ECLI:NL:RBROT:2023:8891

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
AWB-23_1680
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AIO-aanvulling wegens schending inlichtingenplicht

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 21 september 2023, gaat het om eisers die sinds 18 december 2014 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ontvangen. De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank heeft echter hun AIO-aanvulling herzien en teruggevorderd over verschillende periodes, omdat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door niet te melden dat zij een inkomen uit een persoonsgebonden budget (pgb) ontvingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers, ondanks hun veronderstelling dat de SVB op de hoogte was van hun pgb-inkomen, niet aan hun verplichtingen hebben voldaan. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de AIO-aanvulling en de terugvordering van de te veel ontvangen bedragen rechtmatig zijn, omdat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Eisers hebben aangevoerd dat zij in een schrijnende financiële situatie verkeren, maar de rechtbank oordeelt dat dit niet voldoende is om de terugvordering te matigen. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, wat betekent dat zij geen gelijk krijgen en geen vergoeding van proceskosten ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1680

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2023 in de zaak tussen

[de man] en

[de vrouw], uit Rotterdam, eisers
(gemachtigde: mr. M. el Idrissi),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Stahl-de Bruin).

Inleiding

1. Met een besluit van 15 januari 2020 (primair besluit 1) heeft verweerder het recht op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eisers over de periode januari 2016 tot en met december 2018 herzien en de AIO-aanvulling ingetrokken.
1.1.
Met een afzonderlijk besluit van 15 januari 2020 (primair besluit 2) heeft verweerder de te veel betaalde AIO-aanvulling van € 6.566,30 van eisers teruggevorderd.
1.2.
Met een besluit van 31 maart 2021 (primair besluit 3) heeft verweerder het recht op een AIO-aanvulling van eisers over de periode maart 2020 tot en met augustus 2020 herzien en de AIO-aanvulling vanaf 1 januari 2021 ingetrokken.
1.3.
Met een afzonderlijk besluit van 31 maart 2021 (primair besluit 4) heeft verweerder de te veel betaalde AIO-aanvulling van € 917,06 van eisers teruggevorderd.
1.4.
Met een besluit van 23 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten 1 en 2 gedeeltelijk gegrond verklaard onder toekenning van de proceskosten. Verweerder heeft de bezwaren van eisers tegen de primaire besluiten 3 en 4 ongegrond verklaard.
1.5.
Eisers hebben tegen het bestreden beroep ingesteld. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers en namens verweerder
mr. G.E. Eind.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
Eisers ontvangen sinds 18 december 2014 een AIO-aanvulling naast hun AOW-pensioen. Sinds 1 maart 2016 ontvingen eisers voor de zorg voor hun dochter een inkomen uit het persoonsgebonden budget (pgb) van die dochter. Door deze inkomsten is het recht op AIO komen te vervallen.
2.2.
Per 13 maart 2020 hebben eisers opnieuw een AIO-aanvulling ontvangen. In 2020 hebben zij ook pgb-inkomsten gehad. Eisers hebben tot en met augustus 2020 pgb-inkomsten ontvangen tot een bedrag van € 3.648,-.
3.1.
Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door niet te melden dat zij een pgb-inkomen ontvangen. Daarbij heeft verweerder de terugvordering over de periode januari 2016 tot en met december 2018 verlaagd, omdat ten onrechte de AIO over januari en februari 2016 is ingetrokken. Verweerder heeft daarom de terugvordering over de periode maart 2016 tot en met december 2018 vastgesteld op € 6.188,16.
3.2.
Over de periode maart 2020 tot en met augustus 2020 hebben eisers € 917,06 te veel ontvangen. Verweerder heeft ook dit bedrag van eisers teruggevorderd. Volgens verweerder zijn geen bijzondere omstandigheden (dringende redenen) aanwezig om van de terugvordering af te zien of het terugvorderingsbedrag te matigen.
4. Eisers hebben in beroep aangevoerd dat wel sprake is van bijzondere omstandigheden (dringende redenen) om van herziening, intrekking en terugvordering af te zien. Eisers stellen dat sprake is van een schrijnend geval. Ze hebben te kampen met schulden, onder andere bij de Belastingdienst Toeslagen. Ze hebben extra kosten omdat hun dochter in een instelling verblijft en ze kunnen hun inkomen niet vergroten gezien hun leeftijd en medische klachten. Eisers vrezen in ernstige sociale en financiële problemen te komen. Volgens eisers is een betalingsregeling geen oplossing. Eiser stelt gezien zijn inkomen nog jaren aan het terugbetalen te zijn. De terugvordering zal eiser ernstig belemmeren in het bekostigen van zijn levensonderhoud en het nakomen van zijn verplichtingen ten opzichte van zijn kind en partner. Tot slot stelt eiser altijd te goeder trouw te hebben gehandeld. Hij betwist dat hij de AIO-aanvulling ten onrechte heeft ontvangen. Eisers dachten dat het pgb-inkomen bij verweerder bekend was, omdat verweerder voor de loonbetaling zorgde.
Intrekking AIO-aanvulling over de periode maart 2016 tot en met december 2018 respectievelijk de periode maart 2020 tot en met augustus 2020.
5. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw doet de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het bijstandsverlenend orgaan mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
5.1.
Op grond van artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw trekt het bijstandsverlenend orgaan een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting, heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van bijstand.
5.2.
De intrekking van de AIO-aanvulling heeft verweerder gebaseerd op artikel 54, derde lid, van de Pw en de beleidsregel “Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden (SB1078)”. In de beleidsregel is, voor zover van belang, bepaald dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in beginsel van de bevoegdheid tot intrekking op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw gebruik maakt. Er kan geheel of gedeeltelijk van intrekking worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Dit houdt in dat de SVB niet tot herziening met volledige terugwerkende kracht overgaat als de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen, en hij voorts niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte werd verleend. In een dergelijk geval herziet de SVB de uitkering in beginsel zonder terugwerkende kracht. Bij eisers is volgens de SVB niet gebleken van dringende redenen. Eisers zijn de inlichtingenverplichting niet nagekomen en zij konden begrijpen dat de AIO-aanvulling ten onrechte werd verleend.
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil:
- dat eisers een pgb-inkomen hebben ontvangen;
- dat dit inkomen is als bedoeld in artikel 32 van de Pw;
- dat met dit inkomen geen rekening is gehouden bij de verlening van de AIO-aanvulling;
- dat dit ertoe heeft geleid dat ten onrechte AIO-aanvulling is verleend.
De omstandigheid dat het pgb dat eisers ontvangen wordt geadministreerd door het servicecentrum PGB van de SVB betekent, anders dan eisers aanvoeren, niet dat verweerder op de hoogte was van het inkomen uit pgb van eisers. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de activiteiten van het Servicecentrum PGB niet vallen onder de SVB als bestuursorgaan behorend tot een publiekrechtelijk lichaam en dat het Servicecentrum PGB vanwege bescherming van persoonsgegevens geen informatie mag verstrekken aan andere afdelingen van de SVB. Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
7 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:876.
6.2.
Eisers hebben aan verweerder geen mededeling gedaan van het inkomen uit pgb. Het had hen redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat dat inkomen van invloed kan zijn op het recht op AIO-aanvulling of de hoogte daarvan. In het besluit van 23 december 2014 waarin hen AIO-aanvulling is toegekend is aan eisers het volgende is meegedeeld: “Krijgt u inkomen of vermogen? Geef dit dan binnen 4 weken na de verandering aan ons door. We bekijken dan of u uw AIO-aanvulling kunt houden.” In het toekenningsbesluit van
19 mei 2020 is eisers meegedeeld: “Door een wijziging in uw situatie kan uw AIO-aanvulling hoger of lager worden. Geef daarom een wijziging binnen 4 weken aan ons door. Zo voorkomt u ook dat u een boete krijgt.” Dat eisers in de veronderstelling verkeerden dat verweerder met de inkomsten van eisers bekend was, dient voor hun rekening en risico te komen. Het had op de weg van eisers gelegen navraag te doen bij verweerder of hun veronderstelling juist was. Door dat niet te doen en geen melding aan verweerder te doen van het pgb-inkomen hebben eisers niet voldaan aan hun inlichtingenplicht. Daarom was verweerder op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw verplicht de AIO-aanvulling in te trekken.
7. De beleidsregel is in een geval als dit niet van toepassing. De intrekking is immers gebaseerd op artikel 54, derde lid, eerste volzin, van de Pw omdat er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Er is daarom een plicht tot intrekking en niet van een bevoegdheid die met een beleidsregel nader kan worden ingevuld. Overigens is vanwege die schending van de inlichtingenplicht ook geen sprake van dringende redenen in de zin van de beleidsregel. Deze beroepsgrond van eisers slaagt niet.
Terugvordering AIO-aanvulling
8. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het bijstandsverlenend orgaan kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Pw kan het bijstandsverlenend orgaan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9. Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor de betrokkene heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken.
10. Verweerder is gehouden tot terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag. Slechts in geval van dringende redenen is verweerder bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. De rechtbank begrijpt dat eisers zich in een moeilijke situatie bevinden. Met wat zij hebben aangevoerd, hebben zij echter niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering zodanige onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor hen heeft dat sprake is van dringende redenen. Een slechte financiële situatie wordt niet als dringende reden beschouwd, omdat de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voordoen als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. Daarbij geldt bovendien de bescherming van de regels over de beslagvrije voet die zijn neergelegd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eisers geen gelijk krijgen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Rop, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.