In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [persoon01] en [persoon02] c.s. over de uitleg van een bepaling in een huurovereenkomst met betrekking tot het eerste recht van koop van een bedrijfspand. [persoon01] huurde sinds 1 oktober 2014 een pand van [persoon02] c.s. en stelde dat [persoon02] c.s. zijn verplichtingen niet was nagekomen door het pand aan een derde te verkopen zonder het eerst aan haar aan te bieden. [persoon01] vorderde schadevergoeding van € 124.000,- en, voor het geval deze vordering niet zou worden toegewezen, een bedrag van € 48.097,50 wegens ongerechtvaardigde verrijking. [persoon02] c.s. betwistte de vorderingen en stelde dat hij zijn verplichtingen was nagekomen.
Tijdens de procedure werd duidelijk dat de bepaling in de overeenkomst niet als een onherroepelijk aanbod aan [persoon01] moest worden opgevat, maar als een voorkeursrecht. De kantonrechter oordeelde dat [persoon02] c.s. het pand wel degelijk mocht verkopen aan een derde, omdat [persoon01] niet tijdig had gereageerd op het aanbod om het pand te kopen. De rechter wees de vorderingen van [persoon01] af en verklaarde dat er geen sprake was van een tekortkoming van [persoon02] c.s. Ook de vordering tot schadevergoeding wegens ongerechtvaardigde verrijking werd afgewezen, omdat [persoon01] afstand had gedaan van haar rechten op dat gebied.
In reconventie vorderde [persoon02] c.s. vergoeding van kosten voor doorhaling van een conservatoir beslag dat door [persoon01] was gelegd. De kantonrechter wees deze vordering toe, omdat het beslag onrechtmatig was gelegd. De proceskosten werden toegewezen aan [persoon02] c.s. en [persoon01] werd veroordeeld tot betaling van de gemaakte kosten. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in huurovereenkomsten en de noodzaak voor partijen om tijdig te reageren op aanbiedingen.