In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 22 september 2023, gaat het om een geschil tussen Coever Vastgoed Beleggingen C.V. en [gedaagde01] over huurprijsvermindering en een huurachterstand. Coever, de verhuurder, heeft [gedaagde01] gedagvaard wegens een huurachterstand van € 4.280,18. [gedaagde01] erkent de huurachterstand, maar beroept zich op opschorting en vordert een huurprijsvermindering van 40% vanwege lekkage in de serre/loggia van het gehuurde appartement. Coever betwist dat er sprake is van een gebrek en vordert ontbinding van de huurovereenkomst.
De kantonrechter oordeelt dat de lekkage in de serre een gebrek oplevert in de zin van artikel 7:204 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, wat het huurgenot substantieel aantast. De kantonrechter wijst de gevorderde huurprijsvermindering van 40% af, maar kent een huurprijsvermindering van 5% toe, ingaande op 1 december 2015, het moment waarop Coever de eigendom van het gehuurde heeft verkregen. De kantonrechter wijst de vordering van Coever tot betaling van de huurachterstand af, omdat [gedaagde01] terecht een deel van de huurprijs heeft opgeschort.
Daarnaast wordt de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst afgewezen, omdat er geen huurachterstand is. Coever wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag zijn vastgesteld op € 1.485,-. Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.