ECLI:NL:RBROT:2023:7499

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
10569434 VV EXPL 23-296
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over loonvordering na onterecht stopzetten van loonbetaling door werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres] en Yacht B.V. [eiseres] was sinds 2 september 2021 in dienst bij Yacht op basis van een detacheringsovereenkomst. Na een conflict met haar leidinggevende bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) werd [eiseres] op non-actief gesteld. Yacht stopte vervolgens de loonbetaling aan [eiseres] op 21 maart 2023, wat leidde tot de loonvordering in deze procedure. De kantonrechter oordeelde dat Yacht ten onrechte het loon had stopgezet, omdat [eiseres] recht had op doorbetaling van haar salaris, ook al had zij feitelijk niet meer gewerkt. De kantonrechter benadrukte dat Yacht als goed werkgever zorgvuldiger had moeten handelen en had moeten waarschuwen voordat zij overging tot een loonsanctie. De vordering van [eiseres] werd grotendeels toegewezen, met een aanpassing van het loon op basis van een arbeidsduur van 24 uur per week. Daarnaast werd de wettelijke verhoging gematigd tot 10% en werd de wettelijke rente over het achterstallige loon toegewezen. Yacht werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] tot dat moment waren vastgesteld op € 1.011,29.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10569434 VV EXPL 23-296
datum uitspraak: 10 augustus 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres],
woonplaats: [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. P.H. Mahieu,
tegen
Yacht B.V.,
vestigingsplaats: Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. F.M. Luijkx.
De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘Yacht’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 7 juli 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de e-mail van de gemachtigde van [eiseres], met producties 29 en 30;
  • de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [eiseres].
1.2.
Op 20 juli 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen en hun gemachtigden besproken.

2..De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiseres] is sinds 2 september 2021 bij Yacht in dienst op basis van een detacheringsovereenkomst voor 24 uur per week. Zij is door Yacht geplaatst bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen als (senior) webredacteur en eindredacteur.
2.2.
Begin maart 2023 is er een conflict ontstaan tussen [eiseres] en haar leidinggevende bij de UHT. Door de UHT is een overleg gepland op 10 maart 2023, waarbij ook iemand van Yacht aanwezig zou zijn. [eiseres] heeft als voorwaarde voor dit gesprek gesteld dat zij de vertrouwenspersoon (van de UHT) mee zou mogen nemen. De UHT is hier niet mee akkoord gegaan. Op 9 maart 2023 heeft Yacht [eiseres] een e-mail gestuurd, waarin is aangekondigd dat het ‘arbeidsrechtelijke consequenties’ zou hebben als [eiseres] niet zou reageren op het verzoek van de UHT om een driegesprek in te plannen. Op 10 maart 2023 heeft UHT [eiseres] laten weten dat zij op non-actief is gesteld totdat er een gesprek heeft plaatsgevonden. [eiseres] heeft geprotesteerd tegen de op non-actiefstelling en aanspraak gemaakt op doorbetaling van haar loon.
2.3.
Op 14 maart 2023 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen de UHT en Yacht. De UHT heeft op die datum de opdracht van [eiseres] per direct stopgezet. Vervolgens heeft Yacht op 21 maart 2023 aan [eiseres] bericht dat het niet verschijnen bij het eerder door de UHT geplande gesprek wordt beschouwd als werkweigering en dat daarom de loonbetaling aan [eiseres] wordt stopgezet. [eiseres] ontvangt vanaf 21 maart 2023 geen loon meer van Yacht.
2.4.
[eiseres] vordert in dit kort geding betaling van haar salaris over de periode van 21 maart 2023 tot de datum waarop de arbeidsovereenkomst met Yacht is geëindigd. Ook vordert zij de wettelijke verhoging en wettelijke rente over het loon in de periode van 21 maart 2023 tot aan de datum van het vonnis. [eiseres] heeft het salaris berekend over een arbeidsduur van 32 uur per week, omdat zij bij de UHT 32 uur per week zou werken.
2.5.
Yacht is het niet met de vorderingen eens en meent dat de salarisbetaling aan [eiseres] terecht is stopgezet, omdat [eiseres] zich niet houdt aan de verplichtingen die zij als ‘bankzitter’ (na het eindigen van de opdracht bij de UHT) jegens Yacht heeft. Zo is [eiseres] niet (goed) bereikbaar en heeft zij zich niet beschikbaar gesteld voor werkzaamheden. Als er al salaris moet worden betaald, dan moet worden uitgegaan van een arbeidsduur van 24 uur per week en niet 32 uur per week, aldus Yacht.
Het beoordelingskader
2.6.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiseres] heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor Yacht als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
2.7.
In deze zaak gaat het om de toepassing van artikel 7:628 lid 1 BW. Uit dit artikellid volgt dat [eiseres] in beginsel recht heeft op doorbetaling van haar loon, ook al heeft zij door de op non-actiefstelling en het eindigen van de opdracht bij de UHT feitelijk niet meer gewerkt, tenzij deze omstandigheden in redelijkheid voor haar rekening behoren te komen.
Yacht moet loon doorbetalen
2.8.
De kantonrechter oordeelt dat Yacht de salarisbetalingen aan [eiseres] ten onrechte heeft stopgezet op 21 maart 2023. Zij zal daarom worden veroordeeld om het loon alsnog te betalen en ook te blijven betalen, totdat de arbeidsovereenkomst zal zijn geëindigd. De kantonrechter overweegt daarover het volgende.
2.9.
Het is de kantonrechter duidelijk geworden dat in deze kwestie beide partijen steken hebben laten vallen. [eiseres] heeft zich niet als een goed werknemer opgesteld, onder meer door steeds weer (nieuwe) voorwaarden te stellen aan gesprekken met de UHT en/of Yacht. De kantonrechter kan zich voorstellen dat de opstelling van [eiseres], die heeft geleid tot het eindigen van de opdracht van de UHT, reden is geweest om acties jegens [eiseres] te ondernemen.
2.10.
Yacht heeft echter vervolgens ook steken laten vallen, althans heeft (veel) te voortvarend gehandeld. Een loonsanctie is een van de zwaarste sancties die een werkgever kan toepassen, zeker als deze zoals in dit geval voor een lange periode blijft gelden. Feitelijk is de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en Yacht inhoudsloos geworden door de sanctie, die nog steeds geen einddatum heeft. Yacht had als goed werkgever zorgvuldiger moeten handelen door [eiseres] tijdig en ondubbelzinnig te berichten wat van haar verwacht werd en welke consequenties het zou hebben op het moment dat zij de aanwijzingen van Yacht niet zou opvolgen. Meer concreet had Yacht [eiseres] eerst (schriftelijk) moeten waarschuwen dat als [eiseres] op een volgend gesprek met de UHT en Yacht niet zou verschijnen het loon zou worden stopgezet. Dit heeft Yacht echter niet gedaan. Zij heeft slechts elf dagen nadat het eerste gesprek was gepland naar het middel van de loonsanctie gegrepen. Daarvoor was echter op dat moment nog geen plaats.
2.11.
De kantonrechter oordeelt dat de toepasselijke cao (ABU) en de Personeelsgids van Yacht ook geen grondslag geven voor het direct toepassen van een loonsanctie. Deze maatregel staat wel vermeld, maar uit niets blijkt dat Yacht deze maatregel steeds en als eerste dient toe te passen. Bovendien laten deze bepalingen onverlet dat Yacht als goed werkgever moet blijven handelen en dat betekent dat zij bij het toepassen van sancties zorgvuldig te werk moet gaan.
2.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat geen sprake is van de ‘tenzij-bepaling’ van artikel 7:628 lid 1 BW. Dat [eiseres] geen werk meer heeft verricht voor de UHT en Yacht, behoort in deze omstandigheden in redelijkheid niet voor haar rekening te komen.
Hoogte van het verschuldigde loon
2.13.
Partijen verschillen van mening over de hoogte van het door [eiseres] gevorderde loon. [eiseres] gaat uit van een dienstverband voor 32 uur per week en Yacht van een omvang van 24 uur per week.
2.14.
Een kort geding leent zich niet voor uitgebreide bewijsvoering. Het gaat om een voorlopige beslissing. De arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en Yacht is er een voor 24 uur per week. [eiseres] beroept zich – kennelijk – op een wijziging van die arbeidsduur. Op haar rust dan de bewijslast van die stelling. Yacht heeft uitgebreid gereageerd op de stelling en uitgelegd waarom van een wijziging van de arbeidsduur (op grond van het vermoeden van artikel 7:610b BW) geen sprake kan zijn. De kantonrechter vindt daarom, binnen het bestek van dit kort geding, dat onvoldoende is komen vast te staan dat [eiseres] een arbeidsovereenkomst voor 32 uur per week heeft bij Yacht. Het loon wordt daarom toegewezen op basis van een arbeidsduur van 24 uur per week.
2.15.
Partijen verschillen ook van mening over de hoogte van het uurloon van [eiseres]. Zij zijn het erover eens dat het uurloon in maart 2023 € 28,18 bruto bedroeg. Per april 2023 heeft [eiseres] recht op een loonsverhoging conform de cao. Het argument van Yacht dat [eiseres] geen recht heeft op deze verhoging omdat er geen sprake is van ‘actieve dienst’, gaat gelet op de beoordeling van de loondoorbetalingsplicht niet op.
2.16.
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] recht heeft op (door)betaling van haar salaris à € 2.705,28 bruto per vier weken (24 uur per week × 4 weken × € 28,18 bruto), te vermeerderen met de loonsverhogingen conform cao en ook te vermeerderen met de vakantietoeslag en overige emolumenten.
Wettelijke verhoging en wettelijke rente
2.17.
De kantonrechter ziet in de omstandigheid dat ook [eiseres] niet heeft gehandeld zoals van een goed werknemer verwacht mag worden aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen en wel tot 10%.
2.18.
De wettelijke rente over het achterstallige loon tot aan de datum van dit vonnis wordt toegewezen zoals gevorderd.
Proceskosten
2.19.
Yacht krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiseres] tot vandaag vast op € 132,29 aan dagvaardingskosten, € 86,- aan griffierecht en € 793,- aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 1.011,29. Voor kosten die [eiseres] maakt na deze uitspraak moet Yacht een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.20.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3..De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Yacht om aan [eiseres] te betalen het bedrag aan loon over de periode van 21 maart 2023 tot de datum van dit vonnis, berekend op basis van een salaris van € 2.705,28 bruto per vier weken, te vermeerderen met de loonsverhogingen conform cao, vakantietoeslag en overige emolumenten, dit totaalbedrag te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 10% en de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de salarisbetalingen tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt Yacht om aan [eiseres] vanaf de datum van dit vonnis op de gebruikelijke betaaldata te betalen het loon, berekend op basis van salaris van € 2.705,28 bruto per vier weken, te vermeerderen met de loonsverhogingen conform cao, vakantietoeslag en overige emolumenten, tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
3.3.
veroordeelt Yacht in de proceskosten, die aan de kant van [eiseres] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.011,29;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken.
51909