ECLI:NL:RBROT:2023:8012

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
10576570 / VV EXPL 23-301
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over betaling van salaris en inschakeling van Arboarts na arbeidsongeval

In deze zaak, die diende als kort geding, heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in een arbeidszaak tussen een werknemer en zijn werkgever. De werknemer, die sinds 4 januari 2016 in dienst is bij de werkgever, heeft lichamelijk en psychisch letsel opgelopen tijdens zijn werkzaamheden op 2 september 2022. Na een eerdere kort geding-procedure op 17 maart 2023 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over de betaling van achterstallig salaris en de inschakeling van een arbodienst. De werknemer eist nu dat de werkgever het salaris over de maanden mei en juni 2023 betaalt, evenals de wettelijke verhoging en wettelijke rente, en dat de werkgever binnen een week een Arboarts inschakelt.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de werknemer geen belang heeft bij de vordering tot betaling van het salaris, omdat de afspraken in de vaststellingsovereenkomst al zijn gemaakt. De eisen tot betaling van het achterstallig salaris zijn dan ook afgewezen. Echter, de wettelijke verhoging en wettelijke rente zijn toegewezen, omdat de werkgever het salaris over de maanden mei en juni 2023 niet heeft betaald zonder goede reden. De kantonrechter heeft de werkgever ook bevolen om binnen een week een Arboarts in te schakelen, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, met een maximum van € 5.500,00. Daarnaast is de werkgever veroordeeld in de proceskosten van de werknemer, die zijn vastgesteld op € 615,00. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10576570 / VV EXPL 23-301
datum uitspraak: 2 augustus 2023 (bij vervroeging)
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats 1],
eiser,
gemachtigde: mr. M. Ciftci te Rotterdam,
tegen
[gedaagde], die handelt onder de naam
[handelsnaam],
wonende in [woonplaats 2],
gedaagde,
die zelf procedeert.
De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
- de dagvaarding van 18 juli 2023, met bijlagen.
1.2.
Op 27 juli 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was [eiser] aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. [gedaagde] was ook aanwezig.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[eiser] is sinds 4 januari 2016 in dienst bij [gedaagde] als allround medewerker. Op 2 september 2022 heeft [eiser] in de uitvoering van zijn werkzaamheden lichamelijk en psychisch letsel opgelopen. [eiser] heeft zich op de dag van het ongeval ziekgemeld en [eiser] is op dit moment nog steeds ziek. Tijdens een op 17 maart 2023 gehouden mondelinge behandeling in een kort geding-procedure hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin - voor zover van belang - is afgesproken dat [gedaagde] (a) het achterstallig salaris over de maanden januari en februari 2023 aan [eiser] betaalt, (b) tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst het salaris over de opvolgende maanden aan [eiser] betaalt en (c) alsnog de arbodienst inschakelt. [gedaagde] heeft op dit moment echter nog steeds de arbodienst niet ingeschakeld en daarnaast heeft hij het salaris over de maanden mei en juni 2023 niet aan [eiser] betaald. In deze zaak eist [eiser] dan ook dat [gedaagde] wordt veroordeeld om het salaris over de maanden mei en juni 2023 (met wettelijke verhoging en wettelijke rente) en het salaris over de opvolgende maanden tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst aan [eiser] te betalen en dat [gedaagde] wordt bevolen om binnen één week na betekening van dit vonnis aan Arboarts in te schakelen op straffe van een dwangsom. [gedaagde] is het niet eens met de eisen van [eiser], omdat hij van mening is dat [eiser] ten onrechte geen aangepaste werkzaamheden wil verrichten.
Het kort geding
2.2.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiser] heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [gedaagde] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
Het spoedeisend belang
2.3.
Het spoedeisend belang dat [eiser] bij zijn eisen heeft, vloeit voort uit de aard van die eisen.
[eiser] heeft geen belang bij zijn eisen tot betaling van het salaris
2.4.
In de op 17 maart 2023 door partijen ondertekende vaststellingsovereenkomst is al vastgelegd dat [gedaagde] het salaris over de maanden na februari 2023 tot het einde van de arbeidsovereenkomst steeds op de reguliere betaaldata aan [eiser] moet betalen. Als [gedaagde] zich niet aan deze afspraak houdt, en daar is in dit geval sprake van, kan [eiser] zich met de vaststellingsovereenkomst tot een deurwaarder wenden om [gedaagde] te dwingen de gemaakte afspraken na te komen. [eiser] heeft gelet hierop geen belang bij zijn eisen tot betaling van het achterstallig salaris over de maanden mei en juni 2023 en de daaropvolgende maanden en daarom worden die eisen afgewezen (zie artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek).
De wettelijke verhoging en de wettelijke rente worden toegewezen
2.5.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat hij het aan [eiser] toekomende salaris over de maanden mei en juni 2023 (nog) niet heeft betaald. [gedaagde] is van mening dat hij het salaris niet hoeft te betalen omdat [eiser] geen aangepaste werkzaamheden wil verrichten, maar dat verweer gaat niet op. Het is namelijk niet aan [gedaagde], maar aan een bedrijfsarts/Arboarts om te beoordelen óf [eiser] aangepaste werkzaamheden kan verrichten en, zo ja, wélke aangepaste werkzaamheden [eiser] kan verrichten. Aangezien [gedaagde] het aan [eiser] toekomende salaris over de maanden mei en juni 2023 dus zonder goede grond niet heeft betaald, moet hij de wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW aan [eiser] betalen. Gelet op de omstandigheden van het geval matigt de kantonrechter de wettelijke verhoging tot 35%. De wettelijke rente over het achterstallig salaris en de wettelijke verhoging is toewijsbaar vanaf de dag dat die bedragen opeisbaar zijn.
[gedaagde] wordt bevolen om een Arboarts in te schakelen
2.6.
Aangezien [gedaagde] nog steeds, zonder goede reden, geen Arboarts heeft ingeschakeld en in de vaststellingsovereenkomst geen sanctie is gezet op de afspraak dat [gedaagde] een Arboarts zou inschakelen, zal de kantonrechter [gedaagde] bevelen om binnen één week na betekening van dit vonnis een Arboarts in te schakelen. Om ervoor te zorgen dat [gedaagde] dit bevel nakomt, wijst de kantonrechter de gevorderde dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan met een maximum van € 5.500,00 ook toe.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiser] betalen
2.7.
[gedaagde] heeft te gelden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij en daarom moet hij de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 86,00 aan griffierecht en € 529,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit is in totaal € 615,00. Dit totaalbedrag moet rechtstreeks aan de gemachtigde van [eiser] worden betaald, omdat [eiser] op basis van een toevoeging procedeert. Om diezelfde reden blijven de kosten voor het uitbrengen van de dagvaarding buiten beschouwing. Voor kosten die [eiser] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde] een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de wettelijke verhoging van 35% over het achterstallig salaris over de maanden mei en juni 2023 en het vakantiegeld van mei 2023;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het achterstallig salaris over de maanden mei en juni 2023, het vakantiegeld van mei 2023 en de wettelijke verhoging (zie hiervoor onder 3.1.) vanaf de dag van opeisbaarheid van die afzonderlijke bedragen;
3.3.
beveelt [gedaagde] om binnen één week na betekening van dit vonnis aan Arboarts in te schakelen in het kader van de re-integratie van [eiser], op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, met dien verstande dat [gedaagde] maximaal € 5.500,00 aan dwangsommen kan verbeuren;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de kant van [eiser] tot vandaag worden vastgesteld op € 615,00;
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
38671