Overwegingen
1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat zich in deze zaak een van de gevallen voordoet zoals genoemd in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en een zitting daarom niet nodig is.
2. In artikel 4.4, eerste lid, van de Woo is bepaald dat de beslistermijn voor een Woo- verzoek in beginsel vier weken is, gerekend vanaf de dag nadat het verzoek is ontvangen.
3. Het verzoek is op 30 maart 2023 ingediend. Bij brief van 26 april 2023 heeft GRNR de beslistermijn met twee weken verlengd, als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, van de Woo.
4. Bij brief van 29 mei 2023 heeft eiser GRNR in gebreke gesteld.
5. Bij besluit van 9 juni 2023 heeft GRNR beslist op een deel van het verzoek. In dat besluit staat onder het kopje: “overige deelbesluiten: “
Wij zullen zo spoedig mogelijk (een) nader(e) deelbesluit(en) nemen, hetgeen geheel afhankelijk is van onze personele capaciteit en middelen voor verwerking van het Woo- verzoek die (helaas) beperkt zijn.”
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat nog niet op het gehele verzoek van eiser is beslist. Tussen partijen is evenmin in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft verweerder na het verstrijken van de beslistermijn in gebreke gesteld en heeft meer dan twee weken later beroep ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
7. Verweerder heeft bij brief van 23 maart 2023 de ontvangst van het Woo-verzoek bevestigd. Op 12 april 2023 is er met verzoeker contact opgenomen over het Woo-verzoek. Er zou eiser zijn meegedeeld dat er sprake is van een omvangrijk Woo-verzoek, waar veel tijd mee gemoeid zou zijn en er is verzocht om een pragmatische aanpak en er zou gesproken zijn over deelbesluiten.
Eiser voert aan dat op zijn aanvraag ten onrechte met deelbesluiten wordt beslist en dat onduidelijk is, nu verweerder geen termijn noemt, wanneer er volledig op zijn aanvraag zal worden beslist.
8. Het nemen van deelbesluiten is toegestaan. De rechtbank verwijst ter onderbouwing van dat oordeel naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2348. De wet kent geen aparte termijnen voor deelbesluiten. Dus het nemen van deelbesluiten maakt niet dat er langere termijnen gelden.
Uit het besluit van 9 juni 2023 blijkt niet wanneer de volgende deelbesluit(en) genomen worden en wanneer volledig op het verzoek zal zijn beslist.
Het is partijen kennelijk ook niet gelukt om met elkaar in gesprek te gaan en een tijdpad af te stemmen.
9. Uit het deelbesluit van 9 juni 2023 blijkt dat inmiddels is gezocht in de verslagen van vergaderingen van het algemeen bestuur (ab) en van het dagelijks bestuur (db) van de GRNR. Daaruit zijn 80 documenten naar voren gekomen, waarvan er 78 aan eiser zijn verstrekt (deels of geheel zwart gelakt). In het verweerschrift van 5 juli 2023 heeft verweerder uiteengezet dat het verzoek van 30 maart een omvangrijk Woo-verzoek is (op een zeer groot aantal stukken betrekking heeft) en dat met de behandeling ervan veel tijd gemoeid is. Letterlijk vervolgt verweerder dan met: “Dit houdt verband met het feit dat de capaciteit bij de GRNR simpelweg niet aanwezig is om het grote aantal documenten te verwerken op de termijnen die verzoeker voor ogen heeft (te weten: de termijn zoals opgenomen in de Woo). De omvang van het verzoek is dusdanig groot, dat het nemen van een besluit daarop binnen de door de wet omschreven termijn, praktisch onmogelijk is (gebleken). Dit samen met het feit dat de GRNR tegelijkertijd twee andere zeer omvangrijke Woo-procedures in behandeling heeft”. Verweerder vraagt in het verweerschrift een termijn van acht maanden om alsnog (volledig) op het verzoek te beslissen.
10. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld binnen welke termijn verweerder alsnog een (volledig) besluit moet nemen. Hiervoor geldt in beginsel een termijn van twee weken na verzending van de uitspraak (artikel 8:55d van de Awb). Op grond van het derde lid van dat artikel kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Op grond van vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346, van 15 december 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2863) en van 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3209) moet dat een termijn zijn die realistisch en haalbaar is, in die zin dat verweerder gelet op de aard van het verzoek en de omvang daarvan, daadwerkelijk en zorgvuldig daarop moet kunnen beslissen. Maar die termijn moet ook recht doen aan de belangen van eiser om binnen afzienbare tijd, mede afgezet tegen de termijn die de Woo voor dit soort verzoeken stelt, een definitief en volledig besluit van verweerder te verkrijgen op zijn verzoek. 11. Verweerder heeft in het verweerschrift (behoudens de verwijzing naar de 80 stukken) niet uiteengezet waarom hij het verzoek van eiser als omvangrijk en betrekking hebbend op een zeer groot aantal stukken aanmerkt. Ook heeft verweerder niet uitgelegd waarom de capaciteit van GRNR opgaat aan de (kennelijk) drie lopende verzoeken. De GRNR moet in principe toegerust zijn op het behandelen van Woo-verzoeken. Waarom in dit geval de bestaande capaciteit niet voldoende is, is niet toegelicht.
De rechtbank is van oordeel dat niet al uit de aard van het verzoek van 30 maart 2023 voortvloeit dat het zo omvangrijk en betrekking hebbend op een zo groot aantal stukken is, dat daarom een termijn van (alsnog) acht maanden nodig is om op het verzoek te beslissen. Ook het aantal stukken dat uit de verslagen van het ab en db is gekomen (80 stukken) vormt daarvoor geen aanleiding. Verweerder heeft ook niet uiteengezet welke informatiekanalen er, naast de verslagen van het ab en db, nog onderzocht moeten worden om (volledig) op het verzoek te kunnen beslissen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een periode van acht maanden veel te ruim is. Deze termijn wijkt ook te zeer af van de termijn die artikel 8:55d geeft als rechtsbescherming bij niet tijdige besluitvorming. Verweerder opdragen binnen een periode van twee weken te beslissen is echter eveneens niet realistisch, in die zin dat eiser daadwerkelijk een zorgvuldig en volledig besluit op zijn verzoek krijgt.
Bij het bepalen van een termijn betrekt de rechtbank ook dat verweerder inmiddels sinds 19 juni 2023 weet dat het beroep niet tijdig loopt. Het verweerschrift is inmiddels ook ruim twaalf weken geleden ingediend. Verweerder heeft al die tijd kunnen gebruiken om een volledig besluit op het verzoek voor te bereiden. Het verzoek is inmiddels bijna vijf maanden oud. Afgezet tegen de wettelijke termijn van 6 weken is dat een forse overschrijding.
12. De rechtbank komt op basis van deze omstandigheden tot de conclusie dat een termijn van 6 weken realistisch en haalbaar moet zijn voor verweerder en dat die termijn recht doet aan het belang van eiser om binnen afzienbare tijd een volledig besluit op zijn verzoek te krijgen.
13. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
14. Verweerder moet ook het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
15. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
16. Ten aanzien van het beroep van verweerder op artikel 8:29 zal de rechtbank alle stukken ten aanzien waarvan verweerder dat beroep op beperking kennisneming tot de rechtbank doet, aan verweerder terugsturen. Dit zijn geen op de zaak betrekking hebbende stukken in dit beroep niet tijdig beslissen.