ECLI:NL:RBROT:2023:8918

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
9827257 / CV EXPL 22-12425
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis na getuigenbewijs in civiele zaak over onbetaalde factuur voor werkzaamheden en materialen

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, heeft de kantonrechter op 22 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], die werkzaamheden en materialen heeft geleverd aan V.O.F. The Boathouse Kralingen en andere gedaagden, en deze gedaagden. [eiser] vorderde betaling van een onbetaalde factuur van € 13.380,18, maar de gedaagden betwistten de opdracht voor de werkzaamheden. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 25 november 2022 geoordeeld dat [eiser] bewijs moest leveren van de opdracht. Na het horen van getuigen is vastgesteld dat [eiser] slechts gedeeltelijk in zijn bewijsopdracht is geslaagd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat The Boathouse c.s. € 856,75 aan [eiser] moet betalen, inclusief wettelijke rente, maar dat [eiser] de proceskosten van The Boathouse c.s. moet vergoeden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele procedures en de gevolgen van het niet kunnen aantonen van een opdracht.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 9827257 / CV EXPL 22-12425
datum uitspraak: 22 september 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser], die handelt onder de naam
[handelsnaam],
wonende in [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. H.W. Verberkmoes te Rotterdam,
tegen

1.V.O.F. The Boathouse Kralingen,

2. [gedaagde],
3. Vaanholt De Tuin B.V.,
4. Lentz Beheer B.V.,
alle gevestigd in Rotterdam,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
gemachtigde: mr. E. den Hartog te Capelle aan den IJssel.
Eiser in conventie wordt hierna ‘[eiser]’ genoemd. Gedaagden in conventie worden hierna gezamenlijk in vrouwelijk enkelvoud ‘The Boathouse c.s.’ en afzonderlijk ‘The Boathouse’, ‘[gedaagde]’, ‘Vaanholt’ en ‘Lentz’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • het tussenvonnis van 25 november 2022 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de akte van [eiser];
  • de e-mail van [eiser] van 9 maart 2023;
  • de e-mail van [eiser] van 22 maart 2023;
  • het proces-verbaal van het op 24 maart 2023 gehouden getuigenverhoor aan de zijde van [eiser];
  • de e-mail van 6 april 2023 aan de zijde van The Boathouse c.s.;
  • de brief van 6 juni 2023 aan de zijde van The Boathouse c.s.;
  • het proces-verbaal van het op 16 juni 2023 gehouden getuigenverhoor aan de zijde van The Boathouse c.s.;
  • de conclusie na enquête van [eiser];
  • de conclusie na enquête van The Boathouse c.s.

2.De verdere beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiser] stelt dat hij in opdracht en voor rekening van The Boathouse c.s. werkzaamheden heeft verricht aan en materialen heeft geleverd voor een Russische reddingssloep. Volgens [eiser] heeft The Boathouse de factuur van 12 juli 2021 ten bedrage van € 13.380,18 voor die werkzaamheden en materialen echter niet betaald. Daarom eist [eiser] in deze zaak dat The Boathouse c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld om het factuurbedrag (met rente en kosten) aan [eiser] te betalen. The Boathouse c.s. is het niet eens met de eis van [eiser], omdat zij geen opdracht voor het verrichten van de werkzaamheden en het leveren van de materialen heeft gegeven. The Boathouse c.s. heeft ook een tegeneis ingesteld.
Het tussenvonnis van 25 november 2022
2.2.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter allereerst geoordeeld dat [eiser] - gelet op de uitdrukkelijke betwisting van The Boathouse c.s. - wordt toegelaten tot het leveren van bewijs van zijn stelling dat [naam 1], namens The Boathouse c.s., opdracht heeft gegeven voor de levering en uitvoering van de op de factuur genoemde materialen en werkzaamheden. Verder heeft de kantonrechter de tegeneis van The Boathouse c.s. afgewezen.
[eiser] is slechts gedeeltelijk geslaagd in zijn bewijsopdracht
2.3.
Ter uitvoering van zijn bewijsopdracht heeft [eiser] zichzelf en [naam 2] (‘[naam 2]’) als getuigen laten horen. Vervolgens heeft The Boathouse c.s. [naam 1] (‘[naam 1]’) als getuige laten horen. Beide partijen hebben tot slot een conclusie na getuigenverhoor genomen.
2.4.
De kantonrechter stelt voorop dat de getuigenverklaring van [eiser] op zichzelf geen bewijs in zijn voordeel kan opleveren (zie artikel 164 lid 2 Rv). Alleen op basis van de verklaring van [eiser] dat [naam 1] opdracht heeft gegeven voor de levering en uitvoering van de op de factuur genoemde materialen en werkzaamheden kan dus niet worden geconcludeerd dat de bewijslevering is geslaagd. Dat kan slechts als er ander bewijs voorhanden is, waar de verklaring van [eiser] vervolgens een aanvulling op kan vormen. Dat andere bewijs is er alleen voor wat betreft de post “Trespa Teak motief” op de factuur. Daarvan heeft [naam 1] als getuige immers erkend dat hij dat bij [eiser] heeft besteld. Voor alle overige posten is geen ander bewijs voorhanden. [naam 1] erkent in zijn getuigenverklaring - anders dan [eiser] meent - nergens dat hij [eiser] (afzonderlijk) opdracht heeft gegeven om de overige werkzaamheden uit te voeren en de overige materialen te leveren. Verder heeft [naam 2] als getuige weliswaar verklaard dat hij heeft gehoord dat over de kleur van de sloep, de motor, de stereo installatie, het dashboard en de gashendel is gesproken, maar [naam 2] verklaart niet dat hij [naam 1] expliciet heeft horen zeggen dat bepaalde werkzaamheden moesten worden uitgevoerd en dat bepaalde materialen moesten worden geleverd. Integendeel, [naam 2] verklaart dat hij er vanuit is gegaan dat [naam 1] opdracht had gegeven voor de werkzaamheden en de materialen en dat hij van [eiser] hoorde dat hij een aantal werkzaamheden moest uitvoeren; en dus niet van [naam 1]. [naam 2] verklaart verder dat hij de door hem ondertekende verklaring van 24 september 2022 achteraf gezien wat gemakzuchtig heeft ondertekend, zodat ook aan die verklaring geen bewijskracht kan worden toegekend.
2.5.
[eiser] is dus slechts gedeeltelijk, namelijk voor wat betreft de post “Trespa Teak motief” op de factuur, in zijn bewijsopdracht geslaagd.
The Boathouse c.s. moet in totaal € 856,75 aan [eiser] betalen
2.6.
De post “Trespa Teak motief” vertegenwoordigt op de factuur een bedrag van € 670,00. Daar komt nog een bedrag van € 75,00 aan arbeidsloon bij. Dit bedrag bestaat uit vier uren arbeid vermenigvuldigt met het arbeidsloon van € 37,50 per uur minus 50% korting op het arbeidsloon in verband met de te late oplevering van de boot (zie ook de laatste post op de factuur van 12 juli 2021). De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 111,75 wordt toegewezen over het totaal van deze bedragen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze vergoeding te krijgen (artikel 6:96 BW). The Boathouse c.s. is daarom in totaal nog een bedrag van € 856,75 aan [eiser] verschuldigd. Dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) over de hoofdsom van € 745,00 vanaf 27 juli 2021 (één dag na het verstrijken van de betalingstermijn van veertien dagen van de factuur van 12 juli 2021), omdat [eiser] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat de wettelijke rente moet worden betaald en The Boathouse c.s. dat niet heeft betwist.
[eiser] moet de proceskosten van The Boathouse c.s. betalen
2.7.
[eiser] krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van The Boathouse c.s. tot vandaag vast op € 1.584,00 aan salaris voor de gemachtigde (vier punten x € 396,00). Voor kosten die The Boathouse c.s. maakt na deze uitspraak moet [eiser] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.8.
Dit vonnis wordt, met uitzondering van de proceskostenveroordeling omdat The Boathouse c.s. dat niet heeft geëist, uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
3.1.
veroordeelt The Boathouse c.s. om aan [eiser] te betalen € 856,75 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 745,00 vanaf 27 juli 2021 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van The Boathouse c.s. tot vandaag worden vastgesteld op € 1.584,00;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
38671