ECLI:NL:RBROT:2023:7245

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
662069 / HA RK 23-699
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen de rechter die beroepschrift niet in behandeling nam

Op 7 augustus 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan op een wrakingsverzoek van een verzoeker die zich richtte tegen de rechter die zijn beroepschrift niet in behandeling had genomen. Het verzoeker was niet-ontvankelijk voor zover het gericht was tegen de president van de rechtbank. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek voor het overige werd afgewezen, omdat het betrekking had op dezelfde feiten en omstandigheden als eerder op 13 juli 2023 door de kamer was beslist. De wrakingskamer stelde vast dat de beslissing om geen zaak aan te leggen niet aan de griffier, maar aan de rechters van de rechtbank moest worden toegerekend. De verzoeker had eerder bij de rechtbank Gelderland een beroepschrift ingediend tegen een besluit van Stichting Zorgkantoor Menzis, maar de rechtbank Rotterdam had besloten geen zaak aan te leggen vanwege misbruik van recht door de verzoeker, die stelselmatig beroepschriften indiende zonder gegronde redenen. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde gronden voor wraking niet de hoge drempel haalden die vereist is voor een gegronde wraking. De rechtbank besloot dat de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 9 augustus 2023 niet doorging en dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker niet meer in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/662069 / HA RK 23-699
Beslissing van 7 augustus 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
de rechter die heeft geweigerd het beroepschrift van verzoeker tegen het besluit van Stichting Zorgkantoor Menzis van 13 juni 2023 in behandeling te nemen,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Bij brief van de griffier van deze rechtbank van 21 maart 2023 is aan verzoeker onder meer meegedeeld:
“…….
Met deze brief bericht ik u dat de rechtbank in beginsel geen zaak meer zal aanleggen wanneer u een beroep doet op betalingsonmacht inzake het verschuldigde griffierecht. Ik leg u hierna uit waarom de rechtbank tot deze maatregel overgaat.
Al zeer vaak is de bestuursrechter tot het oordeel gekomen dat u stelselmatig misbruik maakt van recht met uw vele ingediende beroepen. Te denken valt aan het stelselmatig instellen van beroepen (wegens niet tijdig beslissen) in zaken waarin u steeds ontkent dat een besluit is bekendgemaakt, in zaken waarin u grote hoeveelheid documenten opvraagt zonder dat u daarbij een te honoreren belang heeft en in zaken waarin u om bijzondere bijstand verzoekt met het oog op de kosten van de vele procedures die u voert. Al deze stelselmatige beroepen duiden op misbruik van recht, zo heeft de bestuursrechter zeer dikwijls geoordeeld.
Dit heeft u er niet van weerhouden om steeds opnieuw beroepschriften in te dienen die wederom getuigden van kwader trouw van uw kant. In de meeste gevallen doet u daarbij een beroep op betalingsonmacht. Zoals u weet beoordeelt de bestuursrechter ambtshalve of sprake is van misbruik van recht, dit temeer indien veelvuldig beroep wordt gedaan op betalingsonmacht.
De rechtbank zal voortaan uw beroepschriften waarbij u beroep doet op betalingsonmacht screenen op misbruik van recht. Indien er geen sterke indicaties zijn dat geen sprake is van misbruik van recht, zal geen zaak meer worden aangelegd. Dit betekent dat de rechtbank in die gevallen handelt alsof u geen rechtsmiddel heeft ingesteld.
De rechtbank ziet zich genoodzaakt om op deze wijze paal en perk te stellen aan de wijze waarop u al jarenlang de rechtspraak structureel belast met zaken die niet thuishoren bij de rechter.
Van rechtsweigering is overigens geen sprake. U kunt immers gewoon beroepszaken indienen, mits u daarbij geen beroep doet op betalingsonmacht of (in het geval u wel een beroep daarop doet) een zaak voorshands geen misbruik van recht oplevert.
…….”
1.2.
Op 19 juni 2023 heeft verzoeker bij de rechtbank Gelderland een bestuursrechtelijk beroepschrift ingediend tegen het afwijzend besluit van 13 juni 2023 van Stichting Zorgkantoor Menzis. Bij brief van 21 juni 2023 heeft de griffier van de rechtbank Gelderland het beroepschrift ter behandeling doorgezonden aan de rechtbank Rotterdam.
1.3.
Bij brief van 28 juni 2023 heeft de griffier van deze rechtbank aan verzoeker onder meer meegedeeld:
“…..
Doorgezonden beroep d.d. 19 juni 2023
Geachte heer,
Onder verwijzing naar mijn eerdere brief aan u van 21 maart 2023 bericht ik u dat we geen zaak aanleggen.
…..”
1.4.
Per e-mailbericht van 3 juli 2023 heeft verzoeker het wrakingsverzoek ingediend.
1.5.
Bij brief van de secretaris van de wrakingskamer van 17 juli 2023 is verzoeker uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer op 9 augustus 2023.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
“Hierbij wraak ik de rechter welke mijn beroepschrift met de post retour zond. De procedure was in eerste instantie bij de rb. Gelderland ingeboekt onder ARN 23/3620, maar is doorgezonden.
De gronden:
(1) Rechtsweigering is van rechtswege onrechtmatig;
(2) De anonieme rechter bestaat in Nederland niet, dit zou anders strijdig met de Grondwet zijn;
(3) Mijn recht op toegang tot de rechter wordt beschermd door o.m. art. 6 EVRM;
(4) De rechtbank Rotterdam heeft geen rechtsgrond om mijn zaken niet (meer) in te boeken;
(5) Mij toegang tot het recht ontzeggen is strijdig met art. 1 GW.
Inmiddels worden meerdere van mijn zaken niet meer ingeboekt, hetgeen misbruik van recht door uw rechtbank oplevert. Ik heb reeds [naam president] voor haar knettergekke beleid persoonlijk aansprakelijk gesteld en zal de schade mede op haar persoonlijk verhalen als wanpresterende rechtbankbestuurder.
Mocht zij geen excuses aan willen bieden, dan resteert mij ook de noodzaak haar privégegevens te publiceren t.z.t. Ik geef u ten overvloede mee dat dit legaal is in Nederland: Wat zij doet is dat echter volstrekt niet.
Zie de bijlage voor de knettergekke brief d.d. 28 juni 2023.
Ik wil uitsluitend via telehoren gehoord worden.
Vriendelijke groet,
Mr. [naam verzoeker] ”

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer is ambtshalve bekend met de uitspraak van (een andere samenstelling van) de wrakingskamer van 13 juli 2023 op (onder meer) een drietal verzoeken ingediend op 20 juni 2023, 21 juni 2023 en 22 juni 2023 – tot wraking van de rechters, die hadden geweigerd andere door verzoeker bij deze rechtbank ingediende beroepsschriften in behandeling te nemen. In deze beslissing overwoog de wrakingskamer onder meer het volgende:
“…..
2.5.2.
Op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan alleen de rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt.
2.5.2.1. De wrakingskamer heeft al eerder geoordeeld dat het niet mogelijk is een wrakingsverzoek in te dienen als de griffier laat weten dat een partij niet wordt vrijgesteld van griffierecht of het griffierecht niet wordt verlaagd (ECLI:NL:RBROT:2023:2314). Immers, het griffierecht wordt zelfstandig door de griffier geheven en er is dan nog geen rechter die de zaak behandelt.
2.5.2.2. Daar voegt deze wrakingskamer echter wel het volgende aan toe. Wanneer griffie-recht wordt geheven door de griffier en het griffierecht niet wordt voldaan, is het aan de rechter om te bepalen welke gevolgen daaraan worden verbonden: de niet-ontvankelijkverklaring van een eiser omdat het griffierecht niet is betaald, is immers een rechterlijke beslissing. De rechter kan, in voorkomende bijzondere gevallen, niet-ontvankelijkverklaring ook achterwege laten en een inhoudelijke uitspraak doen. Kortom, bij deze beslissingen van de griffier is er op enig moment een rechterlijke toets en ontstaat er dus geen vacuüm in de rechtsbescherming.
2.5.3.
In het geval waar verzoeker nu tegen ageert, liggen de kaarten echter anders.
2.5.3.1. Als zou moeten worden geoordeeld dat de beslissing om geen dossier aan te leggen een beslissing van de griffier is, dan ontstaat een vacuüm in de rechtsbescherming. In dat geval is het namelijk een niet-rechter de bindende en blijvende gevolgen verbindt en daarmee feitelijk de toegang tot de (bestuurs)rechter controleert. Dat is in strijd met de fundamenten van ons rechtsbestel.
2.5.3.2. De brief van 19 juni 2023 moet kennelijk worden gelezen in combinatie met de brief van 21 maart 2023. Hoewel deze brief is verzonden door de griffier, blijkt uit de brief van 29 juni 2023 van de teamvoorzitters bestuursrecht – beiden rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast –, dat sprake is van een beslissing die niet aan (een of) de griffier kan worden toegerekend, maar moet worden toegerekend aan de rechtbank, oftewel een of meer rechters.
2.5.3.3. In haar brief van 19 april 2023 heeft de plaatsvervangend president aan verzoeker meegedeeld dat zij de maatregel van de brief van 21 maart 2023 niet kan toetsen omdat die is gestoeld op een rechterlijk oordeel en zij niet kan treden in het rechterlijk domein. Dit standpunt komt de wrakingskamer juist voor.
2.5.3.4. Gelet op al deze omstandigheden merkt de rechtbank de brief van 19 juni 2023 aan als een beslissing genomen door een of meer met de zaak belaste rechters, te weten de beide teamvoorzitters bestuursrecht. Nu vaststaat dat nog geen uitspraak is gedaan in de zin van de artikelen 8:54, 8:66 en 8:67 Awb, terwijl niet gebleken is dat de beroepen zijn ingetrokken, gaat de wrakingskamer ervan uit dat de beroepen, hoewel (nog) niet voorzien van een administratienummer, aanhangig zijn. Daarmee komt de wrakingskamer toe aan een inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek.
2.5.4.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
2.5.5.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het is niet aan de wrakingskamer om een oordeel te geven over de juistheid van de (tussen)beslissing of over een verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
2.5.6.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er ook tegen dat de motivering van de (tussen)beslissing grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
2.5.7.
De aangevoerde gronden halen deze hoge drempel niet. De motivering van de beslissing is verwoord in de brief van 21 maart 2023 van de griffier aan verzoeker. De stelling van verzoeker dat nimmer is aangetoond dat hij ten aanzien van zijn veelvuldig beroep op betalingsonmacht misbruik van recht maakt, vergt feitelijk onderzoek waarvoor de wrakingsprocedure zich niet leent.
2.5.8.
Uit de motivering van de beslissing blijkt niet dat verzoeker nooit meer enig beroepschrift kan indienen bij deze rechtbank. De brief wijst er alleen op dat hij betalingsonmacht met nieuwe feiten en omstandigheden en concreet dient te onderbouwen, waarbij verwacht mag worden dat hij de vele uitspraken die daarover in zaken van hem zijn gedaan, in acht neemt. Als dat het geval is, zal het beroep op betalingsonmacht opnieuw kunnen worden beoordeeld. Ook in geval hij het verschuldigde griffierecht voldoet, zal zijn beroepschrift in behandeling worden genomen.
2.6.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.
…..”
3.2.
De wrakingskamer stelt vast dat het thans ter beoordeling voorliggende wrakingsverzoek betrekking heeft op dezelfde feiten en omstandigheden als waarover de kamer op 13 juli 2023 een beslissing heeft gegeven. De wrakingskamer is van oordeel dat ook in deze zaak het verzoek moet worden afgewezen, onder dezelfde – in 3.1. geciteerde – overwegingen. In het onderhavige geval moet de brief van de griffier van 28 juni 2023 worden toegerekend aan de twee voorzitters van de teams bestuursrecht in deze rechtbank. In die brief wordt verwezen naar de onder 1.1 geciteerde brief van 21 maart 2023 en daarvoor geldt dat geen sprake is van rechtsweigering of belemmering van verzoeker in zijn toegang tot de rechter. De conclusie kan niet anders zijn dan dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet de hoge drempel halen, vereist voor een gegronde wraking tegen een motivering van een (tussen)beslissing van een rechter.
3.3.
Verzoeker heeft in het onderwerp van de e-mail waarmee hij het hierboven weergegeven wrakingsverzoek aan de rechtbank zond aangegeven dat zijn wrakingsverzoek zich tevens richt tegen de president van deze rechtbank. Voor zover hij al bedoeld heeft de president van de rechtbank te wraken geldt dat er door verzoeker niet is gesteld en evenmin is gebleken dat zij op enigerlei wijze als rechter is betrokken bij de behandeling van deze zaak. Verzoeker is derhalve niet ontvankelijk in dat verzoek.
3.4.
Voor een behandeling van het verzoek ter zitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt, gezien het vorenstaande, niet toegekomen. De eerder geplande mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van 9 augustus 2023 komt dan ook te vervallen.
Wrakingsverbod
3.5.
Verzoeker heeft in een kort tijdsbestek vier wrakingsverzoeken gedaan ten aanzien van vergelijkbare gevallen. Geen van de verzoeken wordt gehonoreerd. De wrakingskamer heeft ambtshalve wetenschap van de talrijke wrakingsverzoeken die verzoeker inmiddels in andere procedures heeft gedaan, waarbij ook herhaaldelijk misbruik van recht is vastgesteld en een wrakingsverbod is opgelegd. Daarenboven deinst verzoeker er niet voor terug om in zijn wrakingsverzoeken en de daarmee samenhangende correspondentie denigrerende en beledigende taal te gebruiken jegens de rechtbank als instituut en de mensen die er (al dan niet als rechter) werken. Herhaaldelijke maningen van de zijde van het bestuur van de rechtbank om dit gedrag te staken hebben geen wijziging in dit gedrag van verzoeker gebracht. Naar het oordeel van de wrakingskamer gebruikt verzoeker het middel van wraking op deze manier voor een ander doel dan waarvoor het is gegeven. Daarmee is sprake van misbruik. De rechtbank zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in de zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat de mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking ter zitting van 9 augustus 2023 komt te vervallen en trekt de aan verzoeker voor die zitting toegezonden uitnodigingsbrief in;
4.2.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek voor zover dit strekt tot wraking van de president van deze rechtbank;
4.3.
wijst het verzoek tot wraking voor het overige af;
4.4.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in de zaak met betrekking tot voormeld beroepschrift van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M.H. Geerars, voorzitter, mr. S.C.C. Hes-Bakkeren en mr. drs. E. van Schouten, rechters, in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.