ECLI:NL:RBROT:2023:8693

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
18 september 2023
Zaaknummer
C/10/652040/ HA ZA 23-116
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en aansprakelijkheid ex-werkgever in detacheringsrelatie

In deze zaak vordert eiser, aangeduid als [eiser01], schadevergoeding van zijn voormalige werkgever S-Imtac B.V. wegens het missen van opdrachten bij de Rabobank. Eiser heeft van 1 april 2017 tot 1 oktober 2018 via S-Imtac gewerkt, maar kon in 2019 niet als zzp-er aan de slag bij de Rabobank omdat S-Imtac weigerde een integriteitsformulier te ondertekenen. De rechtbank heeft eerder, op 18 december 2020, geoordeeld dat S-Imtac zich niet als een goed werkgever heeft gedragen door deze weigering. Eiser vordert nu schadevergoeding voor het missen van twee opdrachten, maar de rechtbank oordeelt dat hij zelf ook een deel van de schade moet dragen. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser recht heeft op een schadevergoeding van € 6.405,40, maar dat hij ook in de proceskosten moet worden veroordeeld. De rechtbank wijst de vordering van eiser voor het tweede gemiste contract af, omdat hij in die periode wel inkomsten heeft gehad via een andere detacheringsconstructie. De rechtbank legt de proceskosten op aan eiser, omdat hij essentiële feiten heeft verzwegen in zijn dagvaarding.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
vonnis van 20 september 2023
in de zaak met zaaknummer C/10/652040/ HA ZA 23-116 van:
[eiser01] ,
wonend te [woonplaats01] ,
eiser,
advocaat: mr. G. Willemsen,
tegen
S-IMTAC B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. G.T. Poot.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eiser01] en S-Imtac.

1.Het procesverloop

De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
de dagvaarding van 16 januari 2023 met bijlagen;
de conclusie van antwoord met bijlagen;
het proces-verbaal van de zitting van 7 september 2023 en de daarin genoemde stukken.

2.Samenvatting

S-Imtac heeft geweigerd een integriteitsformulier over haar voormalig werknemer [eiser01] te ondertekenen in het kader van een door Brainnet screeningsprocedure en daardoor liep hij werk mis. S-Imtac moet daarom € 6.405,40 met rente aan schadevergoeding aan [eiser01] betalen.
heeft de rechtbank en S-Imtac niet volledig en naar waarheid ingelicht en daarom wordt hij in de proceskosten veroordeeld. Hij moet S-Imtac € 6.597,00 betalen.
Hieronder worden deze beslissingen toegelicht.

3.Wat is er gebeurd

3.1
[eiser01] heeft van 1 april 2017 tot 1 oktober 2018 via zijn toenmalig werkgeefster S-Imtac op detacheringsbasis gewerkt bij de Rabobank. In 2019 kon hij via een ander detacheringsbureau (Loyal Interim) als zzp-er bij de Rabobank gaan werken. De screening van [eiser01] werd uitgevoerd door een onafhankelijk bureau genaamd Brainnet.
3.2
Op 18 december 2020 heeft de kantonrechter in deze rechtbank tussen [eiser01] en S-Imtac een vonnis gewezen waarin zij het volgende voor recht heeft verklaard:
(1) S-Imtac heeft zich niet als een goed ex-werkgeefster opgesteld door het niet tekenen van de integriteitsverklaring ten behoeve van [eiser01] op verzoek van Brainnet, althans op oneigenlijke gronden heeft geweigerd deze integriteitsverklaring te ondertekenen;
(2) [eiser01] is afgewezen voor zijn nieuwe functie wegens het ontbreken van een door
S-Imtac getekende integriteitsverklaring en zij is hierdoor schadeplichtig.
3.3
Geen van partijen is van dit vonnis in hoger beroep gekomen.

4.De standpunten van partijen

4.1
[eiser01] vordert twee bedragen aan schadevergoeding met rente en kosten. Het gaat om schade door missen van een opdracht bij de Rabobank:
a. € 29.484,00 missen eerste opdracht (van 1 juli 2019 tot 1 oktober 2019);
b. € 67.372,80 missen tweede opdracht (van 15 juni 2020 tot 1 januari 2021).
Hij stelt dat hij door de weigering van S-Imtac de integriteitsverklaring te ondertekenen twee opdrachten om als zzp-er via een detacheringsbureau bij de Rabobank te werken is misgelopen, waardoor hij deze inkomsten heeft gemist.
4.2
S-Imtac wil dat de vordering wordt afgewezen. Zij betwist alles wat [eiser01] stelt en als verweer beroept zij zich op ‘eigen schuld’ van [eiser01] en op de billijkheid, waardoor de eventuele schade geheel voor zijn rekening zou moeten blijven.

5.De beoordeling van de schadevordering

S-Imtac is aansprakelijkheid voor het missen van de eerste opdracht
5.1
[eiser01] beroept zich op het vonnis van de kantonrechter van 18 december 2020. Dit vonnis heeft tussen partijen bindende kracht omdat zij niet in hoger beroep zijn gegaan (art 236 Rv). Dat betekent dat er niet opnieuw kan worden beslist. De bezwaren van S-Imtac tegen het vonnis van de kantonrechter zullen dan ook niet worden besproken.
5.2
S-Imtac heeft een herzieningsprocedure gestart om het vonnis van 18 december 2020 aan te vechten. In dit vonnis worden de argumenten die in de herzieningsprocedure thuishoren niet besproken.
5.3
De kantonrechter heeft in het vonnis van 18 december 2020 beslist dat [eiser01] de opdracht bij de Rabobank heeft gemist. Een periode noemt het vonnis niet, maar het gaat om een opdracht die per juli 2019 zou aanvangen. In deze procedure is dat de eerste opdracht. S-Imtac is op basis van dit eerdere vonnis aansprakelijk voor schade die [eiser01] daardoor lijdt.
[eiser01] lijdt € 12.810,80 schade door het missen van de eerste opdracht
5.4
Schadevergoeding beoogt de benadeelde partij in dezelfde positie te brengen als die waarin geen schade zou zijn toegebracht. Indien [eiser01] als zzp-er bij de Rabobank zou hebben gewerkt, zou hij inkomsten (zijn uurtarief) hebben gehad, maar hij zou ook kosten hebben gemaakt en inkomstenbelasting betaald. Hij zou gefactureerde btw hebben afgedragen (door te verrekenen met betaalde btw).
5.5
[eiser01] vordert € 29.484,00. Hij stelt het volgende:
In de periode van 1 juli 2019 tot 1 oktober 2019 zou [eiser01] 36 uur per week hebben gewerkt voor een uurtarief van € 63,00. Dat is € 9.828,00 per maand x 3 = € 29.484,00 (inclusief btw). Ter zitting noemt hij een hoger uurtarief, maar daar is het gevorderde bedrag niet op gebaseerd.
5.6
S-Imtac betwist dat [eiser01] op 1 juli 2019 had kunnen beginnen. Zij wijst er op dat uit Whats-app berichten tussen [eiser01] en een zekere [naam01] van het detacheringsbureau Loyal Interim (bijlage 6 bij dagvaarding) blijkt dat de screening op 17 juni 2019 nog niet klaar was en screening duurt volgens S-Imtac zeker vier weken. In deze berichten staat echter ook dat 1 juli 2019 waarschijnlijk gehaald kan worden en bovendien staat vast dat [eiser01] op 3 juli 2019 per e-mail aan S-Imtac heeft meegedeeld dat hij niet door de screening is gekomen (vonnis 18 december 2020 rechtsoverweging 2.8). De screening had toen dus al plaatsgevonden. De aanvangsdatum van 1 juli 2019 had dus gehaald kunnen worden.
5.7
S-Imtac betwist dat [eiser01] drie maanden 36 uur per week gewerkt zou hebben. [eiser01] heeft een emailbericht overgelegd van het detacheringsbureau van 25 januari 2021 (bijlage 5 bij dagvaarding). Daarin staat dat het de intentie was dat de opdracht drie maanden zou duren. S-Imtac voert aan dat hij een eerdere opdracht geen drie maanden had volgehouden, maar zij wijst er ook op dat [eiser01] bij de Rabobank heeft gewerkt van 20 juni 2020 tot januari 2023. Dat laatste is juist een indicatie dat hij drie maanden wel zou hebben volgehouden bij de Rabobank. Bij de berekening van de schade moet van een gemiste opdracht van drie maanden worden uitgegaan.
5.8
S-Imtac betwist het uurtarief van € 63,00. Wat een redelijk uurtarief is voor een zzp-er heeft zij niet uitgelegd, terwijl dat wel van een detacheringsbureau als S-Imtac verwacht had mogen worden. Een uurtarief van € 63,00 (inclusief btw) komt niet onredelijk voor.
5.9
De berekening van een gemiste omzet van € 29.484,00 (inclusief btw) is dus een juist uitgangspunt voor de schadeberekening.
Daar moet de 21% btw (€ 6.191,64) afgetrokken worden, omdat [eiser01] btw moet afdragen.
Bovendien moeten van het bedrag exclusief btw (€ 23.292,36) nog kosten en inkomstenbelasting worden afgetrokken. [eiser01] heeft deze bedragen niet gegeven en zijn jaarinkomen in 2019 is niet bekend. De rechtbank kan de omvang van deze korting wegens kosten en belasting niet nauwkeurig vaststellen, dus zij schat deze op € 10.481,56 (45% van € 23.292,00). Wat hij netto overgehouden zou hebben als hij wel als zzp-er drie maanden voor de Rabobank zou hebben gewerkt wordt geschat op € 12.810,80 (€ 23.292,36 -/- € 10.481,56)
[eiser01] moet de helft van de schade (€ 6.405,40) zelf dragen
5.1
S-Imtac stelt dat [eiser01] zijn schade had moeten beperken door actiever naar werk te zoeken en hij stelt dat [eiser01] inkomen uit ander werk of uit een uitkering had kunnen hebben. [eiser01] betwist dit.
S-Imtac spreekt zichzelf tegen, want zij stelt ook dat het screeningsproces alleen al vier weken duurt (hiervoor onder 5.6) en dan is er al sprake van een vergevorderd contact. Dat contact moest [eiser01] nog gaan leggen, nadat hij op 1 juli 2019 had gehoord dat de opdracht bij de Rabobank niet doorging (vonnis 18 december 2020 onder 5.3). Dat [eiser01] binnen de drie maanden daarna ander werk had kunnen vinden heeft
S-Imtac onvoldoende concreet onderbouwd.
Welke uitkering een zzp-er als [eiser01] had kunnen krijgen legt S-Imtac niet uit en zij betwist niet dat [eiser01] geen recht had op een bijstandsuitkering vanwege het inkomen van zijn partner.
Dit zijn geen omstandigheden die hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade.
5.11
S-Imtac is in het vonnis van 18 december 2020 aansprakelijk geoordeeld, omdat zij ongemotiveerd op het formulier heeft ingevuld dat zij twijfelt aan de integriteit van [eiser01] . Zij heeft op 27 juni 2019 op het niet ondertekende formulier van Brainnet (bijlage 15 bij antwoord) ingevuld:
‘vanuit professioneel zakelijk oogpunt heeft [eiser01] op een manier gehandeld, die ertoe bijdraagt dat wij aan zijn betrouwbaarheid zijn gaat twijfelen als werkgever’.
Deze twijfel was gebaseerd op twee verwijten die S-Imtac aan [eiser01] maakt;
[eiser01] heeft niet gemeld dat een inlener zijn contract niet wilde verlengen;
[eiser01] heeft schade aan de leaseauto niet gemeld aan S-Imtac en bij inleveren van de auto heeft hij schade verdoezeld.
5.12
Het eerste verwijt acht S-Imtac van belang, omdat zij als detacheringsbureau haar personeel zo snel mogelijk moet herplaatsen. Vast staat dat [eiser01] wist dat de inlener zijn contract niet wilde verlengen en dat hij dit een week later tegen S-Imtac heeft gezegd, toen zij het al wist van de inlener.
S-Imtac heeft hem hiervoor officieel berispt (bijlage 9 bij antwoord), dus [eiser01] wist dat S-Imtac dit hoog opnam.
5.13
Het tweede verwijt klopt in zoverre, dat in artikel 4 van de leaseovereenkomst tussen partijen staat dat de gebruiker van de auto iedere schade direct moet melden bij de werkgever (bijlage 3 bij antwoord) en dat [eiser01] de (kleine) schades aan de auto niet heeft gemeld aan S-Imtac.
Vaststaat dat de auto bij inlevering bij de leasemaatschappij kleine schades had, die deels zijn opgemerkt bij de teruggave aan de leasemaatschappij en deels later bij S-Imtac in rekening zijn gebracht. Ook staat vast dat [eiser01] sommige schades met een spuitbus had bijgewerkt en dat hij daar niet op heeft gewezen bij de ronde rond de auto bij de leasemaatschappij.
Volgens S-Imtac heeft hij daarmee geprobeerd schades te verdoezelen. Of dit juist is, kan in het midden blijven, want [eiser01] heeft op beide punten niet helemaal juist gehandeld.
5.14
De volgende omstandigheden hebben bijgedragen aan tot de schade:
S-Imtac had feiten moeten aandragen, die zijn vermeld hiervoor onder 5.11 a en b. Dan had de nieuwe inlener zelf kunnen beoordelen of daardoor getwijfeld moest worden aan de integriteit van [eiser01] voor de beoogde functie.
Aan de andere kant had van [eiser01] verwacht mogen worden dat hij direct had gemeld dat de inlener van hem af wilde. Ook had hij zich aan de afspraak moeten houden om schade te melden en hij had moeten aanwijzen wat hij zelf al had gerepareerd met een spuitbuis bij inleveren van de auto. Kortom, [eiser01] had transparanter en duidelijker moeten zijn, ook als het mogelijk in zijn nadeel zou zijn geweest (doorgegeven dat de inlener niet tevreden is, kan consequenties hebben voor het eigen dienstverband en schades aan de leaseauto kostte hem steeds € 300,00 eigen risico). Als hij dit gedaan zou hebben, zou er geen probleem met de screening zijn ontstaan.
5.15
Elk van partijen heeft voor de helft bijgedragen aan het ontstaan van de schade (art 6:101 BW). De billijkheid eist geen andere verdeling. Er zal dus een bedrag van € 6.405,40 (de helft van € 12.810,80) worden toegewezen.
5.16
Het gaat om schadevergoeding dus de wettelijke rente van art 6:119 BW is verschuldigd vanaf de datum waarop de schade is geleden. Niet in geschil is dat -als de opdracht wel zou zijn doorgegaan- aan het einde van de maand zou worden gedeclareerd met een betalingstermijn. Welke termijn dat is, stelt [eiser01] niet, zodat de termijn die S-Imtac noemt (twee maanden) wordt gehanteerd. De wettelijke rente zal steeds verschuldigd zijn twee maanden na 31 juli, 31 augustus en 30 september 2019 over (steeds) 1/3 van € 6.405,40.
[eiser01] heeft in de periode van 15 juni 2020 tot 1 januari 2021 geen schade geleden
5.17
[eiser01] stelt het volgende. Hij had per 15 juni 2020 kunnen starten bij de Rabobank (via detacheringsbureau Evarra Staffing) voor 5,5 maand, 32 uur per week tegen € 60,00 excl. btw per uur. Deze opdracht is niet doorgegaan, omdat hij opnieuw is afgewezen vanwege de integriteitsverklaring van S-Imtac (dagvaarding onder 15).
Hij vordert schadevergoeding op basis van de vergoeding voor de uren die hij via Evarra Staffing bij de Rabobank zou hebben gewerkt.
5.18
S-Imtac heeft een uitdraai van het LinkedIn profiel dat [eiser01] heeft gemaakt overgelegd (bijlage 18 bij antwoord). Daarin staat dat hij in de periode van juli 2020 tot januari 2023 full time heeft gewerkt bij de Rabobank. [eiser01] heeft ter zitting uitgelegd, dat de screening via Brainnet opnieuw tot gevolg had dat hij de opdracht bij de Rabobank via Evarra Staffing niet kreeg, maar dat hij er wel in geslaagd was om via Deloitte uitgeleend te worden aan de Rabobank.
5.19
Uit het feit dat [eiser01] bij de Rabobank heeft gewerkt volgt dat de verklaring van S-Imtac aan Brainnet voor de Rabobank geen belemmering is geweest om hem aan te nemen en ook volgt daaruit dat [eiser01] in deze periode inkomsten bij de Rabobank heeft gehad. Hij zou bij de detachering via Evarra Staffing 32 uur hebben gewerkt en op zijn LinkedIn staat dat hij full time heeft gewerkt. Dat hij in deze periode minder inkomen heeft gehad dan hij via Evarra Staffing zou hebben gehad stelt hij niet. Hij stelt niet genoeg om te kunnen oordelen dat hij lijdt. Dit onderdeel van de vordering moet worden afgewezen.
Buitengerechtelijke kosten zijn niet redelijk
5.2
De buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, want [eiser01] maakte in het buitengerechtelijke traject aanspraak op € 96.856,80, terwijl hij wist of had moeten weten dat € 67.372,80 van dat bedrag geen schade was. Ook had hij rekening moeten houden met zijn eigen aandeel aan het ontstaan van de schade over de eerste periode. De buitengerechtelijke kosten zijn dus niet in redelijkheid gemaakt.
[eiser01] heeft essentiële feiten verzwegen en daarom wordt hij de proceskosten veroordeeld.
5.21
Het is opmerkelijk dat [eiser01] het feit dat hij in de periode van 1 juli 2020 tot 1 januari 2023 gedetacheerd was bij de Rabobank niet heeft vermeld in de dagvaarding van 16 januari 2023 en vrijwel niet besproken in zijn akte die hij na de conclusie van antwoord heeft genomen.
Het gaat om een essentiële feit, want -zoals [eiser01] terecht opmerkt onder 29 (pag. 8) van de dagvaarding- schade moet [eiser01] in dezelfde financiële positie brengen als waarin hij zonder onrechtmatig handelen van S-Imtac zou hebben verkeerd. De werkelijke situatie moet dus vergeleken worden met de situatie waarin het wel goed gegaan zou zijn.
De werkelijke situatie is dat [eiser01] voor de Rabobank hééft gewerkt en daarvan inkomsten heeft gehad. Het is dus niet waar dat de verklaring van S-Imtac hem heeft belemmerd om bij de Rabobank te kunnen werken en het is ook niet waar dat hij geen inkomsten heeft gehad van de Rabobank. Dat er een ander detacheringsbedrijf tussen [eiser01] en de Rabobank zat is daarbij niet van belang.
Ter zitting heeft hij nog aangevoerd dat een werknemer zoiets wel moet melden in een procedure als deze, maar een zzp-er zoals [eiser01] niet, want zelfstandigen werken veel meer dan 40 uur per week. Dit standpunt is onbegrijpelijk en onjuist.
5.22
Omdat [eiser01] de verplichting om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren niet heeft nageleefd (art 21 Rv), zal hij in de proceskosten worden veroordeeld op basis van de tarieven die passen bij de ingestelde vordering. Hij moet zijn eigen kosten dragen en de kosten van S-Imtac vergoeden.
De kosten van S-Imtac worden tot dit vonnis begroot op:
- griffierecht € 2.837,00
- salaris advocaat
€ 3.760,00 +(2 punten tarief V à € 1.880,00)
€ 6.597,00
5.23
S-Imtac vordert veroordeling in de nakosten. Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad volgt dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeft te worden genomen over deze kosten. [1]

6.De beslissing

De rechtbank
veroordeelt S-Imtac om € 6.405,40 aan [eiser01] te betalen met de wettelijke rente over
- € 2.135,13 met ingang van 1 oktober 2019,
- € 2.135,13 met ingang van 1 november 2019 en
- € 2.135,14 met ingang van 1 december 2019;
veroordeelt [eiser01] in de proceskosten, die aan de zijde van S-Imtac worden begroot op € 6.597,00;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023. [2]

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853
2.type: