ECLI:NL:RBROT:2023:7220

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
10160264
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over beëindiging huurovereenkomst en oplevering van het gehuurde

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen [persoon A] en [persoon B] over de beëindiging van een huurovereenkomst en de oplevering van het gehuurde. De huurovereenkomst was aangegaan voor de periode van 10 april 2022 tot 10 april 2023, met een maandelijkse huurprijs van € 1.200,00. [persoon A] heeft de huurovereenkomst gezamenlijk aangegaan met medehuurder [medehuurder 1], die op 19 april 2022 uit het gehuurde vertrok. [persoon A] heeft vervolgens [medehuurder 2] in het gehuurde laten wonen. Na een incident met [medehuurder 2] heeft [persoon A] de huurovereenkomst opgezegd. [persoon B] heeft de borg van € 2.400,00 slechts gedeeltelijk terugbetaald, wat aanleiding gaf tot de vordering van [persoon A] om het resterende bedrag van € 1.200,00 terug te vorderen, naast schadevergoeding voor andere kosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [persoon A] het initiatief heeft genomen om de huurovereenkomst te beëindigen en dat [persoon B] niet onrechtmatig heeft gehandeld. De vordering van [persoon A] tot schadevergoeding is afgewezen, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat [persoon B] de borg van € 1.200,00 niet mocht inhouden. De kantonrechter heeft het verstekvonnis van 7 september 2022 vernietigd en [persoon B] veroordeeld tot terugbetaling van de borg met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten dragen. De vordering in reconventie van [persoon B] is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10160264 \ CV EXPL 22-32427
datum uitspraak: 30 juni 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[persoon A],
woonplaats: Amsterdam,
oorspronkelijk eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. G.T. Poot,
tegen
[persoon B],
woonplaats: Rotterdam,
oorspronkelijk gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. S. Kara.
De partijen worden hierna ‘ [persoon A] ’ en ‘ [persoon B] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van 16 augustus 2022, met bijlagen;
  • het verstekvonnis van deze rechtbank van 7 september 2022 met zaaknummer 10062558 \ CV EXPL 22-26136;
  • de verzetdagvaarding van 14 oktober 2022 met eis in reconventie (tegeneis) en eis in incident, met bijlagen;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met bijlagen;
  • de spreekaantekeningen namens [persoon A] .
1.2.
Op 17 mei 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij waren aanwezig: [persoon A] in persoon, bijgestaan door mr. G.T. Poot en mr. F.M. Dorland als gemachtigden, en de gemachtigde van [persoon B] , mr. S. Kara. De vordering in incident van [persoon B] is tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken. Van hetgeen is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

2.De feiten

2.1.
[persoon A] huurde van [persoon B] de woonruimte gelegen aan het adres [adres] te Rotterdam (hierna: het gehuurde). De huurovereenkomst is aangegaan voor de periode van 10 april 2022 tot 10 april 2023. De maandelijkse huurprijs bedroeg € 1.200,00 en de borg bedroeg € 2.400,00.
2.2.
[persoon A] is de huurovereenkomst gezamenlijk aangegaan met medehuurder [medehuurder 1] , die als ‘huurder 2’ op de huurovereenkomst is vermeld. De heer [medehuurder 1] is op 19 april 2022 uit het gehuurde vertrokken, waarna de heer Andreas [medehuurder 2] (hierna: [medehuurder 2] ) in het gehuurde kwam wonen.
2.3.
Op 15 juni 2022 heeft [persoon A] aangifte gedaan van bedreiging door [medehuurder 2] . Op 29 juni 2022 heeft de politie de deur van het gehuurde geforceerd om [medehuurder 2] te arresteren.
2.4.
[persoon B] heeft op 2 juli 2022 het gehuurde gecontroleerd ten behoeve van de oplevering van het gehuurde door [persoon A] . [persoon B] heeft de helft van de betaalde borg, te weten € 1.200,00, terugbetaald aan [persoon A] .

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[persoon A] eist samengevat:
- [persoon B] te veroordelen aan haar te betalen:
o € 1.200,00 aan openstaande borg;
o € 219,75 aan vergoeding van de kosten van een deur;
o € 219,75 aan kosten voor vervanging van een deur;
o € 517,55 aan kosten voor een hotelovernachting;
o € 500,00 aan immateriële schade;
o € 365,60 aan buitengerechtelijke incassokosten;
o de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf het moment van verzuim;
  • [persoon B] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten met rente;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[persoon A] baseert de eis op het volgende. Hoewel [persoon A] het gehuurde in de oorspronkelijke staat heeft opgeleverd, heeft [persoon B] slechts de helft van de borg terugbetaald. [persoon A] heeft twee nieuwe deuren gekocht. De kosten die [persoon A] in dit kader heeft gemaakt dienen door [persoon B] te worden vergoed. Verder stelt [persoon A] zich op het standpunt dat [persoon B] op onrechtmatige gronden de huurovereenkomst heeft beëindigd. [persoon A] heeft daardoor hotelkosten gemaakt en immateriële schade geleden die door [persoon B] dienen te worden vergoed.
3.3.
In het verstekvonnis van 7 september 2022 is de eis grotendeels toegewezen, met dien verstande dat de kosten van (vervanging van) één deur (ten bedrage van € 219,75) zijn afgewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten.
3.4.
[persoon B] is het niet eens met de eis en het verstekvonnis en voert het volgende aan. In de huurovereenkomst is bepaald dat de borg zal worden verrekend met eventuele schade in het gehuurde. De voordeur en de magnetron waren bij de oplevering beschadigd. De politie is het gehuurde binnengevallen vanwege een incident dat door toedoen van [persoon A] heeft plaatsgevonden. [persoon B] heeft [persoon A] meermaals in de gelegenheid gesteld om de voordeur deugdelijk te vervangen, maar [persoon A] heeft dit nagelaten, althans niet naar behoren uitgevoerd. [persoon A] heeft zelf de huurovereenkomst opgezegd, zodat [persoon B] niet gehouden is een schadevergoeding aan [persoon A] te betalen voor de beëindiging van de huurovereenkomst.
in reconventie
3.5.
[persoon B] eist samengevat:
  • [persoon A] te veroordelen aan hem te betalen € 1.200,00 vanwege door [persoon A] veroorzaakte schade aan het gehuurde (te weten de voordeur, de badkamer, de magnetron) en de vergoeding van de schoonmaakkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag;
  • [persoon A] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.6.
[persoon B] baseert zijn vordering op de stelling dat [persoon A] het gehuurde niet juist heeft opgeleverd.
3.7.
[persoon A] is het niet eens met de eis en concludeert tot afwijzing van de vordering in reconventie, met veroordeling van [persoon B] in de proceskosten in reconventie, alsmede in de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

in conventie
Beëindiging huurovereenkomst
4.1.
Partijen verschillen van inzicht over de vraag wiens initiatief het was om de huurovereenkomst te beëindigen. Ter onderbouwing van hun standpunten verwijzen beide partijen naar chatberichten die [persoon A] en [persoon B] hebben uitgewisseld. Uit die chatberichten blijkt dat [persoon B] op 15 juni 2022, omstreeks 14:18 uur aan [persoon A] een bericht in Chinese tekens heeft verstuurd dat is vertaald met de Engelse woorden “You just move out”. Dit bericht duidt er volgens [persoon A] op dat [persoon B] het initiatief heeft genomen om de huurovereenkomst te beëindigen.
4.2.
[persoon A] miskent hiermee echter dat zij zelf eerder op die dag, omstreeks 9:13 uur, een bericht aan [persoon B] heeft gestuurd waarvan de in de stukken opgenomen Engelse verklaring luidt: “I’ll help you at the end of the month”. Ter zitting heeft [persoon A] verklaard dat zij hiermee heeft gezegd: “I move out end of the month”. Uit deze mededeling blijkt naar het oordeel van de kantonrechter dat [persoon A] het initiatief heeft genomen om de huurovereenkomst op te zeggen. Dat de reden van deze opzegging door [persoon A] mogelijk is gelegen in het gedrag van [medehuurder 2] , doet hier niet aan af. [medehuurder 2] verbleef niet door bemoeienis van [persoon B] in het gehuurde. Dit brengt mee dat [persoon B] de huurovereenkomst dus niet onrechtmatig heeft beëindigd, zodat de vorderingen die hierop gegrond zijn – te weten de vergoeding voor gemaakte hotelkosten en de immateriële schadevergoeding – zullen worden afgewezen.
Borg
4.3.
Vaststaat dat [persoon B] een bedrag van € 1.200,00 aan borg niet heeft terugbetaald. Beoordeeld moet worden of [persoon B] op de borg een bedrag van € 1.200,00 mocht inhouden vanwege door [persoon A] veroorzaakte schade aan de magnetron en de voordeur, zoals [persoon B] stelt en [persoon A] betwist.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat [persoon B] onvoldoende heeft onderbouwd dat en zo ja welke schade de magnetron had bij oplevering. Ter zitting heeft [persoon B] gesteld dat er een barst in de magnetron zat, maar die is op de overgelegde foto’s niet te zien terwijl ook onduidelijk is gebleven hoe dit dan door [persoon A] hersteld zou moeten worden (want volgens [persoon B] heeft hij [persoon A] daartoe in de gelegenheid gesteld). Dit leidt tot het oordeel dat [persoon B] onvoldoende heeft gesteld om wegens schade aan de magnetron enig bedrag op de borg in te houden.
4.5.
Ten aanzien van de voordeur overweegt de kantonrechter het volgende. De enkele stelling van [persoon B] dat [persoon A] mogelijk zelf verdachte zou zijn en dat zij zelf de oorzaak van de politie-inval zou zijn, is door [persoon A] gemotiveerd betwist en door [persoon B] vervolgens niet nader onderbouwd. Partijen zijn het er over eens dat de politie-inval te maken had met (het gedrag van) [medehuurder 2] . [persoon A] is jegens [persoon B] aansprakelijk voor gedragingen van [medehuurder 2] (artikel 7:219 BW). De schade aan de deur is echter niet veroorzaakt door een gedraging van [medehuurder 2] . Die is immers veroorzaakt door de politie-inval. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat [persoon B] geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld en onderbouwd die – indien bewezen – kunnen leiden tot het oordeel dat hij vanwege de schade aan de voordeur enig bedrag in mindering mocht brengen op de door [persoon A] aan [persoon B] betaalde borg, nog daargelaten dat [persoon B] de (hoogte van de) schade aan de voordeur ook op geen enkele manier heeft gespecificeerd. Overigens kan [persoon B] volgens vaste jurisprudentie de Staat aanspreken voor schade als gevolg van de politie-inval (ECLI:NL:HR:2001:AB0801). Er is geen reden om aan te nemen dat de Staat de schade in dit geval niet zou hebben vergoed.
Deuren
4.6.
[persoon A] heeft aangevoerd dat zij twee nieuwe deuren heeft gekocht ter vervanging van de door de politie-inval beschadigde voordeur. De eerste door [persoon A] aangeschafte deur (ten bedrage van € 37,75) was door [persoon B] niet goedgekeurd omdat het een binnendeur betrof, waarna [persoon A] een tweede deur heeft aangeschaft (ten bedrage van € 182,00 inclusief verzendkosten van € 62,00) die blijkens de factuur eveneens een binnendeur was. [persoon B] heeft vervolgens alsnog zelf een nieuwe voordeur gekocht.
4.7.
Ten aanzien van de tweede deur heeft [persoon A] tijdens de mondelinge behandeling erkend dat zij die reeds heeft geretourneerd. Zij wil wel de verzendkosten terug hebben nu die zij die niet heeft teruggekregen. De eerste deur is door haar niet geretourneerd.
4.8.
De kantonrechter overweegt dat tussen partijen kennelijk was afgesproken dat [persoon A] de buitendeur zou vervangen. [persoon A] heeft vervolgens twee binnendeuren gekocht en dus in strijd met die afspraak gehandeld. De gevolgen daarvan komen voor haar rekening. Dat betekent dat zij zelf de verzendkosten moet dragen van de tweede, geretourneerde, deur. Het staat haar vrij ook de eerste deur te retourneren. Een grondslag om [persoon B] voor die deuren te laten betalen, is er onder deze omstandigheden niet. De hierop gebaseerde vordering zal dan ook worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
In het verstekvonnis is overwogen dat de door [persoon A] gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet voor toewijzing in aanmerking komt omdat [persoon A] geen afschrift van een kosteloze aanmaning had overgelegd. [persoon A] heeft nog steeds geen aanmaning overgelegd die aan de vereisten voldoet. Naar het oordeel van de kantonrechter bestaat er nu dan ook geen aanleiding om op dit punt tot een andere conclusie te komen.
in reconventie
bedrag van € 1.200,00
4.10.
Zoals hiervoor in conventie is overwogen, mocht [persoon B] op de borg geen bedragen inhouden voor schade aan de magnetron en de deur. Hierin ligt besloten dat hij ook geen vordering uit hoofde van schadevergoeding heeft op [persoon A] ter zake van deze posten. Uit de vordering van [persoon B] blijkt dat hij ook aanspraak maakt op schadeposten voor “de badkamer” en “schoonmaakkosten”. Hij heeft echter in het lichaam van de verzetdagvaarding geen feiten of omstandigheden gesteld ter onderbouwing van dit deel van de vordering. In dit licht is nog van belang dat [persoon A] heeft betwist dat zij het gehuurde niet schoon heeft achtergelaten. Bovendien heeft [persoon B] zelf gesteld dat hij het gehuurde heeft geïnspecteerd bij het vertrek [persoon A] en dat toen (alleen) is besproken dat de magnetron en de voordeur moesten worden hersteld. Ter zitting is nog gesteld dat in deze vordering ook een component huur begrepen is, maar alleen al gelet op het feit dat dit noch in de verzetdagvaarding, noch in het petitum is genoemd, laat staan op enigerlei wijze onderbouwd, laat de kantonrechter dit buiten beschouwing. Een en ander leidt tot het oordeel dat [persoon B] onvoldoende heeft gesteld ter onderbouwing van zijn vordering zodat deze zal worden afgewezen.
in conventie en in reconventie
4.11.
De vordering tot terugbetaling van de resterende borg van € 1.200,00 zal worden toegewezen.
Wettelijke rente
4.12.
De gevorderde wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag aan borg zal worden toegewezen vanaf 31 juli 2022, de uiterste datum van betaling zoals aangezegd door [persoon A] aan [persoon B] in de brief van haar gemachtigde van 23 juli 2022.
Proceskosten
4.13.
Aangezien beide partijen in conventie over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen. Nu [persoon B] in reconventie in het ongelijk is gesteld, wordt hij veroordeeld in de proceskosten van [persoon A] in reconventie (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [persoon A] tot vandaag vast op € 198,00 aan salaris voor de gemachtigde (1,5 punten (te weten één punt voor de conclusie van antwoord in reconventie en een half punt voor de mondelinge behandeling) x € 132,00). Voor kosten die [persoon A] maakt na deze uitspraak moet [persoon B] ook een bedrag betalen van € 66,00 (1/2 punt x € 132,00). Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.14.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
vernietigt het op 7 september 2022 tussen partijen gewezen verstekvonnis (met
zaaknummer 10062558 \ CV EXPL 22-26136);
5.2.
veroordeelt [persoon B] om aan [persoon A] te betalen € 1.200,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 31 juli 2022 tot de dag van volledige betaling;
5.3.
compenseert de proceskosten, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen;
5.4.
wijst al het andere af;
in reconventie
5.5.
wijst de vordering af;
5.6.
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten die aan de kant van [persoon A] tot vandaag worden vastgesteld op € 198,00 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag van volledige betaling;
in conventie en in reconventie
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.
48637