ECLI:NL:RBROT:2023:8323

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 juni 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
C/10/655139 / FA RK 23-2309
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een buitenlandse rechterlijke uitspraak inzake ouderlijk gezag en wijziging zorgregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 juni 2023 uitspraak gedaan in een familiezaak die betrekking heeft op de erkenning van een buitenlandse rechterlijke uitspraak van een Eritrese rechtbank. De vrouw verzocht de rechtbank om de uitspraak van de Eritrese rechter van 20 januari 2014 te erkennen, waarin werd bepaald dat zij als enige met het gezag over de minderjarige is belast. De man voerde verweer en vroeg om gezamenlijk ouderlijk gezag. De rechtbank oordeelde dat de Eritrese uitspraak erkend moest worden, omdat deze voldeed aan de criteria van behoorlijke rechtspleging en niet in strijd was met de Nederlandse openbare orde. De rechtbank wijzigde vervolgens het gezag, zodat de vrouw en de man gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen. Daarnaast werd de zorgregeling aangepast, waarbij de minderjarige om de veertien dagen bij de vrouw verblijft en er een doordeweeks contactmoment wordt ingevoerd. De rechtbank weegt de belangen van de minderjarige zwaar en concludeert dat de wijziging van de zorgregeling in haar belang is. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/655139 / FA RK 23-2309
Beschikking 19 juni 2023 over het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam 1], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1],
advocaat mr. R.P. van Empel-Bouman te 's-Hertogenbosch,
t e g e n
[naam 2], hierna: de man,
wonende te [woonplaats 2],
advocaat mr. W. de Deugd te Dordrecht.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 28 maart 2023;
het verweerschrift tevens inhoudende zelfstandig verzoeken met bijlagen van de man, ingekomen op 20 juni 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 22 juni 2023. Daarbij zijn verschenen:
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en haar tolk mw. Solomon;
de man, bijgestaan door zijn advocaat;
de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door mw. Hardonk.
1.3.
De minderjarige dochter van partijen, Hiyabel is, gelet op haar leeftijd, in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. De minderjarige heeft hier gebruik van gemaakt. Mr A. Buizer, kinderrechter, heeft met haar gesproken op 21 juni 2023.

2..De vaststaande feiten

2.1.
Het huwelijk van partijen is op 1 juli 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
2.3.
Bij uitspraak van 20 juli 2014 van the Court of Maakel region of the State of Eritrea is beslist dat de vrouw als enige “lawful gauardian” zal zijn over de minderjarige.
2.4.
Bij de “declaration of consent of the parent remaining behind” van 9 juli 2016 heeft de vrouw er mee ingestemd dat de minderjarige onder de zorg van de man valt, waarbij als “extra” is opgenomen dat de zorg door de man wordt uitgevoerd en niet door familie van de man.
2.5.
De man heeft een “Child Care Commitment” van 6 november 2016 ondertekend. Hiermee stemt hij er mee in dat de vrouw vrij is om de minderjarige te zien en mee te nemen.
2.6.
Partijen hebben op 9 oktober 2018 een ouderschapsplan opgesteld.
2.7.
De man, de vrouw en de minderjarige hebben de Eritrese nationaliteit.

3..De beoordeling

Uitspraak van de rechter in Eritrea
3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de uitspraak van de Eritrese rechtbank van 20 januari 2014 wordt erkend, zodat vast komt te staan dat de vrouw alleen met het gezag over de minderjarige is belast; subsidiair verzoekt de vrouw wijziging van het gezag zodat zij als enige belast zal zijn met het gezag.
3.2.
De man voert gemotiveerd verweer. Daarnaast heeft hij een zelfstandig verzoek, voor zover vereist, ingediend tot wijziging van het gezag naar het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige.
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.3.
Het verzoek betreft een geschil ter zake de ouderlijke verantwoordelijkheid en valt als zodanig binnen het formele, temporele en materiële toepassingsgebied van de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (hierna: Verordening Brussel II-ter). Op grond van artikel 7, eerste lid van de Verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Gelet op het feit dat de minderjarige op het moment van het indienen van het verzoekschrift haar gewone verblijfplaats in Nederland had, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen.
3.3.1.
Voor het toepasselijk recht ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn de bepalingen uit het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (hierna: HKBV 1996) leidend, waarvan Nederland lid is. Op grond van artikel 15 van het HKBV 1996 oefenen de autoriteiten van de Verdragsluitende Staten de bevoegdheid die hen ingevolge het bepaalde in Hoofdstuk II van dit verdrag is toegekend uit onder de toepassing van hun interne recht. Nu de Nederlandse rechter bevoegd is van het verzoek kennis te nemen is daarom Nederlands recht van toepassing.
3.3.2.
De rechtbank beoordeelt of voornoemde uitspraak van Court of Maakel region of the State of Eritrea, waarmee het gezag alleen bij de vrouw is komen te liggen, voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Erkenning van een beslissing van een Eritrese rechter valt niet binnen het formele toepassingsgebied van de erkenningsregelingen van zowel de Verordening Brussel II-ter als het HKBV 1996, omdat het niet om een beslissing van een rechter van een EU-lidstaat dan wel verdragsluitende staat gaat. Aan de hand van het commune Nederlandse internationale privaatrecht zal moeten worden bepaald of de beslissing voor erkenning in aanmerking komt. De Nederlandse wet bevat geen regels betreffende de erkenning van buitenlandse beslissingen ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid die niet onder de werking van een geschreven erkenningsregel vallen.
Ter beoordeling of de Eritrese beschikking voor erkenning in aanmerking komt, moet daarom worden bezien of de beschikking voldoet aan de op grond van artikel 431 lid 2 Rv in de jurisprudentie ontwikkelde criteria (zie hiervoor het Gazprombank-arrest van de Hoge Raad van 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2838):
- de beslissing moet zijn genomen door een rechter of andere autoriteit aan wie op een internationaal aanvaarde grond rechtsmacht toekwam;
- in de buitenlandse procedure zijn de beginselen van behoorlijke rechtspleging in acht genomen;
- de buitenlandse uitspraak moet de toets van de Nederlandse openbare orde kunnen doorstaan;
- de buitenlandse beslissing mag niet onverenigbaar zijn met een tussen dezelfde partijen gegeven beslissing van de Nederlandse rechter, dan wel met een eerdere, in Nederland voor erkenning vatbare beslissing van een buitenlandse rechter in een geschil tussen dezelfde partijen dat hetzelfde onderwerp betreft en op dezelfde oorzaak berust.
De rechtbank bespreekt de hiervoor aangehaalde criteria hierna.
Rechtsmacht bevoegde autoriteit
3.4.
De uitspraak is gedaan door een rechtbank in Eritrea. Uit de basisregistratie personen (BRP) blijkt dat de minderjarige sinds 2017 in Nederland is. Daaraan is voorafgegaan een vlucht vanuit Eritrea, onder meer via Soedan en Oeganda. De rechtbank neemt, als tussen partijen niet in geschil, aan dat de minderjarige haar gewone verblijfplaats in Eritrea had ten tijde van de beslissing van de rechter van Maakeel region (Eritrea) van 20 januari 2014. Gelet hierop acht de rechtbank voldoende aanknopingspunten aanwezig om ervan uit te gaan dat de betreffende rechtbank in Eritrea bevoegd was en rechtsmacht had.
Behoorlijke rechtspleging
3.5.
Uit de uitspraak van de rechter te Eritrea van 20 januari 2014 volgt dat, voorafgaand aan de beslissing over het gezag, de man betrokken is geweest in de procedure en dat, wat de man in onderhavige procedure heeft erkend, voorafgaande aan de beslissing, hoor en wederhoor is toegepast. De rechtbank maakt hieruit op dat voldoende is gebleken dat aan de Eritrese beslissing een behoorlijk onderzoek is voorafgegaan. Verder is gesteld noch gebleken dat bij het nemen van die beslissing andere beginselen van behoorlijke rechtspleging niet in acht zijn genomen.
Strijd met de openbare orde of onverenigbaarheid met andere uitspraken
3.6.
Niet is gebleken dat één van de beginselen uit het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) zijn geschonden of dat sprake is van een beslissing die kennelijk in strijd is met het belang van de minderjarige. De rechtbank heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat de Eritrese beslissing in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Ook is gesteld noch gebleken dat de Eritrese beslissing in strijd is met enige andere uitspraak die tussen partijen is gewezen.
Conclusie erkenning uitspraak
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat de Eritrese beslissing in Nederland moet worden erkend. De beslissing is door de bevoegde Eritrese rechter genomen nadat de man in de procedure is gehoord en de beslissing is niet in strijd met de Nederlandse openbare orde of met een andere uitspraak tussen partijen. Door de vrouw zijn voldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de Eritrese uitspraak voldoet aan de criteria en dat dus de beslissing kan worden erkend. De man heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de uitspraak niet voldoet aan een van de criteria.
3.8.
Nu aan de voorwaarden voor erkenning is voldaan, heeft de uitspraak van de Eritrese rechter ook rechtskracht in Nederland en moet worden uitgegaan van de situatie van eenhoofdig gezag. De rechtbank zal daarom bepalen dat van de Eritrese beslissing van 20 januari 2014 aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister
Wijziging gezag
3.9.
Doordat de rechtbank de uitspraak van de Eritrese rechter erkent, ligt het wijzigingsverzoek van de man met betrekking tot het gezag ter beoordeling aan de rechtbank voor. De man verzoekt om hem, samen met de vrouw (opnieuw) met het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige te belasten.
3.9.1.
De vrouw voert verweer.
3.9.2.
In artikel 1:253o van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat beslissingen waarbij een ouder alleen met het gezag is belast, gegeven ingevolge het bepaalde in de paragrafen 1, 2 en 2a van deze titel, dus ook als het gaat om een verzoek tot wijziging van een buitenlandse beslissing, en het bepaalde in artikel 253n van dit boek, op verzoek van de ouders of van een van hen, door de rechtbank kunnen worden gewijzigd, op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Als de andere ouder met het gezamenlijk gezag niet instemt, wordt een dergelijk verzoek op slechts afgewezen als (a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of (b) afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. Zij moeten hiervoor belangrijke beslissingen over hun kinderen samen kunnen nemen of in ieder geval in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen. Het kind mag in beginsel niet klem of verloren raken tussen de ouders indien de ouders dat niet kunnen.
3.9.3.
De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden ten opzichte van 2014 zijn gewijzigd. De man stelt onbetwist dat hij in 2014 door zijn militaire dienstverplichtingen het ouderlijk gezag niet kon uitvoeren, terwijl inmiddels het zwaartepunt van de opvoedtaken al jaren bij de man ligt.
3.9.4.
De rechtbank constateert dat er nu een discrepantie is tussen de juridische situatie waarin, door de erkenning van de Eritrese uitspraak, alleen de vrouw is belast met het gezag en de feitelijke situatie waarin opvoedbeslissingen gezamenlijk worden genomen. Om dit weg te nemen zal de rechtbank het gezag wijzigen zodat wordt aangesloten bij het uitgangspunt van de wetgever. Deze wijziging is mede mogelijk omdat de vrouw onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd om vast te stellen dat de minderjarige klem en verloren is geraakt of dat het anderszins in het belang van de minderjarige is dat er geen gezamenlijk gezag komt. Ondanks dat, zoals de vrouw stelt, de onderlinge communicatie stroef verloopt, hebben partijen bepaalde opvoedbeslissingen in overleg genomen en uitgevoerd. De minderjarige vertelde aan de rechtbank dat zowel de vrouw alsook de man betrokken is bij haar leven, waaruit de rechtbank opmaakt dat door partijen aan de minderjarige de ruimte wordt geboden voor een band met de andere ouder. Verder kan de minderjarige ondanks dat zij heeft moeten vluchten uit haar geboorteland en haar ouders zijn gescheiden gaat het goed met de minderjarige en kan zij met een atheneumadvies naar de middelbare school van haar keuze.
Verblijfplaats
3.10.
De vrouw verzoekt te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige wordt gewijzigd en voortaan bij haar zal zijn.
3.10.1.
De man verweert zich en verzoekt dit verzoek van de vrouw af te wijzen.
3.10.2.
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag, waaronder een geschil over de hoofdverblijfplaats, op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd.
De rechtbank kan op grond van artikel 1:253a in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing over de hoofdverblijfplaats of een door ouders onderling getroffen regeling over de hoofdverblijfplaats wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank neemt een beslissing die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij deze beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen. Dat kan er soms ook toe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, ook al moet het belang van het kind een overweging van de eerste orde zijn bij de afweging van alle belangen. Wat de minderjarige heeft verteld aan de rechtbank zal worden meegenomen in de beoordeling en uiteindelijk oordeelt de rechter welke regeling het meest in het belang van de minderjarige is.
3.10.3.
Partijen zijn in het ouderschapsplan overeengekomen dat de minderjarige haar hoofdverblijfplaats heeft bij de man. Gebleken is dat daarna de omstandigheden zijn gewijzigd omdat de vrouw, die toen nog geen verblijfsvergunning had, inmiddels beschikt over een verblijfsstatus en een woning in Rotterdam.
3.10.4.
De rechtbank beoordeelt of een wijziging van de verblijfplaats in het belang van de minderjarige is of dat, in dit specifieke geval, andere belangen zwaarder dienen te wegen dan het belang van de minderjarige. De minderjarige heeft aangegeven dat zij wil blijven wonen bij de man in Dordrecht, omdat zij dit sinds 2017 gewend is, haar nieuwe school daar is, haar vrienden daar wonen én zij dan in contact blijft met haar halfbroertjes, voor wie de man gedeeltelijk de zorg draagt. Daartegenover staat het door de vrouw gestelde belang om de afstand tussen haar en de minderjarige kleiner te maken. De rechtbank overweegt dat het sociale leven van de minderjarige zich afspeelt bij haar vader in Dordrecht en dat de minderjarige er belang bij heeft om dat zou te houden. Bij een hoofdverblijfplaatswijziging moet de minderjarige haar leven bij de vrouw in Rotterdam opbouwen, terwijl de overgang naar de brugklas alleen al spannend genoeg is. Dat is niet in het belang van de minderjarige. De rechtbank ziet het belang van de vrouw, dat zij na jaren inspanning om ook een rechtmatig verblijf in Nederland te krijgen een grotere rol wil in het leven van de minderjarige, in. De rechtbank oordeelt echter dat het belang van de vrouw niet zo zwaar weegt dat het belang van de minderjarige daarvoor moet wijken. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw tot het wijzigen van de hoofdverblijfplaats afwijzen.
Zorgregeling
3.11.
De vrouw wijzigt, naar aanleiding van het advies van de raad ter zitting, haar verzoek en vraagt om te bepalen dat de zorgregeling, voor het geval de hoofdverblijfplaats niet verandert en de minderjarige dus blijft wonen bij de man, wordt gewijzigd in een contactregeling tussen de vrouw en de minderjarige van één weekend in de twee weken vanaf vrijdagmiddag uit school tot en met zondag 19:00 uur en daarbij in de beschikking aanvullend op te nemen als volgt:
op 7 januari (Eritrese feestdag) is de minderjarige in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
tijdens Pasen is de minderjarige in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw
op 11 september (Eritrese feestdag) is de minderjarige in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man.
3.11.1.
De man verweert zich niet tegen dit aanvullende verzoek. De man verzoekt zelfstandig om te bepalen dat er een zorgregeling zal gelden waarbij de minderjarige eens per veertien dagen van vrijdag na school tot zondag 15.00 uur bij de vrouw zal verblijven waarbij de man de minderjarige naar de vrouw zal brengen op vrijdag en de vrouw de minderjarige op zondag bij de man zal terugbrengen en waarbij de minderjarige tevens de helft van de vakanties en feestdagen bij de vrouw zal verblijven, op een wijze zoals door de man en de vrouw in onderling overleg zal worden overeengekomen.
3.11.2.
De rechtbank kan op verzoek van de gezaghebbende ouders of van een van hen krachtens artikel 1:253a juncto artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) een beslissing inzake een zorgregeling of een door ouders onderling getroffen zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.11.3.
Gebleken is dat de door partijen in hun ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling is gewijzigd. Vanaf medio 2021 verblijft de minderjarige om het weekend en niet meer ieder weekend bij de vrouw.
3.11.4.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de zorgregeling uit van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de man. De minderjarige heeft aangegeven in het gesprek met de rechtbank, dat haar vriendinnen in Dordrecht wonen en dat zij het jammer vindt dat zij, in de weekenden dat zij bij de vrouw is, niet met hen kan afspreken. Daarbij gaf de minderjarige aan, hetgeen de vrouw tijdens de mondelinge behandeling erkende, dat zij zich regelmatig verveelt als zij bij de vrouw is. Dit komt omdat de dertienjarige dochter van de nieuwe echtgenoot van de vrouw daar inmiddels niet meer woont en de minderjarige bij de vrouw in de buurt nog geen vrienden heeft gemaakt. De minderjarige wil daarom minder frequent bij de vrouw slapen. De minderjarige voelt er wel voor om doordeweeks met de vrouw in de middag samen wat leuks te doen in Dordrecht.
Bij het bepalen van de zorgregeling houdt de rechtbank rekening met wat de minderjarige heeft verteld en met wat de raad tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven, namelijk dat ingezien moet worden dat het zwaartepunt van de belevingswereld van de minderjarige puber ligt in Dordrecht. Tegelijkertijd houdt de rechtbank rekening met het feit dat het voor de ontwikkeling van de minderjarige in haar belang is, dat zij een goed contact houdt met de vrouw en dat dus de regelmatige zorgdagen bij de vrouw worden voortgezet. Tijdens het gesprek bij de rechtbank heeft de minderjarige ook nog goed verwoord dat zij het belangrijk vindt om de taal van haar ouders te leren lezen en schrijven. De rechtbank zal daarom een zorgregeling bepalen die het mogelijk maakt voor de minderjarige om, op zondag, naar de Eritrese school te gaan. Op zondag zal de regeling, zoals nu al gebruikelijk is, daarom eindigen om 15:00 uur.
Proceskosten
3.12.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4..De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat van de Eritrese beslissing van 20 januari 2014 aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;
4.2.
wijzigt de Eritrese beslissing van 20 januari 2014 als volgt:
bepaalt dat partijen het ouderlijk gezag over de minderjarige [minderjarige], gezamenlijk uitoefenen;
4.3.
wijzigt de regeling over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, zoals door partijen in het ouderschapsplan overeengekomen en stelt vast dat de minderjarige in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken bij de vrouw zal zijn als volgt:
(
Reguliere regeling)
één weekend in de twee weken, afwisselend een lang of een kort weekend,
te weten in het:
lange weekendvanaf vrijdagmiddag tot en met zondag 15:00 uur of;
in het
korte weekendvanaf vrijdagmiddag tot zaterdag 19:00 uur;
daarnaast in de week na het korte weekend, een doordeweeks contactmoment in Dordrecht, vanuit school, door de vrouw en de minderjarige in onderling overleg nader te bepalen;
(Vakantie- en feestdagenregeling)
de helft van de vakanties en feestdagen door partijen in onderling overleg te verdelen en daarnaast:
op 7 januari (Eritrese feestdag) is de minderjarige in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
op Pasen is de minderjarige in de even jaren bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw
op 11 september (Eritrese feestdag) is de minderjarige in de even jaren bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man.
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.6.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. N. Veenendaal, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.J. Vrolijk-Kronbichler, griffier, op 19 juli 2023.
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.