ECLI:NL:RBROT:2023:6961

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
4 augustus 2023
Zaaknummer
C/10/658901 / KG ZA 23-475
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen vennoten over voorlopige voortzetting van een onderneming in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen twee vennoten, [persoon A] en [persoon B], over de voorlopige voortzetting van hun gezamenlijke onderneming, een bakkerij en fastfoodrestaurant in Zwijndrecht. De vordering van [persoon A] is gericht op het verkrijgen van de mogelijkheid om de onderneming te exploiteren, terwijl [persoon B] de onderneming de afgelopen jaren heeft geleid en geen andere inkomsten heeft. De mondelinge behandeling vond plaats op 11 juli 2023, en de voorzieningenrechter heeft op 25 juli 2023 uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat [persoon B] de onderneming voorlopig mag voortzetten, omdat hij de afgelopen jaren de dagelijkse leiding heeft gehad en [persoon A] nauwelijks betrokken was bij de bedrijfsvoering. De voorzieningenrechter concludeert dat de intentie van partijen lijkt te zijn geweest dat [persoon B] de onderneming zonder [persoon A] zou voortzetten. De vorderingen van [persoon A] worden afgewezen, terwijl de vorderingen in reconventie van [persoon B] gedeeltelijk worden toegewezen. [persoon A] wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [persoon B] zijn begroot op € 1.393,00 in conventie en € 539,50 in reconventie.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken tussen vennoten en de gevolgen van een verstoorde samenwerking. De voorzieningenrechter legt dwangsommen op voor het geval [persoon A] niet voldoet aan de veroordelingen, waaronder het uitschrijven uit het handelsregister en het niet betreden van het winkelpand.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/658901 / KG ZA 23-475
Vonnis in kort geding van 25 juli 2023
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. W.T.M. Uilhoorn te Dordrecht,
tegen
[persoon B],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. L.P. Quist te Dordrecht.
Partijen worden hierna [persoon A] en [persoon B] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 15 juni 2023, met producties 1 tot en met 12,
  • de conclusie van antwoord, de eis in reconventie en de producties 1 tot en met 20,
  • de aanvullende producties 13 tot en met 17 van [persoon A] ,
  • de pleitaantekeningen van mr. Quist.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 juli 2023.

2.De feiten

2.1.
[persoon A] en [persoon B] zijn op 28 april 2020 een vennootschap onder firma met elkaar aangegaan en exploiteren sindsdien onder de naam [naam V.O.F.] V.O.F. een bakkerij en fastfoodrestaurant/shoarmazaak met thuisbezorging in Zwijndrecht.
2.2.
Op 22 augustus 2022 hebben [persoon A] , [persoon B] en zes getuigen een document ondertekend, waarvan de inhoud als volgt luidt:
“(…) Hierbij verklaar ik ‘ [persoon A] ’ nader dat de heer [persoon B] zich op 22-08-2022 heeft voldaan aan de som van € 30.000-. De overige € 19.000 wordt in 19 termijnen van € 1.000 betaald elke einde van de maand vanaf eind September voldaan. Nu deze rechtshandeling volbracht is, zal de in consensus gepleegde organogram van [naam V.O.F.] te Zwijndrecht per direct in gang gaan. Overigens is er door beide belanghebbenden besloten dat deze constructieve verandering onherroepelijk is. De mondelinge afspraken die voorheen golden zullen dan ook niet meer van kracht zijn. Tot slot zou ik zowel de beide belanghebbenden als overige getuigen vriendelijk willen verzoeken om hun paraaf te plaatsen ter bevestiging. (…)”
2.3.
In de periode van september 2022 tot en met februari 2023 heeft [persoon B] maandelijks een bedrag van € 1.000,00 aan [persoon A] betaald.
2.4.
Bij brief van 7 april 2023 heeft mr. Uilhoorn aan [persoon B] geschreven dat de samenwerking tussen [persoon A] en [persoon B] niet verloopt zoals verwacht mocht worden. Volgens mr. Uilhoorn is sprake van een onhoudbare situatie en roept [persoon A] daarom de onmiddellijke ontbinding van de vennootschap in. Daarbij is [persoon B] verzocht om binnen drie dagen te laten weten of hij instemt met de beëindiging van de vennootschap.
2.5.
Bij brief van 27 april 2023 heeft mr. Quist aan mr. Uilhoorn laten weten dat [persoon B] feitelijk zorgdraagt voor de in- en verkoop en leiding geeft aan het personeel en [persoon A] slechts af en toe aanwezig is. Volgens mr. Quist leidt dit doorgaans tot een onwerkbare situatie en zijn [persoon A] en [persoon B] daarom op 22 augustus 2022 overeengekomen dat de onderneming aan [persoon B] wordt overgedragen tegen betaling van een bedrag van in totaal € 49.000,00. Voor zover van overeenstemming geen sprake zou zijn, is de vennootschap op grond van artikel 7A:1683 sub 3 BW met onmiddellijke ingang opgezegd.
2.6.
Bij brief van 10 mei 2023 heeft mr. Uilhoorn aan mr. Quist bevestigd dat [persoon B] zorgdraagt voor de in- en verkoop en leiding geeft aan het personeel omdat [persoon A] het merendeel van de tijd in zijn winkel in Dordrecht staat. Daarbij is opgemerkt dat dit geen ongebruikelijke gang van zaken is en niet tot een onwerkbare situatie zou moeten leiden. Volgens [persoon A] zijn partijen op 22 augustus 2022 overeengekomen dat [persoon B] zich voor € 49.0000,00 inkocht in de vennootschap. [persoon B] is nogmaals verzocht om binnen drie dagen te laten weten of hij instemt met de beëindiging, waarbij is opgemerkt dat als hij dat niet doet [persoon A] zich genoodzaakt ziet [persoon B] in rechte te betrekken.
2.7.
Bij brief van 16 mei 2023 heeft mr. Quist aan mr. Uilhoorn medegedeeld dat een verdere reactie achterwege kan blijven, omdat is aangekondigd dat een procedure aanhangig wordt gemaakt als niet binnen drie dagen met de beëindiging is ingestemd.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[persoon A] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
1. [persoon B] veroordeelt om, binnen twee dagen na dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of deel daarvan, [persoon A] in staat te stellen en te laten om via de vennootschap de onderneming te exploiteren totdat de vennootschap rechtsgeldig is beëindigd, hetzij door een onherroepelijk vonnis van de rechtbank, hetzij met wederzijds goedvinden door partijen zelf, aan welke veroordeling [persoon B] gehoor dient te geven door aan [persoon A] te verstrekken:
  • de sleutels van het winkelpand aan de [adres] , [postcode] in Zwijndrecht,
  • de code voor de bewakingscamera,
  • de administratie: ten aanzien van de financiën, het personeel en de kasgelden, de bankpas van de ING bankrekening van de vennootschap, en
  • alle overige zaken die betrekking hebben op de vennootschap,
2. bepaalt dat [persoon A] met uitsluiting van [persoon B] wordt belast met het dagelijks bestuur dan wel de dagelijkse leiding van de vennootschap tot het moment dat de vennootschap rechtsgeldig is beëindigd, hetzij door een onherroepelijk vonnis van de rechtbank, hetzij met wederzijds goedvinden door partijen zelf, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of deel, binnen twee dagen na dit vonnis,
subsidiair:
[persoon B] verbiedt om, binnen twee dagen na dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of deel daarvan, privé-onttrekkingen van meer dan € 2.500,00 per kalendermaand ten laste van de vennootschap te doen dan wel een voorschot van meer dan € 2.500,00 per kalendermaand op zijn winstaandeel aan zichzelf uit te keren, alsdan gelijktijdig een bedrag van gelijke grootte aan [persoon A] uit te keren, en om zonder toestemming van [persoon A] betalingen te doen aan derden,
[persoon B] veroordeelt om, binnen twee dagen na dit vonnis op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of deel daarvan, aan [persoon A] wekelijks gedetailleerd inzage te verschaffen van alle geldstromen van de vennootschap,
primair en subsidiair:
3. [persoon B] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[persoon B] voert verweer en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [persoon A] in zijn vorderingen althans hem deze te ontzeggen, met veroordeling van [persoon A] in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
in reconventie
3.4.
[persoon B] vordert dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
[persoon A] veroordeelt om zich uit te schrijven uit het handelsregister als vennoot in [naam V.O.F.] V.O.F., op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag (al dan niet nadat [persoon B] een bedrag van € 13.000,00 aan [persoon A] heeft voldaan),
[persoon A] veroordeelt om zich uit te schrijven bij ING Bank N.V. als vennoot in [naam V.O.F.] V.O.F. alsmede alle andere handelingen te verrichten die nodig zijn zodat hij niet langer bevoegd is bankzaken uit te voeren, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag,
[persoon A] veroordeelt om de bankpas ten name van [naam V.O.F.] V.O.F. behorende bij rekeningnummer [bankrekeningnummer] te verstrekken, op straffe van een dwangsom € 1.000,00 per dag,
[persoon A] veroordeelt om zich niet te bevinden in het winkelpand aan de [adres] , [postcode] in Zwijndrecht, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per overtreding,
[persoon A] veroordeelt om geen contact meer op te nemen met de werknemers van [naam V.O.F.] , zijnde de personen [persoon C] , [persoon B] (geboren [geboortedatum] -1963,) [persoon D] en [persoon E] , op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag,
met veroordeling van [persoon A] in de kosten van deze procedure, inclusief nakosten.
3.5.
[persoon A] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [persoon B] in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie worden deze hierna gezamenlijk beoordeeld.
4.2.
Partijen zijn het erover eens dat de vennootschap moet worden beëindigd. [persoon A] en [persoon B] kunnen en willen niet meer met elkaar verder omdat de verhoudingen ernstig verstoord zijn. Zowel [persoon A] als [persoon B] wenst de onderneming van de vennootschap voort te zetten zonder de ander. Gelet hierop hebben zij beiden spoedeisend belang bij hun vorderingen.
4.3.
Kern van het geschil betreft de vraag wie van partijen de onderneming voorlopig, in afwachting van de uitkomst van een bodemprocedure, mag voortzetten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet deze vraag in het voordeel van [persoon B] worden beantwoord. Daartoe is van belang dat gebleken is dat [persoon A] weliswaar de winkel destijds heeft ingebracht, maar dat [persoon B] de onderneming de afgelopen jaren draaiende heeft gehouden en [persoon A] niet of nauwelijks bij de dagelijkse bedrijfsvoering betrokken is geweest. Tussen partijen staat vast dat [persoon B] zorgdraagt voor de in- en verkoop alsook leiding geeft aan het personeel, terwijl [persoon A] het grootste gedeelte van zijn tijd besteedt aan zijn winkel in Dordrecht (mini-supermarkt/slagerij [naam winkel] ) en onderneming [naam onderneming] in Zwijndrecht. Anders dan [persoon A] stelt, is niet aannemelijk dat de wijze waarop [persoon B] op dit moment leiding geeft onwenselijk is. Zo heeft [persoon B] verklaringen van het personeel, klanten en toeleveranciers in het geding gebracht, waaruit blijkt dat zij tevreden zijn en graag met [persoon B] verder willen. Verder is van belang dat [persoon B] geen enkele andere bron van inkomsten heeft, terwijl dat voor [persoon A] anders ligt. [persoon A] heeft namelijk ook inkomsten uit de hiervoor genoemde ondernemingen.
4.4.
Bij het voorgaande komt dat het de intentie van partijen lijkt te zijn geweest dat [persoon B] de onderneming zonder [persoon A] zou voortzetten. Hoewel uit de tekst van het document van 22 augustus 2022 niet duidelijk blijkt wat partijen precies zijn overeengekomen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijker dat partijen een uitkoop voor ogen hebben gehad dan dat het een inkoop van [persoon B] betreft. [persoon B] was op dat moment namelijk al ruim twee jaar medevennoot van [naam V.O.F.] V.O.F. en had al die tijd arbeid in de onderneming ingebracht. Dan rijst de vraag waarom hij zich nog zou moeten inkopen. Verder blijkt uit het document dat er sprake is van een constructieve wijziging en dat de eerder gemaakte mondelinge afspraken niet langer golden. Ook dat wijst er eerder op dat de bestaande structuur – de vennootschap onder firma – zou worden beëindigd, dan dat deze zou worden voortgezet. Ten slotte hadden partijen destijds al een geschil, en dan ligt het minder voor de hand dat het om een inkoop gaat dan om een uitkoop.
4.5.
Voor het geval [persoon B] de onderneming mag voorzetten, vordert [persoon A] dat het [persoon B] verboden wordt om maandelijks meer dan € 2.500,00 aan privé-onttrekkingen dan wel voorschotbetalingen te doen en zonder goedkeuring van [persoon A] betalingen aan derden te verrichten. Ook vordert [persoon A] dat [persoon B] in dat geval wekelijks gedetailleerd inzage in alle geldstromen van de vennootschap verschaft. De voorzieningenrechter overweegt dat [persoon B] de onderneming niet zonder [persoon A] kan voortzetten als hij afhankelijk van [persoon A] blijft. [persoon B] wordt in geval van toewijzing van het subsidiair gevorderde immers gedwongen om alsnog met [persoon A] samen te werken, terwijl partijen dat juist niet meer willen. Anders dan [persoon A] stelt, is ook niet gebleken dat de onderneming op het spel komt te staan als deze door [persoon B] op eenzelfde wijze wordt voortgezet. [persoon A] heeft immers niet voldoende toegelicht waarom de door [persoon B] in 2022 en 2023 gedane opnames onverantwoord zouden zijn. Daar komt bij dat het om voorlopige cijfers gaat, nu over 2022 (en 2023) nog geen jaarrekening is opgesteld.
4.6.
Gelet op het voorgaande worden de vorderingen in conventie afgewezen. De vorderingen in reconventie worden toegewezen, met uitzondering van een gedeelte van de vordering onder 2 en de vordering onder 5. Onduidelijk is wat [persoon B] bedoelt met alle andere handelingen, zodat dat gedeelte van de vordering onder 2 niet voldoende bepaald is. Voor de vordering onder 5 geldt dat [persoon B] zijn stelling dat [persoon A] zich tegenover het personeel van [naam V.O.F.] zeer negatief heeft gedragen onvoldoende heeft onderbouwd. Verder is de uitvoering van vordering 2 (vermoedelijk) afhankelijk van de medewerking van ING Bank N.V, zodat die veroordeling wordt afgezwakt tot een inspanningsverplichting.
4.7.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding voor het opleggen van de gevorderde dwangsommen. Deze worden beperkt tot de in de beslissing opgenomen maxima.
4.8.
[persoon A] wordt in conventie en in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de zijde van [persoon B] worden in conventie begroot op € 1.393,00 (€ 314,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat) en in reconventie op € 539,50 (0,5 × salaris advocaat van € 1.079,00).
4.9.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:853) volgt dat in dit vonnis geen aparte beslissing hoeft te worden genomen over nakosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, aan de zijde van [persoon B] tot op heden begroot op € 1.393,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
veroordeelt [persoon A] om zich in het handelsregister uit te (laten) schrijven als vennoot van [naam V.O.F.] V.O.F.,
5.5.
veroordeelt [persoon A] zich in te spannen om zich bij ING Bank N.V. uit te (laten) schrijven als vennoot van [naam V.O.F.] V.O.F.,
5.6.
veroordeelt [persoon A] om aan [persoon B] of mr. Quist de bankpas ten name van [naam V.O.F.] V.O.F. behorende bij rekeningnummer [bankrekeningnummer] te verstrekken,
5.7.
veroordeelt [persoon A] om aan [persoon B] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.4. 5.5. of 5.6. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van in totaal € 50.000,00 is bereikt,
5.8.
veroordeelt [persoon A] zich niet te bevinden in het winkelpand aan de [adres] , [postcode] in Zwijndrecht,
5.9.
veroordeelt [persoon A] om aan [persoon B] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere keer dat hij niet aan de in 5.8. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt,
5.10.
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, aan de zijde van [persoon B] tot op heden begroot op € 539,50,
5.11.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.12.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Doorduijn en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.
[2971/1876]