Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
[handelsnaam],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die diende als kort geding, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die sinds 4 januari 2016 in dienst is bij de werkgever, heeft lichamelijk en psychisch letsel opgelopen tijdens zijn werkzaamheden op 2 september 2022. Na een eerdere kort geding-procedure op 17 maart 2023 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over de betaling van achterstallig salaris en de inschakeling van een arbodienst. De werknemer eist nu dat de werkgever het salaris over de maanden mei en juni 2023 betaalt, evenals de wettelijke verhoging en wettelijke rente, en dat de werkgever binnen een week een Arboarts inschakelt.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer geen belang heeft bij de vordering tot betaling van het salaris, omdat de afspraken in de vaststellingsovereenkomst al zijn gemaakt. De eisen tot betaling van het achterstallig salaris zijn dan ook afgewezen. Echter, de wettelijke verhoging en wettelijke rente zijn toegewezen, omdat de werkgever het salaris over de maanden mei en juni 2023 niet heeft betaald zonder goede reden. De kantonrechter heeft de werkgever ook bevolen om binnen een week een Arboarts in te schakelen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 5.500,00. Daarnaast is de werkgever veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, die zijn vastgesteld op € 615,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.