ECLI:NL:RBROT:2023:7135

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
659356 / HA RK 23-581
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek tegen rechters in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 29 juni 2023 een wrakingsverzoek toegewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.J. Schüller. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters S. Wierink, G.A. Bouter-Rijksen en A.S. Flikweert in een bestuursrechtelijke procedure. De verzoeker had op 1 mei 2023 een mondelinge behandeling moeten bijwonen, maar was door een gebroken kuitbeen en bijbehorende dokters- en ziekenhuisbezoeken verhinderd. De rechtbank had het verzoek om aanhouding of heropening van de zaak afgewezen, met de motivering dat 'niet is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest'. De wrakingskamer oordeelde dat deze motivering, gezien de omstandigheden van de verzoeker, blijk gaf van vooringenomenheid. De rechters hadden de situatie van de verzoeker niet voldoende in overweging genomen, wat leidde tot de conclusie dat de objectieve schijn van partijdigheid was geschonden. De wrakingskamer verklaarde het verzoek ontvankelijk en toewijsbaar, en oordeelde dat de rechters niet onpartijdig waren geweest in hun beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Wrakingskamer
zaaknummer: C/10/659356 / HA RK 23-581
Beslissing van 29 juni 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[naam verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. P.J. Schüller,
strekkende tot de wraking van
mrs. S. Wierink,
G.A. Bouter-Rijksenen
A.S. Flikweert,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verzoek van verzoeker strekt tot wraking van de rechters in de bestuursrechtelijke zaak met nummer ROT 22 / 3791 RWNL W101. Die zaak betreft een geschil tussen verzoeker en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Op 1 mei 2023 in de middag vond de mondelinge behandeling plaats zonder aanwezigheid van verzoeker en zijn gemachtigde. Het dossier van deze zaak is ter beschikking gesteld van de wrakingskamer.
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt verder uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van verzoeker van 25 mei 2023;
  • de schriftelijke reactie van de rechters van 6 juni 2023.
1.3.
Bij de mondelinge behandeling is de advocaat van verzoeker verschenen. De rechters hadden voorafgaand aan de mondelinge behandeling laten weten niet te zullen verschijnen. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is ook bericht ontvangen dat namens de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid geen vertegenwoordiger zal verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
2.1.1.
Bij brief van 2 mei 2023 heeft verzoeker de rechtbank verzocht om aanhouding van zijn zaak en te bepalen dat een nieuwe zittingsdatum wordt vastgesteld. Daaraan was een op 1 mei 2023 telefonisch op weg naar het ziekenhuis gedaan verzoek door zijn gemachtigde voorafgegaan. Op 11 mei 2023 heeft (de gemachtigde van) verzoeker van de griffier van deze rechtbank een weigering tot aanhouding dan wel heropening ontvangen. Deze weigering is in eerste instantie door verzoeker aangemerkt als een bejegeningsklacht, vanwege
1) miskenning dat sprake was van overmacht, waardoor bellen op weg naar het ziekenhuis al een opgave was,
2) het desalniettemin in een duidelijke overmachtsituatie vragen om een schriftelijke bevestiging van het eerdere mondelinge verzoek om aanhouding, en
3) in het vervolgcontact per e-mail en telefonisch niet kenbaar maken dat zelfs in die situatie niet een mondeling maar alleen een schriftelijk aanhoudingsverzoek volstaat.
2.1.2.
Het niet in behandeling nemen van de bejegeningsklacht door het bestuur van de rechtbank, maakt volgens verzoeker dat de in 2.1.1. genoemde handelwijze in samenhang met de procesbeslissing tot het weigeren van een verzoek tot aanhouding dan wel heropening beoordeeld moet worden.
2.1.3.
Het feit dat het mondelinge aanhoudingsverzoek op 1 mei 2023 niet is geaccepteerd dan wel dat de e-mail van 1 mei 2023 in het licht van het telefoongesprek niet als zodanig is geïnterpreteerd, gecombineerd met de weigering van heropening onder de motivering dat de rechtbank voldoende is voorgelicht, zonder te weten wat verzoeker of zijn gemachtigde had willen zeggen of had willen reageren op het standpunt van de landsadvocaat of op eventuele vragen van de rechtbank, getuigt volgens verzoeker van vooringenomenheid. De combinatie van de bestreden tussenbeslissing met de hiervoor genoemde motivering maakt dat het er kennelijk niet toe doet dat verzoeker zijn eigen zitting kan bijwonen en daaraan kan deelnemen. Deze ondeugdelijke motivering van een schending van een basaal artikel 6 van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in samenhang met de bejegening, wekt de schijn van vooringenomenheid, waardoor verzoeker de rechters wraakt.
2.2.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

De ontvankelijkheid van het verzoek
3.1.
Aan de orde is de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, namelijk zodra de feiten en omstandigheden waarop het wrakingsverzoek is gegrond aan verzoeker bekend waren geworden, zoals artikel 8:16 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht vereist. De rechters zijn in hun schriftelijke reactie niet ingegaan op de vraag of de wraking tijdig is gedaan.
3.2.
Het is vaste jurisprudentie dat de zinsnede “zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn” betekent dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan onmiddellijk nadat de feitelijke grond tot wraking bekend is geworden, waarbij een korte tijd voor beraad acceptabel is.
3.3.
Voor de beoordeling van de vraag of het wrakingsverzoek tijdig is gedaan, is de chronologische volgorde van de gang van zaken in de bestuurszaak van belang.
3.3.1.
Per brief van 2 mei 2023 heeft de gemachtigde van verzoeker de rechtbank bericht dat hij heeft ontdekt dat zijn (telefonisch gedane) aanhoudingsverzoek van 1 mei 2023 en de daarop gewisselde e-mails tussen de administratie en zijn secretaresse mogelijk niet tot een aanhoudingsbeslissing heeft geleid. Zekerheidshalve heeft hij nogmaals verzocht de zaak aan te houden en een nieuwe zittingsdatum te bepalen, te meer omdat de gemachtigde van verzoeker zich op 1 mei 2023 in een overmachtsituatie bevond. Hij schreef hierover nog het volgende:

Naar aanleiding van wat later na röntgenfoto’s op de Eerste Hulp van het ziekenhuis in Alkmaar een kuitbeenbreuk bleek, belde ik tussen de huisarts en de eerste hulp waarnaar ik net verwezen was, met mevrouw Ben Anmar van de rechtbank. Ten overvloede wordt hierbij de op de Eerste Hulp op 1 mei 2023 gemaakte röntgenfoto weergegeven, waaruit de betreffende kuitbeenbreuk blijkt.
3.3.2.
De rechtbank heeft per brief van donderdag 11 mei 2023 het verzoek om aanhouding afgewezen. In de brief staat onder meer vermeld dat noch in de ontvangen e-mailberichten noch in de telefoongesprekken van 1 mei 2023 een verzoek tot aanhouding is gedaan en de rechtbank niet is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest.
3.3.3.
Per brief van dinsdag 16 mei 2023 heeft de gemachtigde van verzoeker bij de president van de rechtbank een bejegeningsklacht ingediend. Hij heeft daarbij geschreven dat het handelen van de voorzitter van de vreemdelingenkamer dusdanig onbehoorlijk was dat hij er voor gekozen heeft om in eerste instantie een klacht in te dienen en niet direct een verzoek tot verschoning dan wel wraking. Verzocht werd om als onderdeel van de klachtafhandeling te oordelen dat alsnog aanleiding bestaat voor heropening, opdat verzoeker invulling kan geven aan zijn basale procesrecht om, bijgestaan door zijn gemachtigde, deel te nemen aan de zitting.
3.3.4.
Op 17 mei 2023 heeft de plaatsvervangend president de gemachtigde van verzoeker bericht dat de in 3.3.3. genoemde klacht niet in behandeling wordt genomen. De (totstandkoming van de) beslissing om een verzoek tot aanhouding en heropening van het onderzoek te honoreren of af te wijzen, is een beslissing die valt binnen het rechtelijk domein. Het gerechtsbestuur heeft niet de bevoegdheid om beslissingen van rechters in individuele zaken te toetsen.
3.3.5.
Op 25 mei 2023 is het wrakingsverzoek ingediend, zoals weergegeven in 2.1.
3.4.
Verzoeker baseert zijn wrakingsverzoek op uitlatingen en beslissingen van de rechters zoals weergegeven in de brief van 11 mei 2023 aan de gemachtigde van verzoeker. Verzoeker heeft op de zitting toegelicht dat hij na ontvangst op vrijdag 12 mei 2023 van de brief van 11 mei 2023 ervoor gekozen heeft een bejegeningsklacht in te dienen, omdat hij niet lichtzinnig naar het middel van wraking wilde grijpen, maar zijn doel probeerde te bereiken met een minder zwaar middel. De brief van 17 mei 2023 van de plaatsvervangend president is op de woensdag voor het Hemelvaartsweekend verzonden en door verzoeker op maandag 22 mei 2023 ontvangen. Verder heeft verzoeker toegelicht dat hij zorgvuldig en weloverwogen het verzoek tot wraking heeft opgesteld en, na raadpleging van collega’s, op donderdag 25 mei 2023 verzonden.
3.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat het verzoek tijdig is gedaan. Daartoe wordt overwogen dat verzoeker overtuigend heeft gemotiveerd dat hij het wrakingsverzoek niet lichtzinnig, maar weloverwogen heeft gedaan en in eerste instantie een lichter middel heeft proberen in te zetten om zijn doel te bereiken. Verzoeker heeft in zijn klachtbrief van 16 mei 2023 te kennen gegeven dat hij in eerste instantie ervoor gekozen heeft een klacht in te dienen en niet direct een verzoek tot verschoning dan wel wraking. Gelet hierop had het op de weg van het gerechtsbestuur gelegen om de klachtbrief op grond van artikel 6 lid 2 van de Klachtenregeling rechtbanken Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Noord-Holland door te sturen naar de wrakingskamer, maar dat heeft zij nagelaten.
3.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verzoeker ontvankelijk moet worden verklaard in het wrakingsverzoek.
Is het wrakingsverzoek toewijsbaar?
3.7.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.8.
Vervolgens moet worden onderzocht of de aangevoerde omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, toch een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de door verzoeker geuite vrees dat de rechter jegens hem een voor ingenomenheid koestert - objectief - gerechtvaardigd is. Hierbij is de opvatting van verzoeker van belang, maar niet doorslaggevend.
3.9.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit het geval is en overweegt daartoe het volgende.
3.10.
Vast staat dat de gemachtigde verhinderd was de zitting van 1 mei 2023 bij te wonen wegens (dokters- en ziekenhuisbezoek voor) - wat later bleek - een gebroken kuitbeen. Vast staat ook dat de gemachtigde hierover op 1 mei 2023 telefonisch contact heeft gehad met een medewerker van de afdeling bestuursrecht van de rechtbank. Op 2 mei 2023 heeft hij schriftelijk verzocht om aanhouding of heropening van de zaak. Dit verzoek hebben de rechters bij de brief van 11 mei 2023 afgewezen (zie ook 3.3.2.).
3.11.
Vooropgesteld wordt dat de afwijzing door de rechters van het verzoek van de gemachtigde tot aanhouding of heropening van de zaak een procesbeslissing betreft, waartegen in beginsel geen wraking mogelijk is. Verzoeker klaagt echter niet alleen over de afwijzing als zodanig, maar vooral over de gegeven motivering daarvan en de miskenning daarbij van de overmachtsituatie waarin de gemachtigde van verzoeker zich op de dag van de zitting van 1 mei 2023 bevond.
3.12.
De door de rechters gegeven motivering van de afwijzing dat “niet is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest” impliceert dat de rechters zich voldoende voorgelicht achtten. Deze (standaard)motivering moet in dit geval, in de omstandigheden waarin de gemachtigde van verzoeker op 1 mei 2023 verkeerde, naar objectieve maatstaven gemeten, worden verstaan als een blijk van vooringenomenheid. In feite zeggen de rechters hiermee dat het niet uitmaakte om welke reden de gemachtigde van verzoeker de zitting van 1 mei 2023 niet had bijgewoond en dat wat de (gemachtigde van) verzoeker op zitting had willen aanvoeren tegen de beslissing van de Staatsecretaris van Justitie en Veiligheid, niet van belang had kunnen zijn voor de door de rechters te nemen beslissing in de zaak. Dat de reden van verhindering voor de rechters niet uitmaakte, leidt de wrakingskamer ook af uit de reactie van de rechters op het wrakingsverzoek. Hierin stellen zij dat er gelegenheid is geboden het standpunt toe te lichten op een zitting, maar dat van die gelegenheid geen gebruik is gemaakt. De rechters werpen hiermee een vrije keuze van (de gemachtigde van) verzoeker om niet naar de zitting te komen aan verzoeker tegen, daar waar de gemachtigde geen vrije keuze had. Aldus is de door de rechters gegeven motivering van de procesbeslissing onbegrijpelijk.
3.13
De wrakingskamer gaat voorbij aan de discussie of de gemachtigde van verzoeker op 1 mei 2023 al dan niet mondeling om aanhouding van de zaak heeft verzocht. Ook de communicatie tussen de secretaresse van de gemachtigde en de rechtbankadministratie acht de wrakingskamer irrelevant. Op 2 mei 2023 bleek duidelijk dat de gemachtigde het standpunt van verzoeker (alsnog) wilde toelichten en/of een reactie wilde geven op het verweer van de Staatssecretaris van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het is de motivering van de beslissing daarop, die maakt dat sprake is van - naar objectieve maatstaven gemeten - schijn van vooringenomenheid. Dit betekent dat het verzoek tot wraking van de rechters wordt toegewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking van mrs. S. Wierink, G.A. Bouter-Rijksen en A.S. Flikweert toe.
Deze beslissing is gegeven door de mr. P.C. Santema, voorzitter, mr. S.C.C. Hes-Bakkeren en mr. A. Verweij, rechters.
Bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste rechter is deze beslissing door mr. A. Verweij in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2023 in tegenwoordigheid van mr. M.M. Schalk, griffier, en door hen ondertekend.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.