ECLI:NL:RBROT:2023:7480

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
10/022720-22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware mishandeling en poging tot zware mishandeling, bewezenverklaring van mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van zware mishandeling, poging tot zware mishandeling en mishandeling van zijn levensgezel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 december 2021 in de woning van de aangeefster geweld heeft gebruikt, wat resulteerde in een gebroken schouder en andere verwondingen. De officier van justitie had gevorderd tot bewezenverklaring van zware mishandeling en een taakstraf van 80 uren, maar de rechtbank oordeelde dat het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze aanklachten, maar verklaarde de meer subsidiaire aanklacht van mishandeling wel bewezen. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 60 uren opgelegd, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de aangeefster. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gedaan, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de aangeefster.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/022720-22
Datum uitspraak: 10 augustus 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01].

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 26 juli 2023 en 10 augustus 2023.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd.
De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde (zware mishandeling);
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, een contactverbod met aangeefster en een locatieverbod voor een straal van één kilometer rondom de woning van aangeefster te Hellevoetsluis.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
Het primair ten laste gelegde (zware mishandeling) kan worden bewezen. De verdachte heeft alle geweldshandelingen die zijn opgenomen in de tenlastelegging op de zitting bekend en in het dossier bevindt zich medische informatie. Er is sprake van zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster. Het opzet op de zware mishandeling kan ook bewezen worden. De verdachte was bevoegd Krav Maga instructeur en dat is een vechtsport, waarbij veel schade kan worden aangebracht. De geweldshandelingen die de verdachte heeft verricht, te weten het meermalen met een gebalde vuist in het gezicht van aangeefster [aangeefster01] (hierna: aangeefster) slaan, het naar de grond werpen van aangeefster en het in de houdgreep houden van aangeefster, in samenhang met zijn kennis van de vechtsport, maken dat de verdachte opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster.
4.1.2.
Beoordeling
Op basis van de inhoud van het dossier en de door verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring staat vast dat de verdachte in de nacht van 24 op 25 december 2021 in de woning van de aangeefster is geweest en dat het daar tussen hen tot een conflict is gekomen, waarbij geweld is gebruikt. De aangeefster heeft een gebroken schouder, blauwe plekken en zwellingen opgelopen, als gevolg van het handelen van de verdachte.
De verdachte heeft – ook ter terechtzitting – verklaard dat hij de aangeefster op de grond heeft geworpen, vast heeft gehouden (in een houdgreep) en een aantal vuistslagen in haar gezicht en tegen haar hoofd heeft gegeven.
Het primair ten laste gelegde (zware mishandeling)
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het aan de aangeefster toegebrachte letsel gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Uit vaste jurisprudentie blijkt dat als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is in elk geval kunnen worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (vgl. HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051).
Uit medische verklaringen, daterend van eind december 2021 en begin januari 2022, van de Spoedpoli van de Huisartsenposten Rijnmond en het Spijkenisse Medisch Centrum, volgt de volgende informatie over het letsel van aangeefster.
Uit een X-schouder onderzoek van de Radiologie-afdeling is gebleken dat sprake was van een breuk in de rechterschouder, met weinig dislocatie. Een sling is aangelegd, zodat de arm kon uithangen. Operatief ingrijpen bleek niet nodig te zijn. Bovendien zijn er blauwe plekken en zwellingen geconstateerd. Verdere medische stukken ontbreken in het strafdossier. De rechtbank kan daarom niet vaststellen of aangeefster na begin januari medische behandeling heeft gezocht, noch wat haar medische toestand was/is.
Aangeefster heeft in haar slachtofferverklaring aangegeven dat zij veel pijn heeft (ervaren) door de schouderbreuk en dat zij (nog steeds) beperkt wordt in het uitvoeren van haar dagelijkse bezigheden. De advocaat van aangeefster heeft ter zitting aangegeven dat aangeefster een dag voor de zitting bij de chirurg is geweest en daar te horen heeft gekregen dat zij geopereerd moet worden aan haar schouder, door de wijze waarop de teruggroei van het bot heeft plaatsgevonden. Ook dienaangaande ontbreken medische gegevens.
De rechtbank stelt vast dat volgens de beschikbare medische verklaringen operatief ingrijpen niet noodzakelijk werd geoordeeld. Een (nader) medisch oordeel daarover en over de herstelperiode, evenals een medisch oordeel over de huidige toestand en eventuele toekomstperspectieven ontbreekt. Bij gebreke hiervan kan de rechtbank niet vaststellen of medisch (operatief) ingrijpen als gevolg van het strafbare feit (alsnog) noodzakelijk is, noch beoordelen of (volledig) herstel – en zo ja, binnen welke periode – te verwachten is. De enkele vaststelling dat sprake is van een schouderbreuk, blauwe plekken en zwellingen is – zonder dit te bagatelliseren – niet voldoende om tot het oordeel te komen dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte dient derhalve van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Het subsidiair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling)
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het door de verdachte toegepaste geweld, zoals dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting valt af te leiden, kan worden gekwalificeerd als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de aangeefster. Van belang voor het oordeel in dat kader is of de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de aangeefster door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Dat het ging om een nare mishandeling, staat buiten kijf. Dit is af te leiden uit onder andere de aangifte, de verklaring van de verdachte ter terechtzitting, alsook het geconstateerde letsel. Echter, naar het oordeel van de rechtbank levert het naar de grond werpen, in een houdgreep houden en het geven van vuistslagen in het gezicht – waarvan niet kan worden vastgesteld hoe hard deze zijn geweest –, gelet op de eisen die de jurisprudentie stelt aan de kwalificatie van ‘zwaar lichamelijk letsel’, niet per definitie, of in de meeste gevallen, een aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel op, ook niet indien rekening wordt gehouden met het feit dat de verdachte een Krav Maga instructeur was. Nu hiervan geen sprake is, kan ook niet worden gezegd dat de verdachte door zijn handelen bewust die kans heeft aanvaard. Dit leidt ertoe dat de verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Het meer subsidiair ten laste gelegde (mishandeling)
Meer subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij de aangeefster heeft mishandeld. Dat is door de verdachte bekend. De rechtbank stelt vast dat de verdachte aangeefster heeft mishandeld op 25 december 2021.
Levensgezel?
Met betrekking tot het ten laste gelegde bestanddeel ‘zijn levensgezel’ overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de aangeefster ten tijde van het ten laste gelegde feit de levensgezel van de verdachte was, in de zin dat zij – beoordeeld naar aard en hechtheid – op het moment van het plegen van het feit met de verdachte een nauwe persoonlijke betrekking onderhield die vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. De aangeefster kan dus niet worden aangemerkt als de levensgezel van de verdachte, zoals bedoeld in artikel 304 Sr. De rechtbank acht derhalve het bestanddeel ‘zijn levensgezel’ niet bewezen en zal de verdachte van die strafverzwarende omstandigheid partieel vrijspreken.
4.1.3.
Conclusie
Het primair en subsidiair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het meer subsidiair ten laste gelegde, de mishandeling, is door de verdachte bekend. Dat feit zal dan ook zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
meer subsidiairten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 25 december 2021 te Hellevoetsluis [aangeefster01] heeft mishandeld door
- die [aangeefster01] vuistslagen in het gezicht te geven en
- die [aangeefster01] op de grond te werpen
en
- die [aangeefster01] in een houdgreep te houden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd.
De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
meer subsidiair:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zijn vriendin mishandeld. Hij heeft op 25 december 2021 in de nachtelijke uren, terwijl hij onder invloed was van een – naar eigen zeggen – behoorlijke hoeveelheid alcohol en na meermalen door de aangeefster gevraagd te zijn de woning te verlaten, zijn toenmalige vriendin in haar eigen woning na een woordenwisseling meerdere malen met een gebalde vuist in haar gezicht geslagen, haar naar de grond geworpen en haar in een houdgreep vastgehouden. Hierbij verdient te worden opgemerkt dat de verdachte een politiefunctionaris en een bevoegd Krav Maga instructeur was. Op grond van zijn beroep, opleiding en training, mochten van hem een grotere mate van zelfbeheersing en rust worden verwacht dan van een gemiddelde burger. De aangeefster heeft door deze gebeurtenis pijn geleden en fysiek letsel opgelopen, te weten blauwe plekken, zwellingen en een gebroken schouder. Door aldus te handelen heeft de verdachte een forse inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit, haar respectloos behandeld en het vertrouwen dat zij in hem had, beschaamd. Uit de slachtofferverklaring van de aangeefster ter zitting blijkt dat het incident veel impact heeft gehad. Daaruit komt naar voren dat zij nog steeds lichamelijke klachten ervaart en het voorval haar en haar omgeving in aanzienlijke mate emotioneel heeft geraakt. Dit, alsmede het feit dat de geweldsuitbarsting heeft plaatsgevonden in de woning van de aangeefster – bij uitstek een plek waar zij zich veilig zou moeten voelen – wordt de verdachte zwaar aangerekend. Daarentegen weegt de rechtbank ook mee dat de verdachte volledige verantwoordelijkheid voor zijn daden heeft genomen en dat zijn spijtbetuiging ter terechtzitting oprecht over komt.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 juli 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportage
Reclassering Nederland heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 28 juni 2022. Dit rapport houdt – onder meer – het volgende in.
De verdachte is een first-offender. De relatie tussen de verdachte en de aangeefster is sinds het incident beëindigd. De aangeefster wil ook geen contact meer met de verdachte. De verdachte ging een relatie aan met de aangeefster, nadat hij in 2019 is gescheiden van zijn toenmalige echtgenote. De verdachte kent aangeefster van kinds af aan en ze hadden in hun jeugd verkering. De verdachte noemt de aangeefster zijn grote liefde. Hij betreurt de keuze van aangeefster om de relatie te beëindigen, maar begrijpt en respecteert het volledig. De reclassering ziet de beëindiging van de relatie als een beschermende factor.
Uit onderzoek blijkt dat de verdachte 25 jaar in dienst is geweest bij de politie. Door het incident was hij op non-actief gesteld en liep er een ontslagprocedure. De verdachte was Krav Maga instructeur. De verdachte stelt – met betrekking tot het alcoholgebruik – dat hij iemand is die normaliter drinkt bij sociale gelegenheden. De reclassering ziet geen aanwijzingen dat er sprake is van een structureel alcoholprobleem. De verdachte heeft aangegeven dat hij eerder een keer onder invloed geweld heeft gebruikt jegens aangeefster. De reclassering ziet dit als delictgerelateerd en een risicofactor vormend.
Door zijn voormalige werkgever werd de verdachte wegens psychische klachten – voortkomend uit zijn (vecht)scheiding en werkgerelateerde problemen – in 2019 aangemeld bij een psycholoog. Sindsdien had de verdachte maandelijks een sessie cognitieve gedragstherapie. De verdachte had zich ook bij een andere instelling aangemeld voor Schematherapie. De aanmelding is vanuit de verdachte zelf gekomen, omdat hij meer inzicht wil krijgen in zijn overtuigingen, de wijze waarop hij deze heeft geïnternaliseerd en wat zijn daaruit voortvloeiende gedragspatronen zijn. Hij heeft naar eigen zeggen zichzelf – vanuit de overtuiging dat niemand naar hem luistert – aangeleerd te liegen en zich beter voor te doen dan hoe hij zich voelt. De reclassering ziet dat als een mogelijke risicofactor. De verdachte heeft aangegeven dit niet meer te willen, volgens de waarheid te willen leven en verantwoordelijkheid te willen nemen. De wil van de verdachte om zichzelf te onderzoeken en te veranderen, ziet de reclassering als een beschermende factor.
Op basis van bovenstaande acht de reclassering een kortdurend reclasseringstoezicht geïndiceerd. De verdachte wordt in staat geacht om een taakstraf uit te voeren. De reclassering schat het risico op recidive, alsmede het risico op letselschade in als laag-gemiddeld en het risico op onttrekking aan voorwaarden als laag. Bij een veroordeling wordt een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden geadviseerd: meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan zal de rechtbank een taakstraf van na te noemen duur opleggen, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de strafsoort en duur heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank heeft ook acht geslagen op de (proces)houding van de verdachte. Het betreft een redelijk oud feit en de verdachte heeft in de tussenliggende periode zelf hulp gezocht. Hij komt momenteel wekelijks bij een psycholoog en wordt daar behandeld voor de bij hem geconstateerde problematieken. Hij is zijn werk bij de politie kwijtgeraakt en werkt niet meer als Krav Maga instructeur. Daarnaast heeft hij – ook op de zitting – op meerdere momenten aangegeven veel spijt te hebben en oprecht excuses te willen overbrengen aan het slachtoffer.
De rechtbank ziet – met de reclassering en de officier van justitie – het belang van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, met oplegging van de voorwaarden die hierna worden genoemd. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank legt een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist, omdat de rechtbank de verdachte vrijspreekt van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8..Vordering benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

Ter zake van het ten laste gelegde feit heeft mr. R. Korver zich als wettelijk vertegenwoordiger van het slachtoffer [slachtoffer01] als benadeelde partij in het geding gevoegd. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 12.075,86 aan materiële schade en een vergoeding van € 7.500,- aan immateriële schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding voor een bedrag van € 575,86 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdachte
De verdachte betwist de vordering van de benadeelde partij niet en refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3.
Beoordeling
Materiële schade
De rechtbank zal de gevorderde schadeposten afzonderlijk behandelen.
Vast is komen te staan dat door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht aan de benadeelde partij. Het deel van de vordering met betrekking tot het eigen risico (te weten: € 575,86) is genoegzaam onderbouwd en zal, ook nu de verdachte hierover geen opmerkingen heeft gemaakt, worden toegewezen. Het resterende deel van het gevorderde geldbedrag is onvoldoende onderbouwd, zoals namens de benadeelde partij ook is onderkend. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal aan materiële schade een bedrag van € 575,86 toewijzen.
Immateriële schade
Aan de benadeelde partij is door het bewezen verklaarde strafbare feit ook rechtstreeks immateriële schade toegebracht. De verdachte heeft die vordering inhoudelijk evenmin betwist. De rechtbank stelt de schade op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid vast op € 2.500,-. De rechtbank heeft hiervoor aansluiting gezocht bij soortgelijke zaken. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 25 december 2021.
De benadeelde partij vordert geen vergoeding van proceskosten. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 3.075,86 vermeerderd met de wettelijke rente en kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft en ook als de veroordeelde gedurende de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet naleeft of een voorwaarde die daaraan van rechtswege is verbonden;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
stelt als bijzondere voorwaarden:
de veroordeelde zal op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer01] (geboren op [geboortedatum02] te [geboorteplaats02]), gedurende de proeftijd, of zoveel korter als het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op de handhaving van dit contactverbod;
de veroordeelde zal zich niet bevinden in de bebouwde kom van Hellevoetsluis, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op de handhaving van dit locatieverbod;
de veroordeelde zal zich, gedurende de proeftijd, zodra hij hiervoor wordt uitgenodigd, melden bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH te Den Haag, zolang en frequent als die reclasseringsinstelling dat noodzakelijk vindt;
de veroordeelde zal zich, indien de reclassering dat nodig acht, onder ambulante behandeling stellen van de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
verstaat dat van rechtswege de volgende voorwaarden zijn verbonden aan de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan reclasseringstoezicht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
60 (zestig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
30 dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01], te betalen een bedrag van
€ 3.075,86 (zegge: drieduizend vijfenzeventig euro en zesentachtig cent), bestaande uit € 575,86 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 25 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer01] te betalen
€ 3.075,86(hoofdsom,
zegge: drieduizend vijfenzeventig euro en zesentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 3.075,86 niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
40 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter,
en mrs. R. Brand en W.J.M. Diekman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.M. van der Vleuten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
primair
hij op of omstreeks 25 december 2021 te Hellevoetsluis aan [aangeefster01]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken schouder, een of meer blauwe plekken in/op het gezicht/hoofd, heeft toegebracht door
- aan die [aangeefster01] een of meer vuistslagen in het gezicht te geven, en/of
- die [aangeefster01] op/naar de grond te werpen
- die [aangeefster01] in een houtgreep te houden;
subsidiair
hij op of omstreeks 25 december 2021 te Hellevoetsluis ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen heeft hij, verdachte,
- aan die [aangeefster01] een of meer vuistslagen in het gezicht gegeven, en/of
- die [aangeefster01] op/naar de grond geworpen,
- die [aangeefster01] in een houtgreep te houden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 25 december 2021 te Hellevoetsluis zijn levensgezel, [aangeefster01], heeft mishandeld door
- aan die [aangeefster01] een of meer vuistslagen in het gezicht te geven, en/of
- die [aangeefster01] op/naar de grond te werpen;
- die [aangeefster01] in een houtgreep te houden.