Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de dagvaarding van 28 november 2022, met producties;
- de conclusie van antwoord, houdende eis in reconventie, met producties;
- de conclusie van antwoord in reconventie en vermeerdering van eis, met producties;
- de brief van 18 mei 2023 namens [eiser] , met een aanvullende productie;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 juli 2023;
- de pleitnota van mr. Bosch.
2..De feiten
3..Het geschil
in conventie
- Primair: zowel de beleggingsrekening als de betaalrekening stond op naam van beide partijen. [eiser] is daarom gerechtigd tot de helft van het saldo dat op die rekeningen stond. Op 13 januari 2022 is een bedrag van € 44.356,23 dat afkomstig was van de beleggingsrekening bijgeschreven op de betaalrekening. Vervolgens heeft [gedaagde] € 44.357,12 overgemaakt naar haar privérekening. De helft van dat bedrag, te weten € 22.157,06, is van [eiser] .
- Subsidiair: [eiser] heeft werkzaamheden verricht ten behoeve van de woningen van [gedaagde] . Die werkzaamheden hebben geleid tot een waardevermeerdering van de woningen. Daarnaast liggen er nog eigendommen van [eiser] bij [gedaagde] die een waarde vertegenwoordigen. Het bedrag van € 22.157,06 betreft een (zeer gedeeltelijke) vergoeding voor de verrichte werkzaamheden, de daardoor gecreëerde overwaarde en de achtergebleven goederen.
- [gedaagde] is de enige die de beleggingsrekening heeft gevoed en dus komt het vrijgekomen saldo haar toe.
- [gedaagde] betwist dat de werkzaamheden die [eiser] ongeveer dertig jaar geleden heeft verricht op dit moment nog leiden tot een waardevermeerdering van de woning. Zij betwist ook de door [eiser] opgegeven waarde van deze werkzaamheden. Bovendien is een vordering ter zake verjaard.
- Een deel van de goederen op de lijsten die [eiser] heeft overgelegd hebben partijen gekregen of samen gekocht. De goederen die nog in de woning in Frankrijk lagen zijn waarschijnlijk met de verkoop mee overgegaan op de koper. De kast kan [eiser] komen ophalen. Verder betwist [gedaagde] dat de goederen de waarde hebben zoals door [eiser] vermeld.
4..De beoordeling in conventie en reconventie
zijnbedoeling was; niet wat de bedoeling van [gedaagde] was. Zij heeft juist betwist dat het de bedoeling was het saldo op de beleggingsrekening met elkaar te delen. Uit het gegeven dat de hypotheek op beider naam stond kan evenmin de bedoeling worden afgeleid dat beide partijen gerechtigd waren tot de helft van het saldo. Zeker niet nu [gedaagde] als enige de beleggingsrekening heeft gevoed en de overige verplichtingen uit hoofde van de hypothecaire lening heeft voldaan – zelfs tot en met 2021 en dus nog lang nadat partijen uit elkaar zijn gegaan. Uit de toelichting die partijen op zitting hebben gegeven is verder gebleken dat partijen niet gesproken hebben over wie gerechtigd zou zijn tot (welk deel van) het saldo op de beleggingsrekening. Er zijn dus ook geen andere feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden wat de bedoeling van partijen was omtrent het saldo op de beleggingsrekening. Bewijslevering is daarom niet aan de orde.
gezamenlijk vermogenvan partijen € 44.357,12 bedraagt (vordering I) en vordert vervolgens
dit vermogente verdelen in die zin dat [gedaagde] € 22.157,06 aan [eiser] moet betalen (vordering II). In samenhang gelezen met vordering I, betreft vordering II in feite dus een vordering tot verdeling van een gemeenschap in de zin van artikel 3:166 BW. Van een gemeenschap is volgens dat artikel sprake als een of meer goederen toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk. Kortom, om aan toewijzing van vordering II toe te komen, moet in ieder geval vaststaan dat er goederen zijn die zowel aan [eiser] als aan [gedaagde] toebehoren. Daarvan is echter niet gebleken, zoals de rechtbank toelicht.
zijneigendommen zijn; niet dat het
gezamenlijkeeigendommen betreffen. Hoewel goed denkbaar is dat [eiser] en [gedaagde] gedurende hun relatie gezamenlijk goederen hebben aangeschaft of verkregen, heeft [eiser] daarover niets gesteld. Aan bewijslevering komt de rechtbank dan ook niet toe. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat ook de woningen niet in een gemeenschap vallen (of vielen); die behoren (of behoorden) immers volledig toe aan [gedaagde] .
op het moment dat zij werden verrichttot een waardevermeerdering van de woning hebben geleid, wat betekent dat [gedaagde]
op dat momentis verrijkt. [4] Eveneens op dat moment werd [eiser] met de verrijking bekend; hij was immers zelf bij de werkzaamheden betrokken.
weltot haar beschikking heeft. Hij heeft aangegeven over een foto te beschikken waarop te zien is dat de tekening in de woning van [gedaagde] aan de muur hangt, maar die foto dateert van vóór 2004. Daarmee staat allerminst vast dat [gedaagde] op dit moment – bijna twintig jaar later – nog steeds over de tekening beschikt. Nu niet is komen vast te staan dat [gedaagde] over de prent ‘ [tekening 3]’ beschikt, zal de rechtbank de gehele vordering III van [eiser] afwijzen. Overigens is het de rechtbank niet duidelijk welk rechtens te respecteren belang [eiser] heeft bij het verkrijgen van deze prent, terwijl [gedaagde] er wel een duidelijk belang bij heeft dat zij een naaktafbeelding van haarzelf niet aan haar ex-partner hoeft af te geven.