ECLI:NL:RBROT:2023:7065

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
10580698
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing loonvordering in kort geding met bewijslevering als noodzaak

In deze zaak, die op 9 augustus 2023 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.F. Overes, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. D.E. Burgers, met als doel een loonvordering van € 3.467,64 netto aan achterstallig loon te verkrijgen. Eiseres stelt dat zij een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met gedaagde, terwijl gedaagde betwist dat er een overeenkomst is en stelt dat eiseres slechts op basis van een mondelinge overeenkomst als salonmanager heeft gewerkt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eis van eiseres niet toewijsbaar is zonder bewijslevering, wat in een kort geding niet mogelijk is. De kantonrechter oordeelt dat eiseres onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij recht heeft op het gevorderde loon. De vordering wordt afgewezen en eiseres wordt veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 529,-. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10580698 VV EXPL 23-310
datum uitspraak: 9 augustus 2023
Vonnis in kort geding van de kantonrechter
in de zaak van
[eiseres01],
woonplaats: [woonplaats01] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.F. Overes,
tegen
[gedaagde01],
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.E. Burgers.
De partijen worden hierna ‘ [eiseres01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 6 juli 2023, met producties 1 tot en met 11;
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 8;
  • de twee e-mails van 24 juli 2023 namens [eiseres01] , met producties 12 en 13;
  • de spreekaantekeningen van mr. Overes;
  • de spreekaantekeningen van mr. Burgers.
1.2.
Op 25 juli 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken.

2..De feiten

2.1.
[gedaagde01] exploiteert een kap- en beautysalon in [plaats01] . [naam01] (hierna: [naam01] ) is (mede)eigenaar van [gedaagde01] .
2.2.
Op enig moment zijn [eiseres01] en [naam01] met elkaar in contact gekomen en hebben zij plannen gemaakt om een vennootschap op te richten, te weten [bedrijf01] (hierna: [bedrijf01] ).
2.3.
[eiseres01] en [naam01] (namens [bedrijf01] ) hebben op 6 maart 2023 een arbeidsovereenkomst ondertekend. In die arbeidsovereenkomst is opgenomen dat [eiseres01] met ingang van 6 maart 2023 in dienst treedt van [bedrijf01] als statutair directeur voor de duur van één jaar. Verder is opgenomen dat [eiseres01] een salaris geniet van € 4.150,- bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld op basis van een werkweek van 30 uur en dat [eiseres01] recht heeft op een reiskostenvergoeding.
2.4.
In haar brief van 1 mei 2023, gericht aan “[gedaagde01]”, heeft [eiseres01] haar arbeidsovereenkomst opgezegd per 28 mei 2023.
2.5.
De gemachtigde van [eiseres01] heeft [bedrijf01] meermaals aangemaand tot betaling van achterstallig loon.
2.6.
[bedrijf01] is nooit opgericht.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres01] eist samengevat:
  • [gedaagde01] te veroordelen aan haar te betalen € 3.467,64 netto aan achterstallig loon, met de wettelijke verhoging en rente;
  • [gedaagde01] te veroordelen in de proceskosten;
  • het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
[eiseres01] baseert haar eis op het volgende. Hoewel [eiseres01] initieel van mening was dat zij in dienst was getreden van [bedrijf01] , gaat zij akkoord met het feit dat zij een arbeidsovereenkomst zou hebben gesloten met [gedaagde01] . [eiseres01] heeft niet al haar loon ontvangen over de periode van 6 maart 2023 tot en met 28 mei 2023. Uitgaande van wat partijen zijn overeengekomen in de arbeidsovereenkomst had [eiseres01] recht op een bedrag van € 12.325,50 bruto (2,75 x € 4.150 x 1,08), hetgeen neerkomt op € 9.209,75 netto. Ook maakt [eiseres01] nog aanspraak op € 350,- aan gemaakte reiskosten. In totaal heeft [eiseres01] € 6.092,11 aan loon ontvangen. Het gaat dus om een bedrag aan achterstallig loon van € 9.209,75 + € 350 - € 6.092,11 = € 3.467,64 netto. Over dat bedrag moet [gedaagde01] de maximale wettelijke verhoging en de wettelijke rente betalen.
3.3.
[gedaagde01] is het niet eens met de eis en voert samengevat het volgende aan. De eis van [eiseres01] is gestoeld op de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres01] en [bedrijf01] en daar staat [gedaagde01] buiten. [eiseres01] was wel werkzaam als salonmanager bij [gedaagde01] op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst, maar partijen zijn geen loon van € 4.150,- bruto per maand overeengekomen. [gedaagde01] eist zelf dat [eiseres01] veroordeeld wordt in de werkelijke proceskosten ter hoogte van € 3.275,95. [eiseres01] maakt misbruik van procesrecht en zij handelt onrechtmatig. De eis van [eiseres01] is gebaseerd op onjuiste feiten en dat weet [eiseres01] ook. [gedaagde01] wordt op kosten gejaagd, terwijl het op voorhand duidelijk is dat [eiseres01] geen vordering op [gedaagde01] heeft. Bovendien heeft [eiseres01] voorafgaand aan deze procedure geen vordering dan wel aansprakelijkheidsstelling jegens [gedaagde01] geformuleerd.
3.4.
Op de overige stellingen van partijen die van belang zijn, gaat de kantonrechter hierna in.

4..De beoordeling

Bevoegdheid
4.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde01] aangevoerd dat de eis van [eiseres01] niet thuishoort bij de kantonrechter maar bij de handelsrechter, omdat het gevorderde loon volgt uit de arbeidsovereenkomst met de functie statutair directeur (zie 2.3). Hieraan gaat de kantonrechter om meerdere redenen voorbij. Partijen zijn het erover eens dat [eiseres01] nooit is benoemd als statutair bestuurder van [bedrijf01] en dat [bedrijf01] nooit is opgericht, zodat de eis geen betrekking heeft op een overeenkomst tussen een vennootschap en haar bestuurder (artikel 2:241 BW). Bovendien gaat het in deze zaak om een loonvordering van onder de € 25.000,-, zodat artikel 2:241 BW ook om die reden toepassing mist.
Loonvordering
4.2.
Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat [eiseres01] heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor [gedaagde01] als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.
4.3.
Uit de stelling van [eiseres01] dat zij nog een bedrag aan loon moet ontvangen en dat zij daardoor op termijn haar financiële verplichtingen niet meer kan nakomen, vloeit voort dat [eiseres01] een spoedeisend belang heeft bij haar eis.
4.4.
Partijen zijn het er (inmiddels) over eens dat [eiseres01] een dienstverband heeft gehad met [gedaagde01] . De kantonrechter begrijpt de grondslag van de eis, mede uit de ter zitting gegeven toelichting, zo dat [eiseres01] aanspraak maakt op het loon van € 4.150,- bruto per maand uit de arbeidsovereenkomst met [bedrijf01] - waaraan verder geen uitvoering is gegeven - op grond van haar arbeidsovereenkomst met [gedaagde01] . Volgens [eiseres01] is er geen enkele andere afspraak gemaakt dan de afspraak in de arbeidsovereenkomst met [bedrijf01] en daarom mocht zij er naar eigen zeggen altijd op vertrouwen dat zij aanspraak kon maken op het loon van € 4.150,- bruto per maand. [gedaagde01] betwist dat en voert aan dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat [eiseres01] tot de oprichting van [bedrijf01] de functie van salonmanager zou vervullen bij [gedaagde01] , op basis van een bruto uurloon van € 12,87 en met toepassing van de cao voor het Kappersbedrijf, en dat [eiseres01] die functie ook heeft vervuld vanaf 27 februari 2023.
4.5.
De kern van het geschil is dus de hoogte van het loon waarop [eiseres01] jegens [gedaagde01] aanspraak kan maken. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [gedaagde01] heeft [eiseres01] onvoldoende onderbouwd op basis waarvan zij jegens [gedaagde01] aanspraak kan maken op het loon (inclusief reiskostenvergoeding) dat zij met [bedrijf01] was overeengekomen. De gemotiveerde betwisting door [gedaagde01] zou in een gewone procedure leiden tot een bewijsopdracht, maar voor bewijslevering is in een kort geding geen plaats. Weliswaar heeft [eiseres01] er nog op gewezen dat op grond van het Haviltex-criterium de arbeidsvoorwaarde (het met HLBC overeengekomen loon, zo begrijpt de kantonrechter) “werknemersvriendelijk” moet worden uitgelegd, maar daarbij verliest [eiseres01] uit het oog dat die arbeidsvoorwaarde tussen [eiseres01] en [gedaagde01] niet schriftelijk is overeengekomen, althans dat is niet gebleken. Van uitleg op grond van het Haviltex-criterium kan alleen al daarom geen sprake zijn.
4.6.
De conclusie is dat het in deze zaak zonder bewijslevering onvoldoende aannemelijk is dat [eiseres01] aanspraak kan maken op betaling van enig bedrag aan achterstallig loon. Ook een belangenafweging leidt, ondanks het gebrek aan aannemelijkheid van de vordering, niet tot het oordeel dat [gedaagde01] in dit kort geding veroordeeld moet worden tot betaling van loon aan [eiseres01] . [eiseres01] heeft daarvoor onvoldoende gesteld. De eis van [eiseres01] wordt afgewezen.
Proceskosten
4.7.
[gedaagde01] vraagt om een volledige proceskostenvergoeding. De kantonrechter wijst dat af. Vergoeding van de werkelijk gemaakte advocaatkosten is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Op basis van de stukken is de kantonrechter niet van oordeel dat het aanhangig maken van het kort geding, gelet op de evidente ongegrondheid van de vordering en gelet op de belangen van [gedaagde01] , achterwege had moeten blijven. Hiervoor is namelijk overwogen dat bewijslevering (in een gewone procedure) nodig is om de gegrondheid van de vordering te beoordelen. Van evidente ongegrondheid is alleen al daarom geen sprake. Ook de omstandigheid dat [gedaagde01] voorafgaand aan de procedure niet aansprakelijk is gesteld door [eiseres01] , is geen grond voor een volledige proceskostenvergoeding. [gedaagde01] heeft niet gesteld, en gelet op haar verweer is ook niet gebleken, dat zij door het ontbreken van een formele aansprakelijkstelling in haar belangen is geschaad. Overigens heeft [gedaagde01] ook nagelaten de door haar gemaakte kosten met een specificatie te onderbouwen.
4.8.
[eiseres01] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen op basis van het liquidatietarief (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag vast op € 529,- aan salaris voor de gemachtigde. Voor kosten die [gedaagde01] maakt na deze uitspraak moet [eiseres01] een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
4.9.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5..De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de eis van [eiseres01] af;
5.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag worden vastgesteld op € 529,- met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;
5.3.
verklaart onderdeel 5.2 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
49039