ECLI:NL:RBROT:2023:7090

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
10/155945-21 / TUL VV: 13/029458-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging met partiële vrijspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 2000, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen op 18 september 2020 in Ridderkerk openlijk geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, [slachtoffer02] en [slachtoffer03]. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar verklaarde het subsidiair ten laste gelegde feit en het tweede feit bewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een fles tegen het gezicht van [slachtoffer01] heeft geslagen, wat resulteerde in letsel, maar dat er bij de eerste confrontatie geen geweldshandelingen zijn verricht. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer01], [slachtoffer02] en [slachtoffer03] gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, een taakstraf van 240 uur en schadevergoedingen aan de benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf niet-ontvankelijk is, omdat deze te laat was ingediend. De rechtbank heeft de redelijke termijn in acht genomen en geen overschrijding vastgesteld, ondanks de verzoeken van de verdediging om getuigen te horen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/155945-21
Parketnummer vordering TUL VV: 13/029458-19
Datum uitspraak: 26 juli 2023
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte01] ,
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2000,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres01] , [postcode01] [plaats01] ,
raadsman mr. B.J.W. Tijkotte, ter zitting waargenomen door mr. D. Fontein,
advocaat te Koog aan de Zaan.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
12 juli 2023.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.A. Kloos heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde feit;
  • bewezenverklaring van de onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 240 uren en een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar;
  • tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel in de zaak met parketnummer 13/029458-19, na omzetting daarvan naar een taakstraf voor de duur van 180 uren.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak feit 1 primair
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair
De verdediging heeft zich voor wat betreft de bewezenverklaring onder 1 subsidiair gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Dit feit zal zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3
Bewijsoverweging feit 2 primair
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde
onder feit 2 primair.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de eerste twee gedachtestreepjes en zich ten aanzien van de overige gedachtestreepjes gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Door de verdediging is aangevoerd dat deze gedachtestreepjes zien op het eerste incident. De verdachte was hierbij aanwezig, maar die gedragingen kunnen niet worden gekwalificeerd als openlijke geweldpleging.
Beoordeling
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting kan het volgende worden afgeleid. Op 18 september 2020 is de vriendengroep van de aangevers in park Ridderhaven, als de verdachte met tenminste één ander, te weten [naam01] , aankomt. Ze zijn op zoek naar [naam02] . Schreeuwend vragen ze waar hij is en er wordt op dat moment ook geduwd tegen de borst van één van de aangevers. Volgens de verdachte wordt [naam01] door de vriendengroep uitgelachen, waarna ze vertrekken en even later met een groepje terugkeren om – naar eigen zeggen – verhaal te halen. Tijdens deze tweede ontmoeting met de vriendengroep van de aangevers komt het tot de geweldshandelingen zoals die vanaf het derde gedachtestreepje op de tenlastelegging zijn vermeld.
De rechtbank stelt vast dat de gedragingen die onder de eerste twee gedachtestreepjes zijn tenlastegelegd op zichzelf niet kunnen worden gekwalificeerd als openlijke geweldpleging, omdat het geen geweldshandelingen betreft. Met de verdediging is de rechtbank daarnaast van oordeel dat de verdachte bij de eerste confrontatie niet zonder meer moet hebben geweten dat het op een later moment tot openlijk geweld zou komen, waardoor de gedragingen ook in hun onderlinge samenhang bezien niet als zodanig kunnen worden gekwalificeerd. De rechtbank spreekt de verdachte van deze twee handelingen (verwoord onder de eerste twee gedachtestreepjes) vrij.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen de aangevers.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte de bewezen verklaarde feiten heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1. subsidiair
hij op 18 september 2020 te Ridderkerk ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een fles tegen het gezicht van die
[slachtoffer01] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2 primair
hij op 18 september 2020 te Ridderkerk openlijk, te weten park Ridderhaven, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
personen,te weten [slachtoffer02] en [slachtoffer03] , door
-
het gezamenlijk benaderen en dreigend op te dringen in de richting van voornoemde personen en daarbij te schreeuwen "Hebben jullie gelachen, wie heeft er gelachen, wie, stelletje kankerlijers" en
- tegen het gezicht van die [slachtoffer02] te stompen waardoor die [slachtoffer02] ten val kwam en
- met een flestegen het gezicht van die [slachtoffer02] te slaan waardoor die [slachtoffer02] (wederom) ten val kwam en (vervolgens)
- meermalen te slaan en/of te stompen en te trappen en/of te schoppen tegen de benen en de rug, in elk geval tegen het lichaam van die [slachtoffer02] , terwijl die [slachtoffer02] op de grond lag en
- één of meermalen tegen de benen en tegen de ballen van die [slachtoffer03] te trappen en/of te schoppen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1, subsidiair
poging tot zware mishandeling
2, primair
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging. Hij is samen met de mededaders teruggegaan naar de vriendengroep van de aangevers om verhaal te halen, nadat een van zijn vrienden door de groep zou zijn uitgelachen. De verdachte verkeerde daarbij – ook naar eigen zeggen – fors onder invloed van alcohol en was totaal ontremd in zijn gedrag. Er is door hem en zijn mededaders vrijwel direct fors geweld toegepast. Dit geweld heeft geresulteerd in letsel bij de slachtoffers. De slachtoffers zijn geschopt en geslagen. Slachtoffer [slachtoffer01] is daarbij door de verdachte met een – al dan niet kapotte – fles in zijn gezicht geslagen. Dat slachtoffer [slachtoffer01] hieraan geen zwaar lichamelijk letsel heeft overgehouden, is niet te danken aan het handelen van de verdachte. De feiten hebben plaatsgevonden in de openbare ruimte en hebben daarom niet alleen bij de directe slachtoffers en omstanders angstgevoelens teweeggebracht.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Strafblad
Uit een uittreksel van de justitiële documentatie van 10 mei 2023 blijkt dat de verdachte in de afgelopen 5 jaren is veroordeeld wegens diefstal met geweld, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
De verdachte lijkt zijn leven inmiddels op orde te hebben. Hij zit in het laatste jaar van zijn opleiding, heeft een baan, woning en een (vaste) relatie. Sinds het tenlastegelegde is hij ook niet meer in aanraking gekomen met politie en justitie.
Ter terechtzitting heeft de verdachte zijn excuses aangeboden aan de slachtoffers.
De rechtbank houdt rekening met artikel 63 Wetboek van Strafrecht.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank acht een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient er toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan door de officier van justitie gevorderd, acht de rechtbank een proeftijd voor de duur van 1 jaar voldoende, gezien de positieve omslag die de verdachte al enige tijd geleden lijkt te hebben gemaakt en de (geruime) tijd die sinds de bewezen verklaarde feiten is verstreken zonder verdere (voor deze strafzaak relevante) aanvaringen van de verdachte met politie en justitie.
Redelijke termijn
Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden, geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat een verdachte in redelijkheid de verwachting kan hebben dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De verdachte is op 21 april 2021 aangehouden en als verdachte door de politie gehoord. Dit kan als een zodanige handeling worden aangemerkt. Op 21 april 2021 is de redelijke termijn derhalve aangevangen.
De verdediging heeft op 8 maart 2023 namens de verdachte een verzoek gedaan tot het horen van 7 getuigen, welk verzoek door de rechter-commissaris integraal is toegewezen. Het neemt logischerwijs enige tijd in beslag om deze zeven getuigen te horen. De verdachte heeft steeds gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht en op het onderzoek ter terechtzitting van 12 juli 2023 voor het eerst (tot op zekere hoogte) openheid van zaken gegeven ten aanzien van zijn rol. De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat in deze strafzaak geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, waarmee bij de straftoemeting rekening moet worden gehouden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Vorderingen benadeelde partijen

8.1.
Benadeelde partij [slachtoffer01]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer01] ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 319,88 aan materiële schade, bestaande uit tandartskosten, en een vergoeding van € 1.000,= aan immateriële schade. Ten aanzien van de immateriële schadevordering is ter zitting aangevoerd dat de medeverdachten wel zijn vervolgd voor openlijke geweldpleging, maar niet voor poging zware mishandeling ter zake van de benadeelde partij. In verband met de bewezenverklaring van de openlijke geweldpleging moesten zij aan de benadeelde partij hiervoor een bedrag van € 750,= betalen. Voor zover de rechtbank dat bedrag ook in deze zaak redelijk vindt, wordt daaraan gerefereerd.
8.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met dien verstande dat de immateriële schadevordering wordt gematigd tot € 750,=, te vermeerderen met wettelijke rente, en de verdachte ten aanzien daarvan hoofdelijk te veroordelen in de kosten, zodat dit bedrag hoofdelijk kan worden verrekend.
8.1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging acht de vordering toewijsbaar, met dien verstande dat een bedrag van
€ 750,= aan immateriële schadevergoeding redelijk is.
8.1.3.
Beoordeling
Het staat vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De rechtbank acht de gevorderde materiële schadevergoeding voldoende aannemelijk, deze is door de verdachte niet weersproken en komt de rechtbank ook anderszins niet onredelijk of onrechtmatig voor, zodat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 319,88.
Vaststaat ook dat aan de benadeelde partij door het strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Mede gelet op het standpunt van de verdediging zal de rechtbank die schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op € 750,=, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen, hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd zullen worden met de wettelijke rente vanaf 18 september 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij nog moet maken ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte dit strafbare feit niet samen met anderen heeft gepleegd. De medeverdachten zijn niet vervolgd voor het feit in verband waarmede de vordering is ingediend, zodat de verdachte niet hoofdelijk zal worden veroordeeld.
8.1.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer01] een schadevergoeding betalen van
€ 1.069,88, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2020 en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.
8.2.
Benadeelde partij [slachtoffer02]
Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [slachtoffer02] ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 474,90 aan materiële schade, bestaande uit € 218,46 (zorgkosten), € 31,45 (trui) en € 224,99 (AppleWatch), en een vergoeding van € 850,= aan immateriële schade. Ter zitting is aangevoerd dat de trui niet meer schoon te krijgen is. Vanwege de scheur in het scherm draagt de benadeelde partij de AppleWatch niet meer. Het horloge is nu in gebruik bij zijn broertje. Ter zitting heeft de benadeelde partij aangegeven dat deze schadevordering niet was gevoegd in de zaken die tot de berechting van de medeverdachten hebben geleid.
8.2.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot matiging van de materiële schadevordering tot € 381,46. Het horloge is weliswaar beschadigd en de herstelkosten zijn hoger dan de waarde van het horloge, maar het horloge is in gebruik. Toewijzing van het volledige bedrag is daarom niet redelijk, een vergoeding van € 100,= wel. Voor wat betreft de overige materiële posten acht de officier van justitie de vordering toewijsbaar. De officier van justitie heeft verzocht de immateriële vordering te matigen tot € 500,=, het toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente, en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft verzocht de materiële schadevergoeding primair af te wijzen, subsidiair te matigen. Vaak kunnen bloedvlekken uit kleding worden gewassen en de AppleWatch lijkt licht bekrast. Bovendien staat niet vast dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij benoemt de krassen, maar het is onduidelijk hoe deze zijn ontstaan. Verzocht wordt de immateriële schadevordering te matigen.
8.2.3.
Beoordeling
De rechtbank acht de gestelde hoogte van de schadepost ter zake van zorgkosten voldoende aannemelijk, deze is door de verdachte niet (gemotiveerd) weersproken en komt de rechtbank ook anderszins niet onredelijk of onrechtmatig voor, zodat de vordering van
€ 218,46 zal worden toegewezen.
De rechtbank acht daarnaast voldoende aannemelijk geworden dat de schade aan de trui – zoals ter zitting toegelicht – niet hersteld kan worden en deze vordering komt de rechtbank ook anderszins niet onredelijk of onrechtmatig voor, zodat de vordering van € 31,45 zal worden toegewezen.
Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat de krassen op het scherm van de AppleWatch zijn ontstaan door het tenlastegelegde feit. De benadeelde partij verklaart daar ook direct over bij de politie. Ter zitting heeft de benadeelde partij verteld dat het horloge functioneert en in gebruik is bij zijn broertje. Gelet hierop, zal de schade aan de AppleWatch naar maatstaven van billijkheid, conform het gevorderde door de officier van justitie, worden vastgesteld op € 100,=, zodat dit bedrag zal worden toegewezen, met afwijzing van hetgeen aan hoofdsom meer is gevorderd.
Vaststaat dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit ook rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 500,=, zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen, hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat de te vergoeden schadebedragen vermeerderd worden met wettelijke rente vanaf 18 september 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij nog moet maken ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met zijn mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover een van de mededaders de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
8.2.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer02] een schadevergoeding betalen van
€ 849,91, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2020, en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld. Ook wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.
8.3.
Benadeelde partij [slachtoffer03]
Als benadeelde partij heeft zich ook in het geding gevoegd: [slachtoffer03] ter zake van het onder 2 primair ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 775,= aan immateriële schade. Als hij over straat loopt geeft hem dat vooral in een grote stad nog steeds een onveilig gevoel. Die angst is door het incident ontstaan. De benadeelde partij heeft veel nachtmerries gehad, dat zijn er nu minder. Het fysieke ongemak is inmiddels voorbij. Ter zitting is toegelicht dat de medeverdachten eerder zijn veroordeeld om aan hem € 250,= te betalen.
8.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot matiging van de (immateriële) schadevordering tot € 250,=. Dit bedrag is toegewezen in de zaken van de medeverdachten en is redelijk. Dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met hoofdelijke veroordeling van de verdachte in de kosten, zodat dit bedrag hoofdelijk verrekend kan worden.
8.3.2.
Standpunt verdediging
Naar aanleiding van de toelichting ter zitting van de vordering van de benadeelde partij wordt verzocht de vordering te matigen tot € 250,=.
8.3.3.
Beoordeling
Het staat vast dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 250,=, zodat dit bedrag zal worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen, hetgeen een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 18 september 2020.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij nog moet maken ten behoeve van de tenuitvoerlegging.
Nu de verdachte het strafbare feit samen met zijn mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover een van de mededaders de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
8.3.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer03] een schadevergoeding betalen van
€ 250,=, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2020, en de kosten als hieronder in de beslissing vermeld.

9.Vordering tenuitvoerlegging

9.1.
Vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van 15 mei 2019 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam is de verdachte ter zake van diefstal met geweld met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge veroordeeld voor zover van belang tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan een gedeelte, groot 2 maanden, voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar.
Op het uittreksel justitiële documentatie staat vermeld dat de proeftijd is ingegaan op 25 juni 2019. Gezien het feit dat de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke strafdeel eerst op 5 juli 2019 is geëindigd, geldt laatstgenoemde datum als feitelijke aanvangsdatum van de proeftijd. Dit betekent dat de proeftijd is geëindigd op 4 juli 2022.
9.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, met dien verstande dat deze wordt omgezet naar een taakstraf van 180 uur. De vordering is niet te laat ingediend, nu artikel 6:6:21 Wetboek van Strafvordering (Sv) geen termijn noemt.
9.3.
Standpunt verdediging
De vordering na voorwaardelijke veroordeling is te laat ingediend. Gelet op de memorie van toelichting bij de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (wet USB) heeft de wetgever ogenschijnlijk niet beoogd de termijn voor indiening van een dergelijke vordering te laten vervallen, reden waarom de verdediging zich op het standpunt stelt dat het ontbreken daarvan berust op een omissie van de wetgever. Dit past in de context van wat de Hoge Raad heeft bepaald in zijn arrest van 6 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:400). Verzocht wordt de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
9.4.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van dit vonnis en voor het einde van de proeftijd gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan het vonnis verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 6:6:21 Sv, zoals aangevoerd door de officier van justitie, geen termijn vermeldt waarbinnen de vordering na voorwaardelijke veroordeling zou moeten worden ingediend. Daar staat tegenover dat de rechtbank, net als de verdediging, in de memorie van toelichting op de wet USB maar ook anderszins geen enkel aanknopingspunt ziet voor een bedoeling van de wetgever om de eerder bij wet geregelde termijn, dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling binnen drie maanden na het einde van de proeftijd moet zijn ingediend, zou hebben moeten vervallen. Naar het oordeel van de rechtbank dient een veroordeelde er ook thans op enig moment op te moeten kunnen vertrouwen niet meer te zullen worden opgeroepen voor de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegd voorwaardelijk strafdeel, zodat de rechtbank uitgaat van een omissie van de wetgever bij de inwerkingtreding van de wet USB en deze voorwaarde ten voordele van de verdachte zal inlezen.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling dateert van 25 mei 2023 en valt daarmee ruim buiten de termijn van drie maanden na beëindiging van de proeftijd, zodat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vordering.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 63, 302, 141 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 primair ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 1 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan strafbare feiten;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer01] , te betalen een bedrag van
€ 1.069,88 (zegge: duizendnegenenzestig euro en achtentachtig eurocent), bestaande uit € 319,88 aan materiële schade en € 750,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, waarbij betaling door de één de ander van diens betalingsverplichting bevrijdt, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer02] , te betalen een bedrag van
€ 849,91 (zegge: achthonderdnegenenveertig euro en eenennegentig eurocent), bestaande uit € 349,91 aan materiële schade en € 500,= aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
wijst af het resterende deel van de materiële vordering van de benadeelde partij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de immateriële vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededaders, waarbij betaling door de één de ander van diens betalingsverplichting bevrijdt, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [slachtoffer03] , te betalen een bedrag van
€ 250,= (zegge: tweehonderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 september 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de immateriële vordering; bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de nog te maken kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [slachtoffer02] te betalen
€ 849,91(hoofdsom,
zegge: achthonderdnegenenveertig euro en eenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 september 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
16 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededaders, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 15 mei 2019 van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K.Th. van Barneveld, voorzitter,
en mrs. C.H. van Breevoort-de Bruin en C.J.L. van Dam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.D. Schmahl, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 18 september 2020 te Ridderkerk
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten twee afgebroken voortanden, heeft toegebracht
door met een fles, althans een zwaar en/of hard voorwerp, in/tegen het gezicht van
die [slachtoffer01] te slaan;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 september 2020 te Ridderkerk
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer01]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een fles, althans een zwaar en/of hard voorwerp, in/tegen het gezicht van die
[slachtoffer01] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 september 2020 te Ridderkerk
[slachtoffer01] heeft mishandeld door met een fles, althans een zwaar en/of hard
voorwerp, in/tegen het gezicht van die [slachtoffer01] te slaan;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 18 september 2020 te Ridderkerk
openlijk, te weten, park Ridderhaven, in elk geval op of aan de openbare weg en/of
op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer02] en/of [slachtoffer03] ,
door
- één of meermalen te schreeuwen en/of te roepen in de richting van voornoemde
personen (onder andere "waar is [naam02] " en/of "kanker op" en/of
- op/tegen de borst te duwen van die [slachtoffer03] en/of (vervolgens)
- het gezamenlijk benaderen en/of dreigend op te dringen in de richting van
voornoemde personen en/of daarbij te schreeuwen "Hebben jullie gelachen, wie
heeft er gelachen, wie, stelletje kankerlijers" en/of
- in/tegen het gezicht van die [slachtoffer02] te stompen waardoor die [slachtoffer02] ten
val kwam en/of
- met een fles, althans een zwaar voorwerp, in/tegen het gezicht van die [slachtoffer02]
te slaan waardoor die [slachtoffer02] (wederom) ten val kwam en/of (vervolgens)
- één of meermalen te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen
in/op/tegen de benen en/of de rug, in elk geval op/tegen het lichaam van die
[slachtoffer02] terwijl die [slachtoffer02] op de grond lag en/of
- één of meermalen op/tegen de benen en/of in/tegen de ballen van die [slachtoffer03]
te trappen en/of te schoppen;
( art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 september 2020 te Ridderkerk
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer04] en/of [slachtoffer02] en/of [slachtoffer01] heeft mishandeld door
- in/tegen het gezicht van die [slachtoffer02] te stompen waardoor die [slachtoffer02] ten
val kwam en/of
- met een fles, althans een zwaar voorwerp, in/tegen het gezicht van die [slachtoffer02]
te slaan waardoor die [slachtoffer02] (wederom) ten val kwam en/of (vervolgens)
- één of meermalen te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen
in/op/tegen de benen en/of de rug, in elk geval op/tegen het lichaam van die
[slachtoffer02] terwijl die [slachtoffer02] op de grond lag en/of
- één of meermalen op/tegen de benen en/of in/tegen de ballen van die [slachtoffer03]
te trappen en/of te schoppen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )