ECLI:NL:RBROT:2023:8135

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2023
Publicatiedatum
7 september 2023
Zaaknummer
ROT 22/335
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering openbaarmaking naam rederij en/of schip op grond van de Wet open overheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam op 25 augustus 2023, in de zaak tussen [naam eiser] en de minister van Justitie en Veiligheid, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn Wob-verzoek beoordeeld. Eiser had verzocht om openbaarmaking van informatie over de naam van de rederij en/of het schip, maar de minister weigerde dit op basis van artikel 8.8 van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank had eerder op 17 november 2022 een tussenuitspraak gedaan waarin de minister werd opgedragen om gebreken in het bestreden besluit te herstellen. De minister heeft vervolgens een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, maar de rechtbank oordeelt dat het oorspronkelijke besluit nog van kracht is omdat het niet opnieuw is ingetrokken. De rechtbank concludeert dat de weigering van openbaarmaking van de naam van de rederij en/of het schip terecht is, omdat deze gegevens als strafvorderlijke gegevens worden beschouwd onder de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). De rechtbank verklaart het beroep tegen het eerste bestreden besluit gegrond en vernietigt dit, terwijl het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond wordt verklaard. De minister moet het griffierecht aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 22/335

uitspraak van de meervoudige kamer van 25 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaatsnaam], eiser,

en

de minister van Justitie en Veiligheid (de minister),

(gemachtigde: mr. Y. Robio).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
1.1.
Op 17 november 2022 heeft de rechtbank een tussenuitspraak gedaan in het beroep waarbij de rechtbank de minister in de gelegenheid heeft gesteld de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit van 17 december 2021 (bestreden besluit 1) te herstellen.
1.2.
Voor een weergave van het procesverloop tot aan de tussenuitspraak verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
1.3.
De minister heeft in reactie op de tussenuitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar van 10 februari 2023 genomen waarbij bestreden besluit 1 is vernietigd (de rechtbank begrijpt: ingetrokken). De minister heeft stukken ingediend en daarbij medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank kennis zal mogen nemen van deze stukken. Eiser heeft de toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), verleend.
1.4.
Eiser heeft zijn zienswijze over het herstel ingediend.
1.5.
De minister heeft hierop schriftelijk gereageerd. Eiser heeft hier vervolgens op gereageerd.
1.6.
Met het besluit van 23 mei 2023 (bestreden besluit 2) heeft de minister opnieuw een beslissing op bezwaar genomen en daarbij de besluiten van 6 juli 2021 (primair besluit) en 10 februari 2023 vernietigd (de rechtbank begrijpt: ingetrokken).
1.7.
Eiser heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.8.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. In de tussenuitspraak is, kort gezegd, overwogen dat de minister openbaarmaking van de overzichten niet heeft kunnen weigeren met een beroep op artikel 365 van het Wetboek van Strafvordering en niet heeft voldaan aan zijn motiveringsplicht ten aanzien van de overige ingeroepen weigeringsgronden (Wet politiegegevens en artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en g, van de Wob). Daarom heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
3. Met het besluit van 10 februari 2023 heeft de minister ter uitvoering van de tussenuitspraak opnieuw beslist op de bezwaren van eiser en daarmee, zo begrijpt de rechtbank, bestreden besluit 1 ingetrokken. Vervolgens heeft de minister opnieuw een besluit genomen op 23 mei 2023 (bestreden besluit 2) waarbij het besluit van 6 juli 2021 (primair besluit) en het besluit van 10 februari 2023 zijn ingetrokken.
4. Nu de minister het besluit van 10 februari 2023 (waarbij bestreden besluit 1 is ingetrokken) heeft ingetrokken zonder bestreden besluit 1 opnieuw in te trekken, is bestreden besluit 1 nog van kracht. Uit de tussenuitspraak volgt dat bestreden besluit 1 onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd, zodat het in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep tegen bestreden besluit 1 moet daarom gegrond worden verklaard en dit besluit dient te worden vernietigd.
5. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit 2, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
6. Met het bestreden besluit 2 heeft de minister het verzoek om openbaarmaking van de verzochte informatie over de maanden en jaren van inbeslagname van de drugs, de hoeveelheid inbeslaggenomen drugs, en het land van herkomst van het schip toegewezen. Openbaarmaking van de verzochte informatie over de dagen van inbeslagname van de drugs en de naam van de rederij en/of het schip wordt geweigerd. De weigering van openbaarmaking van de naam van de rederij en/of het schip is gebaseerd op artikel 8.8 van de Wet open overheid (Woo).
7. De rechtbank oordeelt over het beroep tegen bestreden besluit 2 als volgt.
7.1
De rechtbank constateert na kennisneming van de onder geheimhouding verstrekte stukken dat de minister drie overzichten heeft overgelegd. Deze overzichten betreffen documenten waarin van elke drugsvangst door het HARC-team de verzochte informatie (datum van inbeslagname, de hoeveelheid inbeslaggenomen drugs, het land van herkomst van het schip en de naam van de rederij en/of het schip) voor de jaren 2018, 2019 en 2020 zijn opgenomen.
7.2.
Het geschil beperkt zich thans tot de weigering van openbaarmaking van de naam van de rederij en/of het schip op grond van artikel 8.8 van de Woo. Eiser heeft geen bezwaar tegen de wijze waarop de verzochte informatie over de datum van inbeslagname van de drugs wordt geopenbaard, namelijk de maanden en jaren met weglating van de dagen.
7.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is sprake van strijd met de goede procesorde?
8. Eiser voert aan dat het inbrengen van een nieuwe weigeringsgrond, namelijk artikel 8.8 van de Woo ten aanzien van de naam van de rederij en/of schip, in strijd is met de goede procesorde, omdat de minister dit niet eerder naar voren heeft gebracht terwijl dat wel had gekund nu dit artikel voortkomt uit artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a van de Wob.
8.1.
De rechtbank overweegt dat op de grondslag van het bezwaar een volledige heroverweging plaatsvindt, waarbij de mogelijkheid bestaat misslagen van het primaire besluit te herstellen. Artikel 7:11 van de Awb staat niet in de weg aan het handhaven van een besluit op grond van een andere wettelijke bepaling dan die waarop het in bezwaar bestreden primaire besluit berust. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 8.8 Woo
9. Eiser voert aan dat de naam van de rederij en/of het schip geen strafvorderlijke gegevens betreffen in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg), omdat deze gegevens in de overzichten niet langs geautomatiseerde weg zijn verwerkt, maar handmatig zijn ingevoerd. Bovendien lijkt het onaannemelijk dat (alle) gegevens onderdeel zijn van een strafdossier. Verder wijst eiser op uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waaruit blijkt dat titel 2A van de Wjsg, in tegenstelling tot wat de minister stelt, niet als een uitputtende regeling inzake openbaarmaking geldt (uitspraken van 7 november 2007, ECLI:NL:RVS:2007:BB7311, en 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1165).
9.1.
Uit artikel 8.8 van de Woo en de bijbehorende bijlage volgt dat openbaarmaking op verzoek niet geldt voor gegevens die vallen onder, voor zover relevant, titel 2A (de verwerking van strafvorderlijke gegevens) van de Wjsg. De wetgever heeft hiermee een deel van de Wjsg als een bijzondere en aan de Woo derogerende openbaarmakingsregeling gekwalificeerd. Ten tijde van de Wob gold voor de Wjsg geen bijzondere en uitputtende regeling die derogeerde aan de Wob. In de uitspraken waarnaar eiser verwijst gold de Wob nog. Op het bestreden besluit 2 is echter de Woo van toepassing. De Woo is immers – zoals in de tussenuitspraak al is overwogen - per 1 mei 2022 in werking getreden en besluiten op daarvoor ingediende Wob-verzoeken moeten met inachtneming van de bepalingen van de Woo worden genomen.
9.2.
De eerste vraag die rechtbank daarom zal moeten beantwoorden is of de naam van de rederij en/of het schip strafvorderlijke gegevens zijn in de zin van de Wjsg.
9.3.
Op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van de Wjsg zijn strafvorderlijke gegevens persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en die het openbaar ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg in een gegevensbestand verwerkt.
9.4.
De minister heeft in zijn motivering verwezen naar ‘Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad’ (Richtlijn).
9.5.
De Richtlijn is onder meer in artikel 1, aanhef en onder b, van de Wjsg geïmplementeerd door toevoeging van de woorden ‘in een gegevensbestand’.
Op grond van artikel 2, tweede lid, van de Richtlijn is deze Richtlijn van toepassing op de geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde, alsmede op de niet-geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens die in een bestand zijn opgenomen of die bestemd zijn om daarin te worden opgenomen.
Uit overweging 18 van de Richtlijn volgt dat het niet zozeer gaat om de vraag of het gaat om geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, maar om de vraag of de persoonsgegevens zijn opgeslagen of bedoeld zijn om te worden opgeslagen in een bestand. Dit kan ook om handmatige verwerking gaan. De bescherming dient technologieneutraal te zijn en mag niet afhankelijk zijn van de gebruikte technieken. Dit om te voorkomen dat een ernstig risico op omzeiling zou ontstaan.
9.6.
Eiser voert terecht aan dat de Richtlijn ziet op bescherming van natuurlijke personen en niet op rechtspersonen. Dat neemt echter niet weg dat de Richtlijn is geïmplementeerd in artikel 1, aanhef en onder b, van de Wjsg en dat in die bepaling de toevoeging ‘in een gegevensbestand’ ook ziet op gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek. Het risico op omzeiling kan ook bestaan bij gegevens over een rechtspersoon. Een redelijke uitleg brengt daarom mee dat ook bij gegevens over een rechtspersoon die het openbaar ministerie in een gegevensbestand verwerkt, niet relevant is of het geautomatiseerde of handmatige verwerking betreft. Dit betekent dat de naam van de rederij en/of het schip strafvorderlijke gegevens zijn in de zin van de Wjsg en dat deze gegevens op grond van de Woo niet geopenbaard mogen worden. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep voor zover dat is gericht tegen bestreden besluit 1 is gelet op hetgeen hiervoor in rechtsoverweging 4 is overwogen gegrond en dit besluit wordt vernietigd. Omdat bestreden besluit 2 de rechterlijke toets kan doorstaan, verklaart de rechtbank het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond. De rechtbank bepaalt dat de minister aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt, omdat het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond is. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1 gegrond en vernietigt dit besluit;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 2 ongegrond;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzitter, en mr. T. Boesman, en mr. V. van Dorst, leden, in aanwezigheid van mr. S.A. Rickets-Achaibersing, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2023.
de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet open overheid
Artikel 8.8:
De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 zijn niet van toepassing op informatie waarvoor een bepaling geldt die is opgenomen in de bijlage bij deze wet.
Bijlage bij artikel 8.8 van de Wet open overheid
De artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en vijfde lid, en 5.2 van de Wet open overheid zijn niet van toepassing voor zover de volgende bepalingen gelden.
[…]
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens: de titels 2 tot en met 3b
[…]
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
Artikel 1:
In deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
b. strafvorderlijke gegevens: persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en die het openbaar ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg in een gegevensbestand verwerkt;
[…]