Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[persoon A] ,
[persoon B],
1.De procedure
- de dagvaarding van 20 maart 2023, met producties 1 tot en met 17;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid;
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident, met producties 18 tot en met 20.
2.De vordering in de hoofdzaak
- i) € 72.812,75, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente hierover vanaf dertig dagen na de datum van elke factuur over de periode van 5 april tot en met 5 oktober 2018 tot de dag van de volledige betaling;
- ii) € 203.166,82, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf dertig dagen na afloop van elke maand waaraan de gederfde inkomsten en autokosten moeten worden toegerekend over de periode van 5 november 2018 tot en met 5 oktober 2020 tot de dag van de volledige betaling;
- iii) € 11.145,40, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 maart 2021 tot de dag van de volledige betaling;
- iv) € 13.049,50, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 12 januari 2023 tot de dag van de volledige betaling;
- v) € 468,81 ter zake van de kosten van de deurwaarder, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 9 janauri 2023 tot de dag van de volledige betaling;
- vi) € 3.059,-- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
- vii) de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van het in dezen te wijzen vonnis.
3.Het geschil in het incident
4.De beoordeling in het incident
Handlungsort, als de plaats waar de schade is ingetreden, het zogenaamde
Erfolgsort. De eisende partij heeft de keuze of hij de gedaagde oproept voor de rechter van het
Handlungsortdan wel voor die van het
Erfolgsort. Zie HvJEG 30 november 1976,
NJ1977/494 (
Bier/Mines de potasse d’Alsace).
Erfolgsortzich niet bevindt binnen het rechtsgebied van deze rechtbank, de rechtbank Rotterdam. De rechtbank kan op grond van het
Erfolgsortdaarom geen bevoegdheid aannemen. Daarentegen is wél in geschil of het
Handlungsortzich binnen het rechtsgebied van deze rechtbank bevindt. PPSB meent van wel, [persoon A] c.s. menen van niet. In dat verband overweegt de rechtbank als volgt.
Handlungsort.
tool(hierna ook: de HC-tool) ontwikkeld met behulp waarvan onder meer (interne) processen van arbodiensten en soortgelijke organisaties ter zake van verzuim en inzetbaarheid van medewerkers en ZZP’ers kunnen worden geoptimaliseerd.
€ 3.059,-- aan buitengerechtelijke incassokosten en van de proceskosten. De vorderingen van HCBI in reconventie zijn afgewezen en ook in reconventie is HCBI veroordeeld in de
- i) Als feitelijk en controlerend bestuurder van HCBI heeft [persoon A] het besluit genomen om HCBI per 1 augustus 2017 te belasten met een langdurige financiële verplichting van ten minste € 400.000,--, ondanks dat hij toen al wist of behoorde te weten dat HCBI haar financiële verplichtingen uit de Managementovereenkomst niet kon nakomen.
- ii) [persoon A] heeft vervolgens uitvoering gegeven aan dit besluit door zélf de Managementovereenkomst op te stellen en te ondertekenen namens HCBI.
- iii) [persoon A] heeft toen bovendien het vertrouwen gewekt bij PPSB (in de persoon van [persoon C] ) dat de vennootschap [naam vennootschap] (hierna: [naam vennootschap] ), waarvan [persoon A] de enige (indirecte) eigenaar was, de maandelijkse betalingen van de managementvergoeding zou verzorgen, hetgeen alleszins redelijk was omdat [naam vennootschap] van de management-activiteiten van [persoon C] zou profiteren.
- iv) Vervolgens heeft [persoon A] ondanks talloze waarschuwingen van [persoon C] nagelaten ervoor zorg te dragen dat HCBI in staat was tot naleving van haar langdurige betalingsverplichtingen uit de Managementovereenkomst.
- v) Hoewel [persoon A] zich vanaf 1 oktober 2017 als enig statutair bestuurder van HCBI had laten vervangen door [persoon B] , zijn (levens)partner, is hij blijven functioneren als feitelijk en controlerend bestuurder van HCBI en heeft hij in die hoedanigheid, met instemming van [persoon B] , besloten de betalingsverplichting van HCBI uit de Managementovereenkomst vanaf april 2018 zomaar op te schorten.
- vi) Het is van algemene bekendheid dat een opschorting niet zonder meer leidt tot een beëindiging van de (opgeschorte) betalingsverplichting. Als zorgvuldig bestuurder had [persoon A] dan ook een adequate voorziening moeten treffen binnen HCBI voor het geval de opschorting ongegrond zou blijken te zijn, zoals uiteindelijk is gebleken. Dat heeft hij echter nagelaten.
- vii) In plaats daarvan hebben [persoon A] en [persoon B] besloten de resterende financiële middelen van HCBI te belasten met ongefundeerde en buitenproportioneel omvangrijke kosten, waardoor zij hebben bewerkstelligd dat HCBI reeds in september 2018 niet meer beschikte over financiële middelen en vanaf dat moment geen verhaal meer bood voor (de vorderingen van) PPSB.
- viii) Ondanks zijn wetenschap van de zeer beperkte financiële middelen waarover HCBI nog beschikte en van de geringe slagingskans van het verweer van HCBI in de door PPSB tegen HCBI aangespannen zaak is [persoon A] toch welbewust het risico aangegaan dat HCBI veroordeeld zou worden tot betaling van een substantieel bedrag aan proceskosten aan de zijde van PPSB, welk risico zich ook heeft verwezenlijkt.
NJ1990/286 (
Beklamel). Als deze norm is overtreden door de bestuurder van een rechtspersoon, kan worden aangenomen dat sprake van ernstige verwijtbaarheid van die bestuurder en is hij daarom persoonlijk aansprakelijk voor de daardoor ontstane schade. Dit doet zich voor, indien de bestuurder bij het aangaan van de verbintenis van de rechtspersoon waarvan hij bestuurder is, wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat die rechtspersoon niet of niet binnen behoorlijke termijn aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg van die wanprestatie door de wederpartij te lijden schade.
Handlungsortvan alle hiervoor in r.o. 4.12 genoemde beweerdelijke onrechtmatige gedragingen van [persoon A] die betrekking hebben op een overtreding van de
‘Beklamel-norm’gelegen is in Rotterdam, waar zich immers het kantoor van HCBI bevindt. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dat in ieder geval voor de onder (i)-(iv) genoemde gedragingen.
5.De beoordeling in de hoofdzaak
25 oktober 2023verwijzen voor conclusie van antwoord.
6.De beslissing
25 oktober 2023voor conclusie van antwoord aan de zijde van [persoon A] c.s.;