ECLI:NL:RBROT:2023:8014

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
10592946 / VV EXPL 23-327
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning na overlijden hoofdhuurder en onderhuur zonder toestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 23 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Woningbouwvereniging Hoek van Holland en een gedaagde die een onzelfstandig gedeelte van een woning onderhuurde van de overleden hoofdhuurder. De hoofdhuurder, [naam 3], is op 11 mei 2023 overleden, waarna de huurovereenkomst op 31 juli 2023 is geëindigd. De Woningbouwvereniging eist dat de gedaagde de woning binnen drie dagen na betekening van het vonnis ontruimt, omdat hij zonder recht of titel in de woning verblijft. De kantonrechter oordeelt dat de gedaagde geen huurbescherming toekomt op basis van artikel 7:269 lid 1 BW, omdat hij een onzelfstandig gedeelte van de woning onderhuurde. De kantonrechter wijst de eis van de Woningbouwvereniging toe, maar stelt de ontruimingstermijn op zes maanden, zodat de gedaagde voldoende tijd heeft om vervangende woonruimte te zoeken. De gedaagde moet ook de proceskosten van de Woningbouwvereniging betalen, die in totaal € 764,32 bedragen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10592946 / VV EXPL 23-327
datum uitspraak: 23 augustus 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
Woningbouwvereniging Hoek van Holland,
gevestigd in Hoek van Holland,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.B.L. van de Weteringe Buys-Kroon te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.R. Schenkhuizen te Zoetermeer.
De partijen worden hierna ‘de Woningbouwvereniging’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 20 juli 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen.
1.2.
Op 9 augustus 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren namens de Woningbouwvereniging [naam 1] (coördinator wonen) en [naam 2] (sociaal beheerder) aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van de Woningbouwvereniging. Verder was de heer [gedaagde] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[naam 3] (‘[naam 3]’) huurde de woning aan het adres [adres] van de Woningbouwvereniging. Op 31 juli 2023 is de huurovereenkomst geëindigd, omdat [naam 3] op 11 mei 2023 is overleden. [gedaagde] verblijft op dit moment in de woning. Hij huurde - zonder dat de Woningbouwvereniging dat wist of daar toestemming voor had gegeven - een gedeelte van de woning onder van [naam 3]. De Woningbouwvereniging is van mening dat [gedaagde] op dit moment zonder recht of titel in de woning verblijft. Daarom eist zij in deze zaak dat [gedaagde] wordt veroordeeld om de woning binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen. [gedaagde] is het hier niet mee eens, omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als hij de woning zou moeten verlaten. De kantonrechter wijst de eis van de Woningbouwvereniging toe, omdat zij gelijk heeft. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Het kort geding
2.2.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat de Woningbouwvereniging heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [gedaagde] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
Aan [gedaagde] komt geen huurbescherming toe
2.3.
Het is tussen partijen niet in geschil dat [gedaagde] een onzelfstandig gedeelte van de woning onderhuurde van [naam 3]. Partijen zijn het er ook over eens dat dit met zich mee brengt dat aan [gedaagde] geen huurbescherming op grond van artikel 7:269 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) toekomt, aangezien die bepaling alleen geldt voor de situatie waarin zelfstandige woonruimte zoals bedoeld in artikel 7:234 BW wordt ondergehuurd. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter verblijft [gedaagde] op dit moment dan ook zonder recht of titel in de woning en kan de eis van de Woningbouwvereniging om [gedaagde] te veroordelen om de woning te ontruimen - vooruitlopend op het oordeel in de bodemprocedure - in principe worden toegewezen. De Woningbouwvereniging heeft er, gezien de schaarste van sociale huurwoningen en de lange wachtlijsten, namelijk ook voldoende spoedeisend belang bij om de onrechtmatige bewoning van [gedaagde] zo spoedig mogelijk te beëindigen en om de woning vervolgens aan te kunnen bieden aan een woningzoekende die daarvoor in aanmerking komt.
Is een veroordeling tot ontruiming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar? Nee
2.4.
[gedaagde] stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als hij wordt veroordeeld om de woning te ontruimen. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter zal de rechter in de bodemprocedure [gedaagde] niet volgen in zijn standpunt. Daarvoor is het volgende redengevend.
2.5.
Woonnet Rijnmond - waar de Woningbouwvereniging onderdeel van uitmaakt - hanteert een woonruimteverdeelsysteem om sociale huurwoningen, die gewild en schaars zijn, eerlijk onder woningzoekenden te verdelen. Op basis van dit systeem wordt een vrijgekomen woning aangeboden aan de woningzoekende die het langst op de wachtlijst staat, behalve als een woningzoekende met urgentie op de woning reageert of als een vrijgekomen woning door middel van directe bemiddeling via de gemeente of een instantie aan een woningzoekende wordt aangeboden. De Woningbouwvereniging is gebonden aan het woonruimteverdeelsysteem en zij kan daar daarom niet (zomaar) van afwijken. Daar is in het geval van [gedaagde] ook geen aanleiding voor. [gedaagde] woont weliswaar al jaren in (een gedeelte van) de woning en hij staat ook al ruim twintig jaar ingeschreven als woningzoekende, maar dit dwingt niet tot de conclusie dat hij voorrang moet krijgen op andere woningzoekenden die al lang staan ingeschreven als woningzoekende, woningzoekenden met urgentie en/of woningzoekenden die via directe bemiddeling op zoek zijn naar een woning. Dit klemt te meer omdat namens de Woningbouwvereniging tijdens de mondelinge behandeling onweersproken is verklaard dat er op dit moment vijftien woningzoekenden met urgentie en acht woningzoekenden via directe bemiddeling op zoek zijn naar een woning van de Woningbouwvereniging. Die woningzoekenden hebben voorrang op “reguliere” woningzoekenden, ongeacht hun inschrijfduur, en dus ook op [gedaagde]. Door van de Woningbouwvereniging te verlangen dat zij hem een huurovereenkomst voor de woning aanbiedt, probeert [gedaagde] in feite het woonruimteverdeelsysteem te omzeilen en dat is niet de bedoeling. Het is onder die omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid dan ook aanvaardbaar dat de Woningbouwvereniging haar medewerking daar niet aan verleend, ook niet als de overige persoonlijke omstandigheden die [gedaagde] heeft aangevoerd in die afweging worden betrokken.
[gedaagde] moet de woning binnen zes maanden na de datum van dit vonnis ontruimen
2.6.
De conclusie luidt dat [gedaagde] de woning moet ontruimen. De kantonrechter veroordeelt hem daar dan ook toe. De ontruimingstermijn wordt, anders dan de Woningbouwvereniging eist, gesteld op zes maanden na de datum van dit vonnis. De kantonrechter acht het namelijk geloofwaardig dat [gedaagde] geen weet had van het feit dat hij zonder toestemming van de Woningbouwvereniging van [naam 3] onderhuurde en daarom gaat het niet aan om van [gedaagde] te verlangen dat hij de woning op stel en sprong ontruimt. De ontruimingstermijn van zes maanden biedt [gedaagde] ruim voldoende gelegenheid om vervangende woonruimte te zoeken. [gedaagde] komt vanwege zijn inschrijfduur naar verwachting op korte termijn in aanmerking voor een andere woonruimte. Tijdens de mondelinge behandeling is namens de Woningbouwvereniging bovendien verklaard dat zij [gedaagde] een termijn van zes maanden willen bieden om vervangende woonruimte te zoeken als hij dat nodig heeft. De kantonrechter wijst [gedaagde] er wel op dat hij waarschijnlijk een aantal van zijn eisen voor een vervangende woonruimte moet laten varen als hij binnen zes maanden vervangende woonruimte wil hebben gevonden, omdat het met de huidige eisen van [gedaagde] - zeker gelet op de omstandigheden dat er weinig sociale huurwoningen in Hoek van Holland zijn die aan zijn eisen voldoen én dat er weinig sociale huurwoningen vrijkomen - lastig(er) zal zijn om tijdig vervangende woonruimte te vinden.
[gedaagde] moet de proceskosten van de Woningbouwvereniging betalen
2.7.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van de Woningbouwvereniging tot vandaag vast op € 107,32 aan dagvaardingskosten, € 128,00 aan griffierecht en € 529,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit is in totaal € 764,32. Voor kosten die de Woningbouwvereniging maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zes maanden na de datum van dit vonnis de woning aan het adres [adres] te ontruimen met alle personen en zaken die zich daar vanwege [gedaagde] bevinden en de woning met alle sleutels ter beschikking van de Woningbouwvereniging te stellen;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van de Woningbouwvereniging tot vandaag worden vastgesteld op € 764,32;
3.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
38671