aangenomen mag worden dat de deskundige het onderzoek heeft verricht naar de maatstaven en methoden die daarvoor onder zijn vakgenoten gangbaar zijn.
Het rapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk, consistent en coherent. De vragen zijn volledig en duidelijk beantwoord.
Het commentaar van [eiser01] en [gedaagde01] op het rapport is hiervoor besproken en gepasseerd.
Daarom neemt de kantonrechter de conclusies van de deskundige, die hij overtuigend vindt, over en maakt die tot de zijne.
Dat betekent dat [gedaagde01] gedeeltelijk is geslaagd in het bewijs van zijn stellingen.
verrekening
2.11
[gedaagde01] beroept zich op verrekening van zijn vordering met de vordering in conventie. Dat verweer slaagt gedeeltelijk, namelijk tot een bedrag van € 5.400.-, inclusief btw, het bedrag van de door de deskundige geraamde kosten van herstel.
In conventie is in hoofdsom in beginsel toewijsbaar geoordeeld [3] een bedrag van € 21.138,- inclusief btw. Wanneer daarop bij wijze van verrekening in mindering wordt gebracht het bedrag van € 5.400,-, inclusief btw is uiteindelijk in conventie in hoofdsom toewijsbaar een bedrag van € 15.738,-, inclusief btw.
Voor matiging van die kosten om de door [eiser01] genoemde reden ziet de kantonrechter geen aanleiding, alleen al omdat niet is komen vast te staan dat [eiser01] bereid was herstelwerkzaamheden uit te voeren.
Voor het andere deel van de vordering van [gedaagde01] geldt dat de voorwaarde waaronder de reconventionele vordering is ingesteld is vervuld, zodat over dat deel in reconventie moet worden beslist. De kantonrechter doet dat hierna onder 2.18.
buitengerechtelijke incassokosten in conventie en de btw daarover
2.12
[eiser01] vordert buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 1.234,60 inclusief btw. Namens [gedaagde01] is daartegen aangevoerd dat hij de buitengerechtelijke incassokosten, en overigens ook de wettelijke rente, niet verschuldigd is omdat [eiser01] hem niet de juiste facturen heeft gestuurd. Hij licht dat als volgt toe.
Voorafgaand aan en tijdens de werkzaamheden heeft hij reeds een bedrag van € 9.922,- aan [eiser01] betaald. In januari 2020 heeft hij zes aanvullende facturen ontvangen, boven op de reeds betaalde facturen. Ook de sommatie van september 2020 had betrekking op de reeds betaalde facturen. Pas bij dagvaarding heeft [eiser01] zijn vordering aangepast en de reeds betaalde facturen daarop in mindering gebracht. Hij heeft echter tot op heden geen juiste facturen ontvangen. Daarom is de vordering niet opeisbaar.
De kantonrechter kan [gedaagde01] daarin niet volgen. Onduidelijk is wat hij bedoelt met
“de juiste facturen” en waarom het bedrag waarvan [eiser01] betaling vordert niet opeisbaar zou zijn. Voor zover hij bedoelt aan te voeren dat de omvang van de vordering niet vast stond ten tijde van de sommatie geldt dat het feit dat de omvang van een vordering nog niet vaststaat, niet meebrengt dat die vordering nog niet opeisbaar is.
Dit verweer kan dan ook niet slagen. De vordering is opeisbaar.
De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. Aan de voorwaarden om deze kosten vergoed te krijgen, is voldaan.
De kantonrechter zal het bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten relateren aan het uiteindelijk in hoofdsom toe te wijzen bedrag. Aldus is aan buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar een bedrag van € 932,38.
De gevorderde btw over de buitengerechtelijke incassokosten is niet toewijsbaar. Gesteld noch gebleken is dat de omzetbelasting voor [eiser01] geen verrekenpost vormt. [eiser01] is ondernemer en het gaat om bedrijfsmatig geleverde diensten, zodat hij de door derden aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek kan brengen op de aan de fiscus verschuldigde omzetbelasting. In dat geval vormt de omzetbelasting een verrekenpost. Nu hij de aan hem in rekening gebrachte omzetbelasting reeds van de fiscus vergoed krijgt, bestaat geen aanleiding om hem een afzonderlijke vergoeding van omzetbelasting ten laste van [gedaagde01] toe te kennen.
wettelijke rente in conventie
2.13
De wettelijke rente over de hoofdsom wordt toegewezen zoals gevorderd, vanaf de dagvaarding. Het verweer van [gedaagde01] gaat, zoals hiervoor onder 2.12 is overwogen, niet op. De wettelijke rente over de proceskosten is toewijsbaar zoals gevorderd, vanaf de vijftiende dag na betekening van dit vonnis.
kosten van het beslag
2.14
[eiser01] heeft conservatoir beslag laten leggen onder [bedrijf04] , [bedrijf05] en [bedrijf06]
Hij vordert de kosten van die beslagen, in totaal € 1.945,87, bestaande uit in totaal € 594,87 aan exploot- en betekeningskosten, € 695,- aan gemachtigdensalaris voor het beslagrekest, en € 656,- aan griffierecht voor het beslagrekest.
[gedaagde01] heeft aangevoerd dat deze kosten niet toewijsbaar zijn omdat de facturen waarvoor beslag is gelegd, foutief zijn opgesteld.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Voor dit verweer van [gedaagde01] geldt wat de kantonrechter hiervoor onder 2.12 heeft overwogen.
Daarnaast geldt dat het beslag is gelegd voor een vordering die slechts gedeeltelijk wordt toegewezen.
De beslagkosten zullen in verband daarmee voor de helft ten laste van [eiser01] moeten blijven. De kantonrechter stelt die kosten als volgt vast.
Het beslagrekest is ingediend bij de rechtbank Amsterdam. Daar is, zo is de kantonrechter bij navraag gebleken,
€ 304.-in rekening gebracht aan griffierecht, en dus niet de gestelde € 656,-.
De verschotten in verband met het beslag bedragen
€ 594,87.
Het salaris voor de gemachtigde bedraagt volgens het ten tijde van het leggen van het beslag geldende liquidatietarief
€ 543,-(1 punt, tarief II, onbepaalde waarde).
uitvoerbaarheid bij voorraad in conventie
2.15
De vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad is op de wet gebaseerd. [gedaagde01] heeft verzocht de vordering in conventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, maar heeft dat verzoek niet beargumenteerd, wat wel van hem kon worden verwacht. De vordering zal daarom worden toegewezen. Dit betekent dat [eiser01] van het vonnis nakoming kan verlangen, ook wanneer daarvan hoger beroep zou worden ingesteld.
proceskosten in conventie
2.16
[gedaagde01] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen, met uitzondering van de kosten van het beslag, die slechts voor de helft voor zijn rekening komen, en van de kosten [4] van het deskundigenbericht van ing. [naam01] : daarvan komt ¼ deel ten laste van [eiser01] , een bedrag van € 1.161,60.
De kantonrechter stelt de proceskosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op:
€ 85,09 aan dagvaardingskosten,
€ 203,- [5] aan griffierecht,
€ 297,44 aan beslagverschotten en
€ 865,50,- aan salaris voor de gemachtigde (€ 271,50 (1/2 punt à € 543,- ) + € 594,-
(1,5 punt à € 396,-).
Dit is totaal € 1.451,03.
Daarop moet in mindering worden gebracht het bedrag van € 1.161,60 dat ten laste van
[eiser01] blijft, zodat in totaal een bedrag van € 289,43 ten laste van [gedaagde01] komt.
Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
2.17
De kantonrechter acht het van belang in dit vonnis vast te leggen dat
[eiser01] , die zijn vordering in hoofdsom had beperkt tot € 25.000,-, bij de mondelinge behandeling uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van het meerdere.
in reconventie
2.18
In reconventie resteert ter beslissing de vordering tot schadevergoeding tot een bedrag in hoofdsom van (€ 21.940 - € 5.400,- =) € 16.540,-.
[eiser02] was belast met het bewijs van zijn stelling over de door hem gevorderde schadevergoeding. Hij is in dat bewijs slechts ten dele geslaagd, namelijk voor zover zijn schade € 5.400,- bedroeg. Daarom wordt zijn vordering voor het overige afgewezen.
2.19
[eiser02] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen, met dien verstande dat de kosten van het deskundigenonderzoek van [naam01] slechts voor ¾ voor zijn rekening komen. De kosten van het rapport van [bedrijf01] moeten voor zijn eigen rekening blijven.
De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verweerder01] tot vandaag vast op € 297,- (3/4 punt à € 396,- ) aan salaris voor de gemachtigde.
De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
veroordeelt [gedaagde01] om aan [eiser01] te betalen een bedrag van € 16.670,38, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 15.738,- vanaf
21 december 2020 tot de dag dat volledig is betaald;
veroordeelt [gedaagde01] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 289,43, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst al het andere af.
in reconventie
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser02] in de proceskosten, die aan de kant van [verweerder01] tot vandaag worden vastgesteld op € 297,- (3/4 punt à € 396,- ) aan salaris voor de gemachtigde met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag nadat dit vonnis is betekend tot de dag dat volledig is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en in het openbaar uitgesproken.
37878

Voetnoten

1.productie 9 bij conclusie van antwoord in conventie/eis in reconventie
2.productie 9 bij dagvaarding
3.vonnis van 4 november 2021, r.o. 4.10
4.de kosten van het deskundigenbericht zijn gelijk aan die van het voorschot: € 4.646,40 inclusief btw.
5.Bij deze rechtbank is € 507,- aan griffierecht in rekening gebracht.