In deze zaak vordert de vrouw dat de rechtbank het gezag toekent aan een Iraans vonnis, waarbij de man is veroordeeld tot betaling van een bruidsgave. De vrouw en man zijn in Iran getrouwd, waarbij de man ook de Nederlandse nationaliteit heeft. Na enkele maanden samenwonen in Nederland heeft de vrouw de samenwoning verbroken. De man heeft in 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend, maar beide partijen hebben hun verzoeken ingetrokken. In juni 2019 heeft de Iraanse familierechtbank de man veroordeeld tot betaling van een bruidsgave. De vrouw heeft vervolgens in Nederland meerdere procedures aangespannen, waaronder de onderhavige procedure waarin zij het Iraanse vonnis erkend wil hebben.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verdrag bestaat tussen Nederland en Iran voor de erkenning van rechterlijke beslissingen. De rechtbank kan echter op basis van artikel 431 lid 2 Rv het Iraanse vonnis gezag toekennen zonder inhoudelijke toetsing. De man betwist dat hij op de hoogte was van de procedure in Iran en stelt dat het vonnis bij verstek is gewezen. De rechtbank oordeelt dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de man tijdig en rechtsgeldig op de hoogte was gesteld van de procedure in Iran. Hierdoor voldoet de vrouw niet aan haar stelplicht en wordt haar vordering afgewezen.
De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw af en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken door mr. W.A.M. Schellekens op 6 september 2023.