ECLI:NL:RBROT:2023:8287

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
C/10/643913 / HA ZA 22-702
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrijgende en bevrijdende verjaring met betrekking tot een watergang en eigendomsrechten

In deze zaak heeft het Waterschap Hollandse Delta, gevestigd te Ridderkerk, een vordering ingesteld tegen [gedaagde01] c.s. met betrekking tot de eigendom van de ondergrond van watergang W27008/W97006. Het waterschap stelt dat het door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de watergang, die niet op het kadastrale perceel van het waterschap ligt, maar op het perceel van [gedaagde01] c.s. Het waterschap beroept zich ook op bevrijdende verjaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat het waterschap niet te goeder trouw was bij het bezit van de ondergrond, maar dat het beroep op bevrijdende verjaring wel slaagt. De rechtbank oordeelt dat het waterschap door de inbezitneming van de watergang de eigendom van [gedaagde01] c.s. heeft aangetast en dat zij daardoor hun bezit hebben verloren. De rechtbank verklaart voor recht dat het waterschap door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de ondergrond van de watergang en geeft het waterschap vervangende toestemming voor de notariële en kadastrale vastlegging van de gewijzigde erfgrens. De vorderingen van [gedaagde01] c.s. worden afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/643913 / HA ZA 22-702
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van
de openbare rechtspersoon
WATERSCHAP HOLLANDSE DELTA,
gevestigd te Ridderkerk,
eiseres,
advocaat mr. E. Smits te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde01] , en

2.
[gedaagde02],
beiden wonend te [woonplaats01] ,
gedaagden,
advocaat mr. W.M. Bijloo te Middelharnis.
Partijen zullen hierna het waterschap en [gedaagde01] c.s. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 augustus 2022, met 17 producties,
  • de conclusie van antwoord, met vier producties,
  • akte overleggen producties van het waterschap, met productie 18,
  • akte overlegging producties van [gedaagde01] c.s., met productie 5,
  • de door de advocaten van partijen op de mondelinge behandeling van 20 januari 2023 overgelegde spreekaantekeningen/pleitnotities,
  • een zonder tussenkomst van de advocaat door [gedaagde01] c.s. aan de rechtbank toegezonden brief van 15 februari 2023 met bijlage,
  • de conclusie van het waterschap tevens akte eiswijziging van 15 maart 2023, met producties 19 t/m 22,
  • de conclusie van dupliek van [gedaagde01] c.s. van 12 april 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In de jaren 1960 tot eind jaren 1970 heeft een ruilverkaveling plaatsgevonden in het gebied Korendijk-Strienemonde in de Hoeksche Waard. Met het passeren van de ruilverkavelingsakte voor dit gebiedsblok zijn de daarin gelegen percelen kadastraal vastgelegd.
2.2.
[gedaagde01] c.s. zijn sinds de ruilverkaveling (maar ook al daarvoor) eigenaar van het agrarisch perceel kadastraal bekend gemeente Klaaswaal, sectie [sectie01] , nummer [perceelnummer01] , groot 212.117 m2.
2.3.
Het perceel van [gedaagde01] c.s. grenst aan de oostzijde aan een watergang die onderdeel uitmaakt van het bij het waterschap in eigendom zijnde perceel kadastraal bekend gemeente Klaaswaal, sectie [sectie01] , nummer [perceelnummer01] . De watergang met kenmerk W27008/W97006 (hierna ook: [kenmerknummer01] ) heeft een lengte van ongeveer 50 meter en een breedte van ongeveer 2,25 meter gemeten vanaf de bovenzijde van het talud.
2.4.
Ten oosten van de voornoemde watergang ligt het perceel met tuin, woning en andere opstallen, kadastraal bekend gemeente Klaaswaal, sectie [sectie01] , nummers [perceelnummer02] en [perceelnummer03] , in totaal 565 m2, dat sinds 2014 in eigendom is van de heer en mevrouw [naam01] (hierna ook: [naam01] ).
2.5.
In 2019 heeft [naam01] op het noordelijk deel van zijn perceel grenzend aan de watergang een nieuwe beschoeiing aangebracht. De oude beschoeiing was in de richting van de watergang op onderdelen aanzienlijk uitgezakt. Op aanwijzing van het waterschap heeft [naam01] die nieuwe beschoeiing in een rechte lijn aangebracht. De op het zuidelijk gedeelte aangebrachte oude beschoeiing is aanvankelijk blijven staan. De noordelijke nieuwe beschoeiing en de zuidelijke oude beschoeiing zijn zichtbaar op de onderstaande in het geding gebrachte foto (onderdeel van productie 21 van het waterschap):
2.6.
In januari 2020 heeft het Kadaster op verzoek van [gedaagde01] c.s. een kadastrale reconstructie uitgevoerd om de kadastrale grens te bepalen tussen de percelen [perceelnummer01] van [gedaagde01] c.s. en [perceelnummer03] van het waterschap. Deze reconstructie (waarvan een ‘Relaas van bevindingen’ zou zijn opgesteld, dat door partijen niet in het geding is gebracht) heeft, naar tussen hen niet in geschil is, uitgewezen dat watergang W27008 feitelijk slechts gedeeltelijk op het perceel van het waterschap, gelegen tussen de percelen van [gedaagde01] c.s. en [naam01] , met nummer [perceelnummer03] ligt, en grotendeels op het perceel van [gedaagde01] c.s. ( [perceelnummer01] ). Op de onderstaande tekening is dit te zien: de watergang ligt aan de linkerzijde van de met een rode lijn aangegeven door het Kadaster gereconstrueerde grens, waar dat rechts daarvan had moeten zijn (de tekening is opgenomen in het hierna nog te noemen rapport van Overwater Grondbeleid Adviesbureau BV, p. 8).
2.7.
In augustus 2020 heeft [naam01] de zuidzijde van zijn perceel grenzend aan de watergang van een nieuwe beschoeiing voorzien. Deze beschoeiing is door [gedaagde01] c.s. in september 2020 gedeeltelijk verwijderd. [naam01] heeft daarna in overleg met het waterschap een nieuwe beschoeiing aangebracht, die in een rechte lijn aansluit op de aan de noordzijde van het perceel reeds aangelegde beschoeiing. De huidige situatie is te zien op onderstaande in het geding gebrachte foto (productie 13 van het waterschap; ook figuur 3 in de inleidende dagvaarding).
Op deze foto zijn tevens de door het Kadaster bij de reconstructie geplaatste piketten in watergang W27008 zichtbaar. De onderste piket staat tot de beschoeiing op het perceel van [naam01] aan de rechter/oostzijde op een afstand van circa 65 centimeter. De kadastrale grens tussen de percelen [perceelnummer01] en [perceelnummer03] loopt iets schuin naar de beschoeiing toe. De afstand van het meest noordelijk geplaatste piketpaaltje tot de beschoeiing is ongeveer 13 centimeter.
2.8.
Op verzoek van het waterschap heeft Overwater Grondbeleid Adviesbureau BV (hierna ook: Overwater) onderzoek gedaan naar de ligging en eigendomssituatie van watergang W27008, die daarvan op 18 september 2020 verslag heeft gedaan.
2.9.
Het waterschap heeft [gedaagde01] c.s. bij brief van 26 april 2021 aangeboden een schadeloosstelling van € 14.600,- te betalen voor kort gezegd het verlies van 183 m2 landbouwgrond als gevolg van de verplaatsing van de watergang in de richting van het perceel van [gedaagde01] c.s. [gedaagde01] c.s. hebben dit aanbod afgewezen.

3.De vorderingen en het verweer

3.1.
Het waterschap vordert, na eiswijziging, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat het waterschap door (primair) verkrijgende, althans (subsidiair) bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de ondergrond van de watergang W27008/W97006, het deel gelegen nabij [adres01] te Klaaswaal, zoals deze thans in het veld loopt en zoals deze is weergegeven in randnummer 20 en figuur 4 van de dagvaarding,
II. althans (meer subsidiair) voor recht verklaart dat het waterschap niet gehouden is tot verplaatsing van de watergang in oostwaartse richting, zodanig dat de ondergrond van de watergang weer overeenkomt met de kadastrale grenzen tussen de percelen kadastraal bekend gemeente Klaaswaal sectie [sectie01] , nummer [perceelnummer01] en kadastraal bekend sectie [sectie01] , nummer [perceelnummer02] , zulks onder vergoeding van een bedrag van € 14.600,- aan [gedaagde01] c.s.,
III. althans nog meer subsidiair voor recht verklaart, althans bepaalt dat het hart van de watergang (W27008/H97006) de kadastrale grens is tussen het perceel kadastraal bekend gemeente Klaaswaal, sectie [sectie01] , nummer [perceelnummer01] , in eigendom van het waterschap en het perceel kadastraal bekend gemeente Klaaswaal, sectie [sectie01] , nummer [perceelnummer03] in eigendom van [gedaagde01] c.s. en daarbij bepaalt dat deze zo wordt ingemeten dat deze erfgrens op minimaal 35 centimeter afstand vanaf de beschoeiing van het perceel van [naam01] wordt ingemeten. zulks onder vergoeding van een bedrag van € 140,- aan [gedaagde01] c.s., zulks in overeenstemming met de kadastrale grens aangeduid op productie 22,
IV. ingeval van toewijzing van de vordering onder I dan wel III het waterschap vervangende toestemming geeft, waarbij het te wijzen vonnis in de plaats treedt van alle door [gedaagde01] c.s. te verrichten feitelijke of rechtshandelingen daaronder begrepen maar niet daartoe beperkt de medewerking, toestemming en welke (rechts)handeling dan ook benodigd voor notariële en kadastrale vastlegging van de gewijzigde erfgrens, dan wel subsidiair [gedaagde01] c.s. veroordeelt medewerking te verlenen aan notariële en kadastrale vastlegging van de erfgrens binnen twee maanden na dagtekening van dit vonnis, op straffe van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom van € 200,- per dag, met een maximum van € 20.000,- indien en zolang gedaagden in strijd met deze veroordeling handelen.
3.2.
[gedaagde01] c.s. concluderen tot afwijzing van de vorderingen van het waterschap, met veroordeling van het waterschap in de kosten van de procedure, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van het vonnis, bij gebreke waarvan de proceskosten worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van het vonnis tot de dag van volledige betaling, alsmede in de zogenoemde nakosten, met wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag van de betekening van het vonnis tot aan de dag der voldoening.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering onder I van het waterschap is primair gebaseerd op de stelling dat het door verkrijgende verjaring eigenaar is geworden van de ondergrond van watergang W27008. Volgens het waterschap is voldaan aan de eisen van artikel 3:99 lid 1 BW voor verkrijging van een onroerende zaak door verjaring. Voor zover de watergang in de afgelopen jaren is verschoven heeft het waterschap de grond van het perceel van [gedaagde01] c.s. waarop de watergang is komen te liggen immers in bezit genomen. Dit bezit was, aldus het waterschap, te goeder trouw omdat de kadastrale grenzen niet zichtbaar waren. Die goede trouw volgt volgens het waterschap ook uit het feit dat van het waterschap niet gevergd kan worden om, waar de feitelijke situatie geen vragen oproept, de kadastrale kaart nauwgezet te onderzoeken, te vergelijken met de werkelijke situatie en op basis van een relatief beperkte afwijking over te gaan tot een nader (kadastraal) onderzoek naar het eigendomsrecht. Het waterschap stelt vervolgens dat het kan aantonen dat de watergang reeds langer dan tien jaar op de huidige plek loopt.
4.2.
Subsidiair beroept het waterschap zich op de bevrijdende verjaring van artikel 3:105 BW juncto artikel 3:314 lid 2 BW en artikel 3:306 BW. De rechtsvordering van [gedaagde01] c.s. tot beëindiging van het bezit van het waterschap is, aldus het waterschap, door verloop van twintig jaar na aanvang van het bezit van het waterschap verjaard. Het waterschap was op het moment van voltooiing van die verjaring bezitter van de loop van de watergang en is ingevolge genoemde wettelijke bepalingen eigenaar geworden van de ondergrond van de watergang, ook als het waterschap niet te goeder trouw was.
4.3.
[gedaagde01] c.s. hebben tegen voormeld beroep van het waterschap op verkrijgende dan wel bevrijdende verjaring in de eerste plaats aangevoerd dat het waterschap nooit
bezitteris geweest van het deel van het perceel van [gedaagde01] c.s. waarop de watergang is komen te lopen en dat dat beroep op verjaring al daarom moet falen. Volgens [gedaagde01] c.s. is het graven of vergraven van een watergang door een waterschap namelijk geen daad van inbezitneming van dat waterschap. Het waterschap heeft dit zelf ook al aangegeven in een brief aan [gedaagde01] c.s.. Volgens die brief is de eigendomssituatie volledig gescheiden van de ligging van een watergang en neemt het waterschap bij het uitvoeren van werkzaamheden aan watergangen de feitelijke loop van de watergang in acht. Het maakt daarbij volgens het waterschap zelf niet uit of de privaatrechtelijk eigendomssituatie in acht wordt genomen, omdat een watergang geen publiek eigendom behoeft te zijn. Elke ingelande kan, aldus het waterschap zelf in die brief, met watergangen op zijn eigendom te maken krijgen. Nu eigenaren de aanleg van waterwerken dienen te dulden, is het afgraven door het waterschap van een talud op perceel [perceelnummer01] om het op de maat van de Keur en Legger te houden, geen daad van inbezitneming maar, aldus [gedaagde01] c.s., een uitvoering van de Waterwet, zoals het waterschap zelf stelt. Een grondeigenaar behoeft er niet op bedacht te zijn dat het waterschap met dergelijke handelingen haar of zijn grond in bezit neemt.
4.4.
De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde01] c.s. dat het waterschap niet als bezitter van de ondergrond van de watergang kan worden gekwalificeerd om reden dat het waterschap publiekrechtelijke bevoegdheden heeft om watergangen aan te (laten) leggen en daarbij niet gebonden is aan de eigendomsgrenzen.
4.5.
Bij het opstellen van de ruilverkavelingsakte moeten de betrokken partijen in de veronderstelling hebben verkeerd dat watergang W27008 over eigen grond van het waterschap liep. Voor die watergang was immers de strook van kadastraal perceel [perceelnummer03] , eigendom van het waterschap, aangewezen. Het waterschap mocht op grond van de ruilverkavelingsakte dan ook menen eigenaar te zijn van de ondergrond van de watergang. Ook voor [gedaagde01] c.s. moet duidelijk zijn geweest dat het waterschap, wegens de afzonderlijke kadastrale aanduiding van de strook grond waarop de watergang liep, die eigendomspretentie had. Dat de watergang feitelijk is verschoven, maakt niet dat het waterschap niet meer als bezitter van de watergang mag worden aangemerkt. Er zijn twee mogelijkheden: de watergang heeft vanaf het moment waarop de ruilverkavelingsakte werd opgesteld en in de registers werd ingeschreven, op een andere plaats gelegen dan kadastraal was aangegeven, of de watergang is in de loop van de tijd verschoven of verlegd. In beide gevallen kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het waterschap de eigendomspretentie die het op grond van de ruilverkavelingsakte met betrekking tot de ondergrond van de watergang mocht hebben, ook mocht hebben met betrekking tot de grond waarop de watergang feitelijk liep, waarmee het als bezitter van die ondergrond kwalificeert. Ook de direct betrokkenen, onder wie [gedaagde01] c.s., dienden op grond van wat hen bekend was over de eigendomsverdeling van de percelen ervan uit te gaan dat het waterschap zich als eigenaar van die watergang beschouwde. Onder watergang wordt in dit geval verstaan de strook grond die door de taludvorming (vanaf de insteek van de grond) de functie en uiterlijke kenmerken heeft gekregen om als waterloop te dienen. Dat het waterschap op grond van de Waterwet de bevoegdheid heeft watergangen op eigendom van anderen aan te wijzen, doet aan het voorgaande niet af. Dat in dit geval door het waterschap van die bevoegdheid bij het uitvoeren van de door [gedaagde01] c.s. gestelde werkzaamheden van afgraven gebruik zou hebben gemaakt, is overigens gesteld noch gebleken. Ook al daarom faalt het verweer van [gedaagde01] c.s.
4.6.
[gedaagde01] c.s. hebben bij gelegenheid van de mondelinge behandeling en daarna in hun brief aan de rechtbank van 15 februari 2023 naar voren gebracht dat zij voor de helft eigenaar zouden zijn van watergang W27008 en dat het waterschap slechts eigenaar is van de andere helft. Aan dit nieuwe betoog, dat niet eerder is gevoerd en overigens ook strijdig is met de eerder in deze procedure ingenomen stellingen van [gedaagde01] c.s., gaat de rechtbank voorbij. Op [gedaagde01] c.s. rust in elk geval de bewijslast van hun nieuwe stelling. Zij hebben het bewijs van die stelling echter niet geleverd en deze overigens ook onvoldoende onderbouwd. Uit de veldwerktekening waarnaar [gedaagde01] c.s. hebben verwezen, valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat de watergang voor de helft hun eigendom zou worden en voor de andere helft eigendom van het waterschap. Een veldwerktekening heeft niet de functie om vast te leggen wie eigenaar wordt van welk deel van de getekende percelen, maar ook uit niets blijkt dat de op die velwerktekening aangebracht stippellijn, waarop [gedaagde01] c.s. zich in het bijzonder ter adstructie van hun stelling baseren, de betekenis heeft van een aanduiding van een eigendomsgrens. Andere stukken die zouden kunnen onderbouwen dat de eigendom van de ondergrond van de watergang bij helfte tussen hen en het waterschap is verdeeld, hebben [gedaagde01] c.s. niet overgelegd.
4.7.
Het tweede verweer van [gedaagde01] c.s. luidt dat het waterschap niet als bezitter
te goeder trouwkan worden aangemerkt. [gedaagde01] c.s. voeren hiertoe onder meer aan dat het waterschap moet hebben geweten van de loop van de grens tussen de watergang en perceel [perceelnummer01] , dat in eigendom was bij [gedaagde01] c.s. en dat het waterschap, voor [gedaagde01] c.s. ongemerkt, stukje voor stukje grond van dat perceel heeft afgegraven.
4.8.
Dit verweer van [gedaagde01] c.s. slaagt naar het oordeel van de rechtbank wel. Er moet van worden uitgegaan dat de watergang in de loop van de tijd is verschoven en daardoor gedeeltelijk op het perceel van [gedaagde01] c.s. is komen te liggen. Die verschuiving kan alleen hebben plaatsgevonden door actieve handelingen van het waterschap. Het beheer van watergangen is immers een taak van het waterschap en niet gebleken is dat een ander dan het waterschap werkzaamheden aan de watergang heeft verricht. De meest waarschijnlijke gang van zaken is, zoals niet alleen door [gedaagde01] c.s. maar ook door deskundige Overwater in zijn rapportage van september 2020 wordt aangenomen, dat de oever aan de kant van het aangrenzende perceel van thans [naam01] in de loop van de tijd breder is geworden/gemaakt en dat dit voor het waterschap aanleiding is geweest om de watergang aan de kant van het perceel van [gedaagde01] c.s. te verbreden om deze op de gewenste breedte (van 2,25 meter) te houden. Aan het waterschap moet de kennis worden toegerekend dat daarmee de eigendom van [gedaagde01] c.s. werd aangetast. Van bezit te goeder trouw van de grond waarop de watergang kwam te lopen, kan onder deze omstandigheden geen sprake zijn. Het waterschap stelt dat het mogelijk is dat de watergang reeds van aanvang af niet op de plaats van kadastrale aanduiding heeft gelegen. De bewijslast van deze stelling rust echter op het waterschap. Het waterschap heeft het bewijs van die stelling niet geleverd noch heeft het aangeboden dat bewijs te leveren, zodat in recht ervan moet worden uitgegaan dat de door het waterschap geopperde mogelijke gang van zaken zich niet heeft voorgedaan.
4.9.
Aangezien niet kan worden geconcludeerd dat het waterschap bezitter te goeder trouw is geweest, faalt het beroep van het waterschap op verkrijgende verjaring van artikel 3:99 lid 1 BW.
4.10.
Voor de beoordeling van de vordering onder I resteert daarom het beroep van het waterschap op bevrijdende verjaring van artikel 3:105 BW juncto artikel 3:314 lid 2 BW en artikel 3:306 BW.
4.11.
Het waterschap stelt dienaangaande dat het bezit van [gedaagde01] c.s. van de grond waar op dit moment de watergang loopt langer dan twintig jaar geleden is geëindigd doordat de watergang zich al langer dan die periode op die plek bevindt. Ter onderbouwing van die stelling beroept het waterschap zich op een tweetal zwart-wit luchtfoto’s van het jaar 1998 en een foto die blijkens de achterzijde op 24 juni 1999 is gemaakt/afgedrukt. Laatstgenoemde foto wordt hieronder opgenomen.
Uit deze foto blijkt volgens het waterschap dat de situatie reeds sinds 1999 ongewijzigd is. De op de foto zichtbare beschoeiing is, aldus het waterschap, in 2019 vervangen en op de strook naast het schuurtje bevond zich de oorspronkelijke watergang.
4.12.
[gedaagde01] c.s. voeren als verweer tegen het beroep van het waterschap op bevrijdende verjaring aan dat, voor het geval vast komt te staan dat het waterschap de grond van [gedaagde01] c.s. (deels) in bezit heeft genomen, zij betwisten dat het waterschap deze grond meer dan 20 jaar onafgebroken bezit. Volgens [gedaagde01] c.s. zijn de door het waterschap overgelegd foto’s en kaartjes onduidelijk en valt daaruit niet af te leiden dat de huidige situatie al meer dan 20 jaar hetzelfde is. [gedaagde01] c.s. leggen zelf foto’s over van werkzaamheden die in 2019 door [naam01] zijn uitgevoerd. Een daarvan is onderstaande
foto met de handgeschreven datumaanduiding 12 november 2019.
Uit deze foto’s blijkt volgens [gedaagde01] c.s. dat [naam01] in 2019 werkzaamheden aan de beschoeiing uitvoert. Daarop is volgens hen ook te zien dat de (op door het waterschap overgelegde luchtfoto’s zichtbare) trampoline in 2019 niet was ingegraven, maar los staat op het perceel van [naam01] . Ook zijn volgens [gedaagde01] c.s. daarop bomen op de rand van de tuin/watergang te zien, die inmiddels op last in opdracht van het waterschap zijn gerooid en afgevoerd. Op deze gronden bestrijden [gedaagde01] c.s. dat het waterschap zich op bevrijdende verjaring kan beroepen.
4.13.
De rechtbank oordeelt over het beroep van het waterschap op bevrijdende verjaring als volgt.
4.14.
Uit hetgeen hiervoor in het kader van de bespreking van het beroep op verkrijgende verjaring is overwogen, volgt dat het waterschap naar het oordeel van de rechtbank bezit heeft verkregen van de ondergrond van de watergang voor zover deze mede is komen te liggen op kadastraal perceel [perceelnummer01] . Voor een succesvol beroep op de bevrijdende verjaring van artikel 3:105 BW is niet vereist dat dit bezit te goeder trouw is geweest. Wel dient de oorspronkelijk rechthebbende het bezit door de inbezitneming van een nieuwe bezitter twintig jaar niet te hebben uitgeoefend en daardoor dit te hebben verloren. De rechtbank is van oordeel dat aan deze eis van artikel 3:105 BW is voldaan. Het waterschap heeft de ondergrond van de watergang door deze op die plaats aan te brengen en te houden in bezit genomen. Dit bezit strekt zich, zoals uit verkeersopvattingen volgt, uit over de strook grond waarover de watergang loopt tot aan de bovenzijde van de insteek van de watergang. Door ingebruikname van de watergang door het waterschap hebben [gedaagde01] c.s. het bezit van de ondergrond van die watergang verloren omdat zij moesten weten dat het waterschap het beheer over watergangen uitoefent en dus feitelijke machtsuitoefening daarover slechts door het waterschap zou worden uitgeoefend. Voor bezitsverlies is, anders dan [gedaagde01] c.s. menen, niet vereist dat de vorige bezitter feitelijk geen enkele machtisuitoefening meer kan uitoefenen. Het is voldoende, zoals in het door [gedaagde01] c.s. aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2743, is overwogen, dat de machtsuitoefening van de nieuwe bezitter zodanig is dat deze het bezit van de oorspronkelijke bezitter naar verkeersopvattingen teniet doet en dat is naar het oordeel van de rechtbank met de aanleg en instandhouding door de waterschap van de watergang ten aanzien van de ondergrond van die watergang het geval. Het gebruik door [gedaagde01] c.s. van de watergang als afvoer van drainagewater en beregening van hun percelen - welk gebruik ingevolge artikelen 5:38 en 5:40 BW in beginsel is toegestaan - zijn niet als bezitsdaden te kwalificeren.
4.15.
Met de door het waterschap overgelegde foto uit 1999 die hierboven onder randnummer 4.11 is opgenomen, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende komen vast te staan dat de watergang toen reeds tenminste in dezelfde mate als dat thans het geval is in westelijke richting was verschoven. Op de door het waterschap overgelegde foto, is duidelijk zichtbaar dat tussen de beschoeiing en de schuur/garage op het perceel van [naam01] een strook grond bevindt. Op die plaats lag, naar [gedaagde01] c.s. niet hebben bestreden en ook voldoende is aangetoond met de kadastrale reconstructietekening zoals hierboven onder 2.7 van dit vonnis is weergegeven, de strook grond waar de watergang zou hebben moeten lopen, te weten vrijwel direct naast de bestaande schuur/garage. Naast deze schuur/garage stonden oorspronkelijk een aantal bomen, zoals niet alleen zichtbaar is op de onder 2.5 opgenomen foto maar ook op de door [gedaagde01] c.s. overgelegde foto (opgenomen onder 4.12 hierboven). Deze bomen zijn in augustus 2020 met het aanbrengen van de nieuwe beschoeiing verwijderd, zoals ook is vermeld in alineanummer 2.8 van dit vonnis en is te zien op de daar opgenomen foto. Door het verwijderen van deze bomen en de daaronder gelegen grond is is watergang W27008 weer enigszins terug in de richting van het perceel van [naam01] teruggeplaatst. Uit een en ander volgt dat de watergang vanaf in elk geval 1999 zelfs verder dan thans het geval is in de richting van het perceel van [gedaagde01] c.s. lag. De door [gedaagde01] c.s. overgelegde foto’s tonen niet aan dat die situatie korter dan 20 jaar heeft geduurd, integendeel. Uit de handgeschreven datum bij de hierboven onder 4.12 weergegeven foto volgt dat de beschoeiing aan de noordzijde van het perceel van [naam01] pas in november 2019 is aangebracht. De beschoeiing aan de zuidzijde van dat perceel op deze foto is nog aanwezig. Deze is ook pas later onderhanden genomen, zoals hiervoor is vermeld.
4.16.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep van het waterschap op bevrijdende verjaring slaagt. De vordering onder I is daarom toewijsbaar. In plaats van een verwijzing naar een randnummer in en figuur 4 van de inleidende dagvaarding zal de rechtbank ter vermijding van onduidelijkheden een omschrijving van de bedoelde strook in het dictum opnemen.
4.17.
De vorderingen onder II en III behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking meer. Deze vorderingen zijn immers (meer en nog meer) subsidiair ingesteld, dus onder de voorwaarde dat vordering I niet zou worden toegewezen, welke voorwaarde niet is ingetreden.
4.18.
De vordering onder IV maakt onderdeel uit van de eisvermeerdering van het waterschap waartegen [gedaagde01] c.s. geen bezwaar hebben gemaakt en die naar het oordeel van de rechtbank niet in strijd is te achten met de goede procesorde. [gedaagde01] c.s. hebben tegen dit onderdeel van het gevorderde ook inhoudelijk geen verweer gevoerd. Het eerste niet subsidiair voorgedragen onderdeel van die vordering is daarom naast vordering onder I toewijsbaar. In verband met dit onderdeel van het dictum zal dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard, omdat het waterschap daarbij belang kan hebben.
4.19.
Een proceskostenveroordeling zal achterwege blijven, omdat het waterschap deze niet heeft gevorderd.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart voor recht dat het waterschap door bevrijdende verjaring eigenaar is geworden van de ondergrond van watergang W27008/W97006 van dat deel nabij [adres01] te Klaaswaal, dat gelegen is tussen de gereconstrueerde kadastrale grens tussen de percelen [perceelnummer01] en [perceelnummer03] aan de ene zijde (oostzijde) en de grens die loopt op een afstand van 2,25 meter in westelijke richting vanaf de thans bestaande houten beschoeiing langs de watergang aan de zijde van het perceel [perceelnummer02] aan de andere zijde,
5.2.
geeft het waterschap vervangende toestemming waarbij dit vonnis in de plaats treedt van alle door [gedaagde01] c.s. te verrichten feitelijke of rechtshandelingen, daaronder begrepen maar niet daartoe beperkt, de medewerking, toestemming en welke (rechts)handeling dan ook, benodigd voor notariële en kadastrale vastlegging van de gewijzigde erfgrens,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst af het meer of ander gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.
3152/3078