In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonbron en een gedaagde huurder. De procedure is gestart door Woonbron, die de ontruiming van de woning van de gedaagde eiste, omdat deze volgens Woonbron de huurovereenkomst had opgezegd en niet meer in de woning verbleef. De gedaagde betwistte de opzegging en voerde aan dat hij zijn hoofdverblijf in de woning had en dat er geen sprake was van een huurachterstand. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde op 15 mei 2023 de huurovereenkomst heeft opgezegd, wat voldoende aannemelijk is gemaakt door Woonbron. De gedaagde had eerder aangegeven de huurovereenkomst te willen opzeggen en heeft dit bevestigd in een telefoongesprek met Woonbron. De kantonrechter oordeelde dat de opzegging niet vernietigbaar was op grond van dwaling of misbruik van omstandigheden, omdat Woonbron niet onrechtmatig had gehandeld en de gedaagde niet had aangetoond dat hij in een verkeerde veronderstelling was geraakt. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, met een termijn van veertien dagen na betekening van het vonnis. De vordering van Woonbron tot betaling van huurachterstand werd afgewezen, omdat de gedaagde had aangetoond dat hij een betalingsregeling had getroffen en dat de huurachterstand niet voldoende aannemelijk was gemaakt. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter zijn vastgesteld op € 763,73, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.