ECLI:NL:RBROT:2023:8282

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
C/10/654676 / FA RK 23-2082
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vervangende toestemming verhuizing en echtscheiding met nevenvoorzieningen

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 14 juli 2023, wordt de echtscheiding tussen de partijen uitgesproken. De vrouw verzoekt vervangende toestemming om met de kinderen naar Ouddorp te verhuizen, maar dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het belang van de vrouw om te verhuizen niet opweegt tegen het belang van de kinderen en de man om in de huidige woonomgeving te blijven. De rechtbank overweegt dat de kinderen, gezien hun leeftijd en sociale leven, beter af zijn in de huidige omgeving. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd dat er een noodzaak is voor de verhuizing, en de impact op de kinderen is niet goed voorbereid. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw tot verhuizing af, maar verleent wel toestemming voor een verhuizing binnen een straal van 20 kilometer van de huidige woonplaats. Daarnaast wordt de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald, en wordt een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen om de week bij de man en de vrouw verblijven. De man wordt verplicht om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen van € 123,- per maand per kind, met ingang van 1 juli 2023. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie,
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/654676 / FA RK 23-2082
Beschikking van 14 juli 2023 over de echtscheiding met nevenvoorzieningen en vervangende toestemming op grond van artikel 1:253a BW
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat mr. H.J.P.M. van Berckel-van der Rijken te Breda,
t e g e n
[naam man], hierna: de man,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
advocaat mr. A.J. Broekhuizen-Termaat te Gorinchem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 20 maart 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 8 mei 2023;
  • het aanvullend verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 31 mei 2023;
  • het verweer tegen de aanvullende verzoeken tevens houdende zelfstandige verzoeken met bijlagen van de man, ingekomen op 2 juni 2023.
  • het aanvullend verzoek van de vrouw, ingekomen op 5 juni 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 juni 2023. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door mr. E.M. van Veen;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [persoon A] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw een draagkrachtberekening overgelegd en heeft de man een jurisprudentie-overzicht overgelegd.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank op verzoek nog een bericht van 14 juni 2023 van de man ontvangen.
1.5.
De kinderen van partijen zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. De kinderen hebben hier gebruik van gemaakt.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd te Dordrecht op [huwelijksdatum] .
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
[minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2008 te [geboorteplaats minderjarige] ;
[minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2011 te [geboorteplaats minderjarige] ;
[minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum minderjarige 3] 2014 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.3.
Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.

3.De beoordeling

3.1.
Scheiding
3.1.1.
Partijen verzoeken de echtscheiding tussen hen uit te spreken. Zij stellen dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
3.1.2.
Op grond van artikel 815 lid 2 Rv, voor zover hier van belang, moet een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Omdat het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815 lid 6 Rv).
3.1.3.
Door partijen is geen ouderschapsplan overgelegd. Omdat partijen voldoende hebben gemotiveerd dat het voor hen op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank partijen ontvangen in hun verzoek tot echtscheiding.
3.1.4.
Het verzoek tot echtscheiding wordt, als niet weersproken en op de wet gegrond, toegewezen.
3.2.
Voortgezet gebruik woning en gebruiksvergoeding
3.2.1.
De man verzoekt het voortgezet gebruik van de echtelijke woning voor de duur
van zes maanden, althans tot het moment van levering van de woning aan de kopers op 1 oktober 2023.
3.2.2.
De vrouw verweert zich niet tegen dit verzoek.
3.2.3.
De rechtbank beslist volgens het verzoek, omdat dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond.
3.3.
Hoofdverblijfplaats, vervangende toestemming verhuizing/inschrijving school, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
3.3.1.
Op grond van artikel 827 lid 1 Rv jo 1:253a BW kan de rechter bij wijze van nevenvoorziening op verzoek van (een van) de ouders een beslissing nemen over de hoofdverblijfplaats van het kind, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) en kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hierover aan de rechtbank worden voorgelegd, zoals ten aanzien van vervangende toestemming voor een verhuizing en voor een inschrijving op een school.
De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing moeten alle omstandigheden van het geval in acht worden genomen, wat er soms ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde moet zijn bij de afweging van belangen.
Hoofdverblijfplaats
3.3.2.
De vrouw verzoekt de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen.
3.3.3.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij verzoekt de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen.
3.3.4.
Bij de bepaling van de hoofdverblijfplaats is van belang de verdeling van de zorgtaken in het verleden en in de toekomst. De rechtbank overweegt, met betrekking tot het verleden, dat vaststaat dat de vrouw tijdens het huwelijk de hoofdverzorger van de kinderen is geweest. Het ging om een traditionele rolverdeling, waarbij de man wel intensief betrokken was bij de sportactiviteiten van de kinderen.
De rechtbank overweegt dat ook vaststaat dat partijen tegen het einde van het huwelijk een co-ouderschap hebben uitgevoerd in de echtelijke woning op basis van
bird nesting. De rechtbank overweegt dat deze tussen partijen overeengekomen gelijke zorgverdeling is teruggedraaid, omdat de kinderen terug wilden naar de situatie waarin de vrouw de hoofdzorg uitvoerde. Daarbij speelde een rol dat de kinderen er last van hadden dat de man niet gewend was om meerdere dagen achter elkaar als enige de zorg te dragen. Met instemming van de man is de overeengekomen regeling gewijzigd in een regeling waarin het merendeel van de zorg- en opvoedtaken weer ligt bij de vrouw. Dit hebben allebei de partijen ook voor de toekomst voor ogen.
3.3.5.
Gelet op het voorgaande constateert de rechtbank dat de vrouw in het verleden de hoofdverzorger is geweest van de kinderen en dat het voornemen van partijen is dat zij dit ook in de toekomst blijft doen. De rechtbank acht het om die reden in het belang van de kinderen dat hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw wordt bepaald. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de vrouw toe en het verzoek van de man af.
Vervangende toestemming verhuizing
3.3.6.
De vrouw verzoekt aan haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar Ouddorp te verhuizen, dan wel aan haar vervangende toestemming te verlenen om te verhuizen binnen een straal van 50 kilometer buiten [plaats 1] .
3.3.7.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.3.8.
Bij de beantwoording van de vraag of een ouder vervangende toestemming moet krijgen om met een minderjarig kind te verhuizen, staan de belangen van het kind weliswaar voorop, maar, naar vaste rechtspraak moet de rechter bij de beslissing in een geschil als dit alle omstandigheden van het geval in acht nemen en alle betrokken belangen afwegen (zie ook HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901).
3.3.9.
Tegenover het belang van een ouder bij wie de minderjarige kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben om de gelegenheid te krijgen om met de kinderen elders een gezinsleven en een toekomst op te bouwen, kunnen andere belangen van de kinderen of van de andere ouder staan.
In de afweging van alle belangen kunnen onder meer de volgende omstandigheden betrokken worden:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • een goede voorbereiding van de verhuizing;
  • het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder;
  • de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
  • de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing;
  • de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
  • de bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder;
  • de mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg;
  • de leeftijd van het kind, zijn mening en de mate waarin het kind geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen.
3.3.10.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling komt naar voren dat de vrouw sinds het najaar van 2022 een relatie heeft met de heer [persoon B] . Hij is woonachtig in Ouddorp en wil uit financiële overwegingen niet verhuizen naar de omgeving van [plaats 1] . De heer [persoon B] is een woning aan het bouwen in Ouddorp en verblijft, tot die tijd, in een ruime vakantiewoning, met bijgebouw, naast de woning die wordt gebouwd.
3.3.11.
Vooropgesteld wordt dat de vrouw er belang bij heeft om met de heer [persoon B] in Ouddorp een nieuw gezinsleven en een toekomst op te bouwen. De rechtbank is echter van oordeel dat de belangen van de kinderen en de man onaanvaardbaar worden geschaad bij een verhuizing van de kinderen naar Ouddorp. De rechtbank legt hierna uit waarom.
Noodzaak om te verhuizen
3.3.12.
De vrouw stelt dat er voor haar een noodzaak aanwezig is om te verhuizen naar Ouddorp.
3.3.13.
De rechtbank overweegt dat door de scheiding de voormalige echtelijke woning wordt verkocht en dat partijen moeten verhuizen. De man heeft een huurwoning gevonden in [plaats 1] . De vrouw wil naar Ouddorp verhuizen, omdat de heer [persoon B] daar woont en omdat zij en de kinderen veel last hebben van negatieve reacties op de scheiding vanuit de streng gelovige, kleine gemeente [gemeente] . De rechtbank ziet een verhuizing naar Ouddorp niet als de oplossing voor deze negatieve reacties. Daarbij is van belang dat de kinderen gedeeltelijk, met de man, blijven wonen in [plaats 1] . De rechtbank kan zich voorstellen dat de huidige situatie, waarin een deel van het dorp zich lijkt te mengen in de scheiding, voor de kinderen niet ideaal is. De rechtbank verwacht echter dat de negatieve reacties na verloop van tijd milder worden.
3.3.14.
De rechtbank ziet in dat het voor de vrouw moeilijk is om te wonen en werken in [plaats 1] , omdat zij door sommige dorpsgenoten én door haar opdrachtgever wordt buitengesloten. Daartegenover staat dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling heeft bevestigd dat zij zonder problemen in Dordrecht of Gorinchem kan wonen en werken, omdat dit grotere en vrijere gemeentes zijn. De rechtbank stelt dus vast dat de vrouw kan wonen en werken in de omgeving van [plaats 1] .
3.3.15.
De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat de vrouw graag bij haar nieuwe partner in Ouddorp wil wonen, niet meebrengt dat er een noodzaak is om met de kinderen naar Ouddorp te verhuizen. De rechtbank ziet de wens tot samenwonen van de vrouw als haar persoonlijke behoefte en niet als een noodzaak voor haar en/of de kinderen om te verhuizen naar Ouddorp. Ook het feit dat de vrouw aanvullend stelt dat zij verzoekt om toestemming voor de verhuizing naar Ouddorp ter voorkoming van een tweede toekomstige verhuizing naar Ouddorp leidt niet tot het aannemen van die noodzaak. Die extra verhuizing zal, zo stelt de vrouw, nodig zijn omdat zij uiteindelijk wel gaat samenwonen in Ouddorp. De rechtbank kan en wil niet vooruitlopen op de toekomstige woonsituaties en wensen van partijen.
3.3.16.
De rechtbank acht samengevat de noodzaak voor de vrouw om met de kinderen naar Ouddorp te verhuizen onvoldoende onderbouwd.
Een goede voorbereiding van de verhuizing
3.3.17.
Ondanks dat de vrouw haar best heeft gedaan om een verhuizing van de kinderen naar Ouddorp goed voor te bereiden, heeft zij naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende doordacht wat deze verhuizing betekent voor de kinderen. Voor hen is het belangrijk dat hun sociale leven na de scheiding en na het vertrek uit de voormalige echtelijke woning, zoveel mogelijk stabiel blijft. Als de vrouw met de kinderen verhuist naar Ouddorp, dan moeten de kinderen niet alleen wennen aan de nieuwe woonsituatie met de heer [persoon B] en een verminderd contact met de man, maar ook aan nieuwe scholen. Als de vrouw daarentegen in de buurt van [plaats 1] blijft wonen, dan kunnen de kinderen onderdeel blijven uitmaken van hun vriendengroep, hun hobby’s en sportactiviteiten, [voornaam minderjarige 1] kan op dezelfde school blijven, [voornaam minderjarige 2] kan gaan naar een ‘vertrouwde’ middelbare school in de buurt van [plaats 1] en mogelijk kan [voornaam minderjarige 3] toch naar haar basisschool blijven gaan.
3.3.18.
De rechtbank overweegt daarom dat de vrouw deze impact voor de kinderen onvoldoende in de voorbereiding heeft betrokken. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling die ziet op de goede voorbereiding van de verhuizing daarmee onvoldoende heeft onderbouwd.
Het aanbieden van alternatieven of compensatie voor de verminderingen van de contactmogelijkheden met de andere ouder, de rechten van de andere ouder en het kind op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving, de frequentie van het contact tussen het kind en de andere ouder voor en na de verhuizing en de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg
3.3.19.
De man heeft aangegeven bezorgd te zijn dat hij een ‘weekendvader’ wordt bij een verhuizing naar Ouddorp, omdat hij dan niet meer doordeweeks betrokken is in het leven van de kinderen. De rechtbank deelt deze zorgen. De vrouw biedt hiervoor geen reële compensatie aan. Het voorstel van de vrouw dat er iedere dinsdagmiddag contact zal zijn tussen de man en de kinderen, is niet reëel door de afstand tussen [plaats 1] en Ouddorp en het ontbreken van een structurele vrije dinsdagmiddag van [voornaam minderjarige 3] . De rechtbank overweegt dat de contactregeling op dinsdagmiddag voor [voornaam minderjarige 3] onzeker is, omdat de vrouw de uitvoering afhankelijk stelt van een daarvoor niet bedoelde bijzondere verlofregeling. Daarbij compenseert die extra zorgmiddag op dinsdag niet het wegvallen van een deel van de huidige zorgregeling.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling over de reële compensatie die zij de man aanbiedt voor het verminderd contact met de kinderen en de vermindering van zijn rol in hun leven na de verhuizing naar Ouddorp, onvoldoende heeft onderbouwd.
De bestendigheid van de nieuwe relatie van de verhuizende ouder
3.3.20.
De vrouw stelt dat haar relatie met de heer [persoon B] goed is en dat er plannen zijn om, na de scheiding, met elkaar in het huwelijk te treden. De vrouw stelt voorts dat zij en de heer [persoon B] gedurende zes jaar collega’s zijn geweest en dat er inmiddels één gezamenlijke vakantie met de kinderen is doorgebracht.
3.3.21.
De rechtbank overweegt dat de relatie tussen de vrouw en de heer [persoon B] acht maanden geleden is begonnen. Er is dus sprake van een relatief korte liefdesrelatie. Dat de vrouw en de heer [persoon B] elkaar al lang kennen en van plan zijn om te trouwen, maakt dat niet anders. De rechtbank wil niet dat de kinderen het centrum van hun sociale leven verplaatsen naar Ouddorp, terwijl mogelijk de relatie tussen de vrouw en de heer [persoon B] niet bestendig genoeg is.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw haar stelling over de bestendigheid van haar relatie onvoldoende heeft onderbouwd.
De mate waarin ouders nog in staat zijn tot overleg
3.3.22.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat er tussen de man en de vrouw een goede communicatie is. Dit blijkt onder andere uit het feit dat zij de regeling die uitging van een gelijke verdeling van de zorg voor de kinderen hebben aangepast toen bleek dat de kinderen hieraan behoefte hadden. Ondanks dat, is het partijen niet gelukt om afspraken te maken over de woonsituatie van de vrouw na de scheiding. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen aangegeven dat de verwachting is, dat zij vervolgafspraken over de kinderen kunnen maken nadat de rechtbank de knoop heeft doorgehakt over een mogelijke verhuizing van de kinderen naar Ouddorp.
3.3.23.
De rechtbank constateert daarom dat partijen voldoende in staan tot overleg en dit geen contra-indicatie oplevert voor een verhuizing naar Ouddorp.
De leeftijd van het kind, zijn mening en de mate waarin het kind geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen
3.3.24.
Volgens de vrouw is Ouddorp voor de kinderen bekend terrein, omdat de vrouw vanaf december 2022 weekenden met de kinderen in Ouddorp heeft doorgebracht, de kinderen weten naar welke school zij daar gaan, de kinderen het leuk vinden om in Ouddorp te surfen en [voornaam minderjarige 1] in Ouddorp een bijbaan heeft. Uit het kindgesprek met [voornaam minderjarige 1] en de brieven van [voornaam minderjarige 2] en [voornaam minderjarige 3] maakt de rechtbank op dat zij ook graag naar Ouddorp willen verhuizen.
3.3.25.
De rechtbank weegt echter mee dat de vrouw de kinderen is gaan voorbereiden op de verhuizing naar Ouddorp. Zij is vaak met de kinderen in Ouddorp en hebben daar ook vakanties gehad. De rechtbank overweegt dat de kinderen zich pragmatisch hebben opgesteld door aan te geven dat de vrouw de hoofdverzorger is en dat zij dus met haar meegaan als de vrouw naar Ouddorp verhuist. Hiervan is het resultaat dat de kinderen open zijn gaan staan voor de mogelijkheden in Ouddorp. Het voorgaande neemt niet weg dat de kinderen het meest geworteld zijn in [plaats 1] , omdat tot nu toe het huwelijk van partijen en de opvoeding van de kinderen zich daar volledig heeft afgespeeld.
Conclusie
3.3.26.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van de vrouw om met de kinderen te verhuizen naar Ouddorp niet opweegt tegen het belang van de kinderen en de man om te blijven in de omgeving van hun huidige woonplaats. Daarmee is gewaarborgd dat de man een actieve rol blijft spelen in het leven van de kinderen. De rechtbank kan zich voorstellen dat dit een teleurstellende uitkomst is voor de vrouw en mogelijk ook voor de kinderen. Het is aan partijen om, zoals ook de raad adviseert, de kinderen te begeleiden in het accepteren van het oordeel van de rechtbank. Omdat het goed gaat met de kinderen en omdat partijen allebei een opvoedsituatie bieden waarin de kinderen gedijen, heeft de rechtbank er alle vertrouwen in dat de kinderen een eventuele teleurstelling goed aankunnen.
3.3.27.
Het verzoek van de vrouw tot het verlenen van vervangende toestemming om met de kinderen naar Ouddorp te verhuizen, zal dan ook worden afgewezen.
3.3.28.
Omdat de man geen verweer heeft gevoerd tegen een verhuizing van de vrouw met de kinderen binnen een straal van 20 kilometer vanaf [plaats 1] , zal het verzoek in zoverre worden toegewezen.
Vervangende toestemming inschrijving school
3.3.29.
De vrouw verzoekt aan haar vervangende toestemming te verlenen om [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] in te schrijven op de Christelijke Scholengemeenschap [naam school 1] te [plaats 2] en om [voornaam minderjarige 3] in te schrijven op de school [naam school 2] te Ouddorp.
3.3.30.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij verzoekt aan hem vervangende toestemming te verlenen om [voornaam minderjarige 2] in te schrijven op een school in de buurt van [plaats 1] , zeer waarschijnlijk [naam school 3] in Ottoland of [naam school 4] in Hardinxveld-Giessendam.
3.3.31.
Omdat het verzoek van de vrouw tot verhuizing naar Ouddorp wordt afgewezen, zal haar verzoek ten aanzien van de vervangende toestemming voor het inschrijven van de kinderen op scholen in de buurt van Ouddorp ook worden afgewezen.
3.3.32.
De rechtbank zal de man vervangende toestemming verlenen om [voornaam minderjarige 2] in te schrijven op de school [naam school 4] in Hardinxveld-Giessendam. Ten eerste heeft de vrouw geen alternatieve scholen verzocht in het geval zij niet naar Ouddorp mag verhuizen. Deze processuele houding komt voor rekening en risico van de vrouw. Ten tweede zit [voornaam minderjarige 1] op deze school. De rechtbank acht het in het belang van [voornaam minderjarige 2] dat hij naar dezelfde school als [voornaam minderjarige 1] gaat. Ten derde is de school [naam school 4] , in vergelijking met de school [naam school 3] , het meest westelijk van [plaats 1] gelegen, hetgeen tegemoet komt aan de wens van de vrouw. Bij gebrek aan andersluidende informatie gaat de rechtbank ervan uit dat [voornaam minderjarige 2] aangenomen wordt op deze school.
3.4.
Zorgregeling
3.4.1.
De man verzoekt een zorgregeling te bepalen, inhoudende de ene week verblijven de kinderen van woensdagavond tot maandagavond bij de man (aldus inclusief het weekend vijf dagen aaneengesloten) en van maandagavond tot woensdagavond in de daaropvolgende week verblijven de kinderen bij de vrouw (aldus inclusief het weekend negen dagen aaneengesloten). De schoolvakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld.
3.4.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.4.3.
De rechtbank zal de door de man verzochte zorgregeling toewijzen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling te kennen gegeven dat zij niet instemt met de verzochte zorgregeling, maar zij heeft niet uitgelegd waarom zij niet in kan stemmen met deze zorgregeling. De enkele stelling dat zij niet in [plaats 1] blijft wonen, staat de door de man verzochte zorgregeling niet in de weg. Als de vrouw bijvoorbeeld in Dordrecht gaat wonen, is de door de man verzochte zorgregeling praktisch uitvoerbaar. Daar komt bij dat de vrouw niet zelf een andere zorgregeling heeft verzocht. In haar betwisting heeft de vrouw gezegd dat zij bij afwijzing van haar verzoek tot verhuizing naar Ouddorp, eerst met de man in gesprek wil treden over een zorgregeling. Deze processuele houding komt voor rekening en risico van de vrouw. De rechtbank is van oordeel dat de door de man verzochte zorgregeling in het belang van de kinderen is. Deze zorgregeling lijkt op de huidige zorgregeling. De kinderen zullen vaker bij de vrouw dan bij de man verblijven, hetgeen ook de wens van de vrouw is. Het staat partijen overigens vrij om alsnog in overleg te treden over een andere zorgregeling.
3.4.4.
De vrouw heeft geen expliciet verweer gevoerd tegen de door de man verzochte verdeling van de schoolvakanties en feestdagen. Gebleken is dat partijen al afspraken hebben gemaakt over de aankomende zomervakantie. Deze afspraken zijn in overeenstemming met de door de man verzochte verdeling. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen om de schoolvakanties en feestdagen bij helfte te verdelen.
3.5.
Kinderbijdrage
3.5.1.
De vrouw verzoekt, na wijziging, een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderbijdrage) van € 227,- per maand per kind met ingang van 1 juli 2023.
3.5.2.
De man voert gemotiveerd verweer. Hij verzoekt zelfstandig een door de vrouw te betalen kinderbijdrage van € 50,- per maand per kind als zij hun hoofdverblijfplaats bij hem zullen hebben.
3.5.3.
De rechtbank zal het verzoek van de man afwijzen, omdat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw wordt bepaald. Op het verzoek van de vrouw en de stellingen van partijen ten aanzien van dit verzoek wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.5.4.
Tussen partijen is de hoogte van de vast te stellen kinderbijdrage in geschil. De rechtbank zal de kinderbijdrage berekenen conform de aanbevelingen opgenomen in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen (Tremarapport).
De ingangsdatum
3.5.5.
Tussen partijen is ook in geschil met ingang van welke datum de kinderbijdrage moet worden vastgesteld. De vrouw verzoekt 1 juli 2023 en de man verzoekt de datum van de beschikking. Om proceseconomische redenen zal de rechtbank eerst over dit geschilpunt een beslissing nemen.
3.5.6.
Gebleken is dat de vrouw tot 1 juli 2023 meedraagt in de kosten van de huishouding. Daarna zal zij de echtelijke woning verlaten en zal de financiële huishouding van partijen gescheiden worden. De rechtbank acht het daarom redelijk en billijk om de ingangsdatum op 1 juli 2023 te bepalen.
De behoefte van de kinderen
3.5.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van de kinderen in 2023 € 460,- per maand per kind bedraagt.
De draagkrachtberekening
3.5.8.
Vervolgens moet worden beoordeeld in welke verhouding deze behoefte van de kinderen tussen de ouders moet worden verdeeld. Dit gebeurt naar rato van hun beider draagkracht.
3.5.9.
Hiertoe moet eerst het huidige netto besteedbaar inkomen (NBI) van partijen vastgesteld worden. Gezien de ingangsdatum van de vaststelling van de bijdrage wordt gerekend met de tarieven 2023-2.
3.5.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat het huidige inkomen van de man € 58.150,- per jaar bedraagt inclusief vakantietoeslag. Hierop moet de pensioenpremie van € 243,- per maand in mindering worden gebracht, waardoor zijn inkomsten uit arbeid neerkomen op een bedrag van € 55.240,-. De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de man op € 3.319,- per maand.
3.5.11.
Aan de zijde van de man wordt geen rekening gehouden met kindgebonden budget. Uit het bij de rechtbank binnengekomen bericht van 14 juni 2023 is gebleken dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling van het inschrijven van de kinderen in het register van de gemeentelijke basis administratie om uiteindelijk het maximale kindgebonden budget te kunnen benutten.
3.5.12.
De draagkracht van de man wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.175)] en bedraagt € 804,- per maand.
3.5.13.
Partijen verschillen van mening over het inkomen dat de vrouw na echtscheiding kan verdienen. Gebleken is dat de vrouw in het jaar 2022 een inkomen bij ‘ [naam instelling] ’ heeft verdiend van € 22.419,- per jaar op basis van een 16-urige werkweek. Daarnaast blijkt uit het door de vrouw als productie 9d overgelegde overzicht dat zij voor het verrichten van haar werkzaamheden als ZZP’er in het jaar 2022 een bedrag heeft verdiend van € 3.775,-. In 2022 heeft de vrouw dus in totaal € 26.194,- (€ 22.419,- + € 3.775,-) verdiend.
De vrouw stelt dat de hoogte van haar inkomen na echtscheiding afhankelijk is van haar woonplaats. Als zij niet met de kinderen in Ouddorp mag gaan wonen, dan kan zij haar onregelmatige uren bij ‘ [naam instelling] ’ niet uitvoeren. Zij moet namelijk om 7.00 uur ’s ochtends beginnen. Als zij niet met de kinderen bij de heer [persoon B] mag gaan wonen, dan kan zij gelet op de zorg voor de kinderen niet zo vroeg het huis verlaten. Daarnaast kan zij haar werkzaamheden als ZZP’er niet uitvoeren, omdat zij geen praktijkruimte heeft en het in de omgeving van [plaats 1] voor haar, gelet op de echtscheiding, moeilijk is om cliënten te vinden. De man betwist dat de vrouw geen vergelijkbaar inkomen bij ‘ [naam instelling] ’ of als ZZP’er kan verdienen. Hij voert aan dat zij binnen afzienbare tijd een verdiencapaciteit kan hebben van € 33.625,50 per jaar op basis van een 24-urige werkweek.
De rechtbank is van oordeel dat van de vrouw verwacht kan worden dat zij na echtscheiding een inkomen kan verdienen dat gelijk is aan haar inkomen dat zij in het jaar 2022 bij ‘ [naam instelling] ’ heeft verdiend van € 22.419,- per jaar. Momenteel mag de vrouw later beginnen bij ‘ [naam instelling] ’. De vrouw heeft niet onderbouwd dat dit in de toekomst niet mogelijk is. Daarnaast kan van de vrouw verwacht worden dat zij minimaal acht uur per week extra gaat werken. Gebleken is dat de vrouw als ZZP’er gemiddeld drie uur per week ruimte had om cliënten te ontvangen en dat zij acht uur per week besteedt aan haar opleiding. Binnen afzienbare tijd zal de vrouw haar opleiding afronden. Voornoemde uren kan zij dan inzetten om minimaal acht uur per week extra te werken om meer inkomen te verdienen. Deze uren kan zij invullen door het verrichten van werkzaamheden bij ‘ [naam instelling] ’, als ZZP’er of elders. Niet is gebleken dat ‘ [naam instelling] ’ de vrouw geen extra uren kan aanbieden. Daarnaast heeft de vrouw onvoldoende gesteld dat zij haar ZZP werkzaamheden niet uit kan voeren in bijvoorbeeld een stad als Dordrecht die binnen een straal van 20 kilometer van [plaats 1] ligt. De rechtbank gaat voor deze acht uur uit van het wettelijk minimumloon per 1 juli 2023 van € 1.995,- per maand voor een 40-urige werkweek, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Dit komt neer op een totaalbedrag van € 2.154,60 per maand. Op basis van acht uur komt dit neer op een bedrag van € 431,- per maand. Het toekomstige inkomen van de vrouw komt dan op basis van een 24-urige werkweek neer op een bedrag van in totaal € 22.850,- (€ 22.419,- + € 431,-).
3.5.14.
De rechtbank bepaalt (onder verwijzing naar de aan deze beschikking gehechte berekening) het huidige NBI van de vrouw aan de hand van voornoemde op € 2.662,- per maand. De volgende heffingskortingen zijn in aanmerking genomen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- de inkomensafhankelijke combinatiekorting.
Rekening is gehouden met het kindgebonden budget van € 9.099,- per jaar of € 758,25 per maand, waar de vrouw gelet op haar inkomen recht op heeft.
3.5.15.
De draagkracht van de vrouw wordt, omdat het NBI hoger is dan € 1.930,-, vastgesteld aan de hand van de volgende formule: 70% x [NBI – (0,3xNBI + 1.175)] en bedraagt € 482,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
3.5.16.
Omdat de gezamenlijke draagkracht van partijen (€ 804,- + € 482,- = € 1.286,-) lager is dan de totale behoefte van de kinderen (€ 1.380,-) kan een draagkrachtvergelijking achterwege blijven. De bijdrage van de man is beperkt tot zijn draagkracht.
Zorgkorting
3.5.17.
De man stelt aanspraak te kunnen maken op toepassing van een zorgkorting van 35%. De vrouw voert verweer en stelt een zorgkorting van 30%.
3.5.18.
Gezien de nu vast te stellen zorgregeling gaat de rechtbank ervan uit dat de man gemiddeld tweeëneenhalve dagen per week de zorg heeft voor de kinderen en de helft van de vakanties en feestdagen. Hierbij hoort een zorgkorting van 35%. De zorgkorting bedraagt dus een bedrag van € 161,- per maand per kind (35% van € 460,-).
3.5.19.
Omdat de draagkracht van beide ouders tezamen onvoldoende is om volledig in de behoefte van de kinderen te voorzien, wordt het tekort aan beide ouders voor de helft toegerekend. Dit geschiedt als volgt:
Het tekort bedraagt € 31,- per maand per kind, zodat de helft daarvan is € 16,- per maand per kind. Laatstgenoemd bedrag wordt afgetrokken van de zorgkorting: was € 161,- per maand per kind, zodat resteert € 161,- minus € 16,- = € 145,- per maand per kind.
Dit restant komt in mindering op de eerder berekende bijdrage: € 268,- minus € 145,- = € 123,- per maand per kind. De aan de man op te leggen bijdrage wordt dus: € 123,- per maand per kind.
Conclusie
3.5.20.
Gezien het voorgaande is een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 123,- per maand per kind in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
3.5.21.
Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing.
3.6.
Proceskosten
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [huwelijksdatum] te Dordrecht;
4.2.
bepaalt dat de man, als hij ten tijde van de inschrijving van de echtscheidings-beschikking in de registers van de burgerlijke stand de echtelijke woning aan de [adres] ( [postcode] ) in [plaats 1] , die aan de vrouw mede toebehoort of ten gebruike toekomt, bewoont, jegens de vrouw bevoegd is de bewoning en het gebruik van de bij die woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken voort te zetten gedurende zes maanden na de inschrijving van de beschikking, zulks tegen een redelijke vergoeding, die nu op nihil wordt gesteld;
4.3.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw zal zijn;
4.4.
verleent vervangende toestemming aan de vrouw voor verhuizing met de kinderen binnen een straal van 20 kilometer van [plaats 1] ;
4.5.
bepaalt dat deze vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de man;
4.6.
verleent vervangende toestemming aan de man om [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2011 te [geboorteplaats minderjarige] in te schrijven op de school [naam school 4] in Hardinxveld-Giessendam;
4.7.
bepaalt dat deze vervangende toestemming strekt tot vervanging van de vereiste toestemming van de vrouw;
4.8.
stelt vast dat de kinderen in het kader van de regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de man zullen zijn als volgt:
  • de ene week verblijven de kinderen van woensdagavond tot maandagavond bij de man (aldus inclusief het weekend vijf dagen aaneengesloten) en
  • van maandagavond tot woensdagavond in de daaropvolgende week verblijven de kinderen bij de vrouw (aldus inclusief het weekend negen dagen aaneengesloten);
  • de schoolvakanties en feestdagen worden bij helfte verdeeld;
4.9.
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 juli 2023 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 123,- per maand per kind;
4.10.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.11.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.12.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.B. van den Enden, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. E.M. Moerman en mr. N. Veenendaal, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. N.A.J.M. Rasenberg, griffier, op 14 juli 2023.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.