ECLI:NL:RBROT:2023:8584

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
ROT 22/127
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke boete voor overtreding van de Wet dieren inzake temperatuur van varkensvlees tijdens transport

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres, een bedrijf dat varkensvlees verhandelt, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), die haar een boete van € 2.500,- had opgelegd wegens een overtreding van de Wet dieren. De boete was opgelegd naar aanleiding van een rapport van bevindingen van een toezichthouder van de NVWA, waarin werd gesteld dat de temperatuur van het varkensvlees tijdens het transport boven de wettelijk toegestane temperatuur van 7 °C was. Eiseres betwistte de bevindingen en voerde aan dat haar eigen metingen, die lagere temperaturen aangaven, correct waren en dat de toezichthouder geen opmerkingen had gemaakt over deze metingen. Tijdens de zitting werd een formulier overgelegd dat de metingen van eiseres documenteerde, waaruit bleek dat de temperatuur van het vlees voldeed aan de eisen voor een combinatie van gekoeld en onvolledig gekoeld vlees. De rechtbank oordeelde dat de boete niet in stand kon blijven, omdat de bevindingen van de toezichthouder niet voldoende onderbouwd waren en de eigen metingen van eiseres niet waren weerlegd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, waardoor de boete kwam te vervallen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/127

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen),
en

[naam verweerder]

(gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete van € 2.500,- opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 2 december 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juni 2023. Namens eiseres zijn verschenen [persoon A] en [persoon B] , bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op
10 maart 2021 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
De toezichthouder (met toezichthoudernummer [nummer] ) schrijft in het rapport van
10 maart 2021 onder meer het volgende:
Bevinding(en):
Datum en tijdstip van de bevinding: 17 februari 2021 omstreeks 8:05 uur.
Ik heb in het bedrijf aangesproken en ben met naam en functie bekend bij: de
heer [persoon C] , functie: Bedrijfsleider.
Tijdens mijn inspectie bevond ik mij, omstreeks 8:05 uur, op de expeditie van het
slachthuis [naam eiseres] om een vleestemperatuurcontrole bij het laden uit te
voeren. Ik zag daar dat medewerkers bezig waren om een vrachtwagen met
varkensvlees, zijnde middels, te laden. Ik ben in de vrachtwagen gestapt om een
temperatuur controle van het varkensvlees uit te voeren.
Ik mat de temperatuur van de middels in de vrachtwagen met behulp van een
door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ter beschikking gestelde
gekalibreerde steekthermometer met nummer 45544351. Ik heb meerdere
metingen verricht en zag dat het varkensvlees boven de wettelijk vereiste
temperatuur van 7 °C was geladen voor vervoer. Ik heb de temperatuur gemeten
door mijn gekalibreerde steekthermometer in het dikste deel van een middel te
steken en te wachten tot de thermometer aangaf dat de meting klaar was. Ik zag
dat de kerntemperatuur 8.0 °C was (zie bijlage 1, foto 1). Ik heb daarna de
kerntemperatuur van verschillende middels die aan dezelfde haak hingen
gemeten, ook heb ik de kerntemperatuur van middels die aan de haak daarnaast
hingen gemeten. De middels waren in groepen van 10 of 12 aan een haak
gehangen. Ik heb de volgende temperaturen vastgesteld: 8.5°C, 8.9°C, 8.8°C,
9.6°C, 7.9°C, 7.5°C (zie bijlage 1, foto 2 t/m 7).
Ik heb meteen na de metingen mijn bevindingen aan de expeditie chef
doorgegeven en heb hem gezegd dat de wagen niet mocht vertrekken. Hij heeft
mij het document "Registratie controle verladen vlees en slachtbijproducten" (zie
bijlage 3) laten zien. Op dit document staan de kerntemperaturen die het bedrijf
gemeten heeft tijdens hun eigen steekproef vermeld; alle 5 de kerntemperaturen
zijn tussen 4 °C en 5 °C.
Omstreeks 8:49 uur ben ik naar de expeditie teruggegaan om het kenteken van
de vrachtwagen op te vragen. Ze hebben mij de laadbon (zie bijlage 2) laten zien
waarop het kenteken genoteerd was.
Ik zag, met behulp van een door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit ter
beschikking gestelde gekalibreerde steekthermometer, dat vlees boven de
wettelijk vereiste temperatuur werd vervoerd. Deze steekthermometer nr.
45544351 is gekalibreerd op 18-01-2021 en te gebruiken tot 18-07-2021 (zie
bijlage 4). De temperatuurmeting en de kalibratie zijn uitgevoerd conform de
NVWA kwaliteitsprocedures.”
Bij dit rapport zijn zeven foto’s, een laadbon van 17 februari 2021, de registratie controle verladen vlees- en slachtbijproducten van 17 februari 2021 en een meetrapport kalibratie thermometer van 18 januari 2021 gevoegd.
1.2.
Op basis van het rapport van bevindingen heeft verweerder bij het primaire besluit aan eiseres een boete opgelegd van € 2.500,- voor het volgende beboetbare feit: de opslag en het vervoeren van vlees van als landbouwhuisdieren gehouden hoefdieren voldeed niet aan de gestelde norm. De temperatuur van de vleesdelen was hoger dan de wettelijk gestelde norm van maximaal 7 °C.
Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 2.4, eerste lid, onder d, van de Regeling dierlijke producten, in samenhang gelezen met artikel 3, eerste lid en bijlage III, sectie I, hoofdstuk VII, punt 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 853/2004.
1.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder de boete gehandhaafd.
2. Eiseres voert aan dat in het rapport van bevindingen is vermeld dat eiseres zelf ook metingen heeft verricht. Deze metingen dienen te prevaleren. Door verweerder is ten onrechte gesteld dat de eigen metingen van eiseres onjuist zouden zijn. De toezichthouder was bij die metingen aanwezig en heeft er geen opmerkingen over gemaakt.
Alle kerntemperaturen die door eiseres zelf zijn gemeten voor het volledig gekoelde vlees zijn tussen de 4,3 en 4.6 °C zoals blijkt uit het formulier dat de toezichthouder bij het rapport heeft gevoegd. Daarnaast zijn op dit formulier temperatuurmetingen voor het onvolledig gekoelde vlees genoteerd. Volgens eiseres is er geen norm overtreden omdat de desbetreffende partij vlees werd afgevoerd als combinatie van gekoeld vlees samen met onvolledig gekoeld vlees in dezelfde wagen met een maximale vervoersduur van 30 uur. Als er onvolledig gekoeld vlees bij gekoeld vlees wordt geladen dan moet van het onvolledig gekoelde vlees de oppervlaktetemperatuur minder dan 7°C zijn en de kerntemperatuur minder dan 15°C. Er is door eiseres aan deze eis voldaan. Dit geldt ook voor de eis dat de oppervlaktetemperatuur van 7 °C wel binnen 16 uur na het doden bereikt moet zijn, aldus eiseres. De bevindingen in het rapport zijn hiermee door eiseres weerlegd. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom de gegevens van eiseres niet zouden kloppen.
Verder heeft verweerder onvoldoende aangetoond dat de kalibratie van de thermometer zou kloppen. Van belang is wat de kalibratieresultaten op 18 juli 2021 of een andere datum van na de constatering op 17 februari 2021 waren. De resultaten zijn niet meer representatief te noemen, nu de kalibratie pas zeven maanden na de eerste kalibratie van 18 januari 2021 heeft plaatsgevonden, te weten op 4 augustus 2021.
2.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb), onder meer herhaald in ECLI:NL:CBB:2022:168, mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
2.2.
Ter zitting heeft eiseres het formulier RF007009 “Verladen niet volledig gekoeld varkensvlees” , gedateerd 17 februari 2021, overgelegd ter onderbouwing van haar reeds in de bezwaarfase naar voren gebrachte betoog dat in dit geval dient te worden uitgegaan van een andere norm omdat sprake is van vervoer van een combinatie van gekoeld vlees en onvolledig gekoeld vlees. Op dit formulier staan de door eiseres op 17 februari 2021 gemeten oppervlaktetemperatuur en kerntemperatuur vermeld. Eiseres heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij dit formulier (RF007009) op 17 februari 2021 tijdens de controle aan de toezichthouder heeft overgelegd. Ook verkeerde eiseres in de veronderstelling dit formulier als bijlage bij het bezwaarschrift te hebben overgelegd. Dit blijkt ook uit de verwijzing door eiseres in het beroepschrift naar dit formulier. Ter zitting is echter gebleken dat het formulier dat bij het bezwaarschrift is gevoegd het formulier van een andere lading betreft.
Nu dit stuk een onderbouwing vormt van een reeds in bezwaar ingenomen standpunt zal de rechtbank dit formulier bij haar beoordeling betrekken, zoals ook reeds ter zitting aan de orde is gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is het op basis van het ter zitting overgelegde formulier, dat betrekking heeft op het op 17 februari 2021 door eiseres in de vrachtwagen geladen varkensvlees (dit waren middels van varkens), voldoende aannemelijk dat het hier om een combinatie van gekoeld vlees en onvolledig gekoeld vlees gaat en dat het vlees reeds op het moment van het inladen als een zodanige combinatie is geladen. Het betreffende formulier heeft betrekking op het ongekoelde vlees en de middelste kolom van het formulier RF007.001 (dat reeds onderdeel uitmaakt van de stukken) op het gekoelde vlees van deze lading. Door verweerder is niet betwist dat voor een combinatie van gekoeld vlees en onvolledig gekoeld vlees een andere norm geldt ten aanzien van de kerntemperatuur van het varkensvlees (minder dan 15°C) en/of dat toestemming is verleend aan eiseres voor het vervoeren van een dergelijke combinatie. Naar het oordeel van de rechtbank kan de door verweerder gestelde overtreding daarom niet worden gebaseerd op de bevindingen in het boeterapport van 10 maart 2021, nu daarin is gesteld dat, gelet op de door de toezichthouder gemeten kerntemperatuur van het vlees, niet is voldaan aan de wettelijk vereiste maximale temperatuur van 7°C.
2.3.
Reeds op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, kan de boete van € 2.500,- niet in stand blijven. De rechtbank laat de overige beroepsgronden onbesproken.

Conclusie en gevolgen

3. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond, dient het bestreden besluit te worden vernietigd en dient het primaire besluit te worden herroepen. Dit betekent dat de boete van € 2.500,- komt te vervallen.
4. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank volgt verweerder niet in het standpunt dat een proceskostenveroordeling in dit geval niet op zijn plaats is, nu niet is gebleken dat de noodzaak tot het instellen van het beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van eiseres.
Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiseres een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 597,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. De gemachtigde van eiseres heeft een bezwaarschrift ingediend, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.271,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 2 december 2021;
- herroept het primaire besluit van 30 juli 2021;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van een bedrag van € 2.271,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Dielemans-Goossens, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.