Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De verdere beoordeling van het geschil
en(2) de verontreiniging is geconstateerd bij aanvang van de huur en is vastgelegd in de bodemrapporten van 1999
of(3) aanwezig was bij aanvang van de huur waardoor het terrein toen niet geschikt was voor het gebruik volgens de bestemming. LBC heeft op basis van de afspraken geen recht op vergoeding van ‘apparaatskosten’, vertragings- of vervolgkosten. De kosten voorstandaard bodemonderzoek zijn op basis van de afspraken voor rekening van LBC. Als de gemeente Rotterdam (Gemeentelijk Havenbedrijf Rotterdam) additionele informatie vraagt, zijn de extra kosten daarvan voor rekening van HbR.
vraag 1) en of de uitgevoerde noodzakelijke saneringen zijn te herleiden tot historische DOW verontreinigingen zoals beschreven in de bodemrapporten van 1999 (
vraag 2) dan wel tot verontreinigingen die al aanwezig waren bij aanvang van de huurovereenkomst op 1 maart 1999 (
vraag 3). Ook is gevraagd of de kosten voor bodemonderzoek die zijn genoemd in de regelnummers 167, 261 en 263 van productie 10B HbR kunnen worden aangemerkt als kosten voor aanvullend bodemonderzoek dat noodzakelijk is vanwege de verontreiniging of kosten voor standaard bodemonderzoek dat altijd moet worden uitgevoerd (
vraag 4).
€ 183.635,70(exclusief btw) bedragen. Dit bedrag bestaat uit € 134.860,29 voor sanerende activiteiten in de periode week 47- 2016 tot en met week 51- 2018, € 23.919,08 voor inzet van PID-meters en het minimumbedrag van € 24.856,33 voor sanerende activiteiten in 2019.
€ 183.635,70(exclusief btw) aan saneringskosten aan LBC vergoeden. Omdat HbR dit bedrag (en meer) al heeft voldaan, is zij geen betaling meer verschuldigd aan LBC. De betaling die LBC heeft gevorderd zal daarom worden afgewezen.