ECLI:NL:RBROT:2023:6843

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
10311293 / CV EXPL 23-3545
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrechtelijke geschil over buitengerechtelijke ontbinding van huurovereenkomst na vuurwerkincident

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een huurrechtelijk geschil tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een huurder, aangeduid als [gedaagde01]. De huurder huurt sinds 11 juni 1998 een woning van Woonstad. In november 2022 zijn er vuurwerkbommen op de voordeur van de woning geplaatst, wat leidde tot een noodbevel van de burgemeester en een verzoek van Woonstad aan de huurder om de huur op te zeggen. De huurder heeft dit verzoek genegeerd, waarna Woonstad de huurovereenkomst buitengerechtelijk wilde ontbinden. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat Woonstad de huurovereenkomst niet rechtsgeldig heeft ontbonden, omdat de voorwaarden voor een buitengerechtelijke ontbinding niet zijn vervuld. De huurder is niet tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, en de eisen van Woonstad zijn afgewezen. Woonstad is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de huurder.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst nog steeds voortduurt en dat de huurder de woning niet hoeft te ontruimen. De eisen van Woonstad, waaronder schadevergoeding voor de voordeur en buitengerechtelijke kosten, zijn eveneens afgewezen. De kantonrechter heeft de proceskosten aan de zijde van de huurder vastgesteld op € 792,00 en verklaarde de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. F. Aukema-Hartog.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10311293 / CV EXPL 23-3545
datum uitspraak: 21 juli 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
Stichting Woonstad Rotterdam,
statutair gevestigd in Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. R. van der Hoeff te Rotterdam,
tegen
[gedaagde01],
wonende in [woonplaats01] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M.R. de Kok te Rotterdam.
De partijen worden hierna ‘Woonstad’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 26 januari 2023, met bijlagen;
  • het antwoord, met bijlagen;
  • de e-mail van 29 juni 2023 van Woonstad, met een bijlage.
1.2.
Op 3 juli 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling besproken. Daarbij was namens Woonstad mevrouw [naam01] aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van Woonstad. Verder was [gedaagde01] aanwezig, vergezeld van de heer [naam02] (zoon) en bijgestaan door haar gemachtigde.

2.De beoordeling

Waar gaat de zaak over?
2.1.
[gedaagde01] huurt sinds 11 juni 1998 van Woonstad de woning aan het adres [adres01] ( [postcode01] ) in Rotterdam (‘de woning’). Op 23 en 29 november 2022 hebben onbekende derden een vuurwerkbom op de voordeur van de woning geplaatst. Op 23 november 2022 is de vuurwerkbom niet afgegaan, maar op 29 november 2022 wel. Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester de woning met een noodbevel van 29 november 2022 gesloten voor de duur van een maand. Woonstad heeft [gedaagde01] naar aanleiding van het afgaan van de vuurwerkbom verzocht om de huur van de woning op te zeggen. [gedaagde01] heeft dat niet gedaan.
Woonstad wil dat [gedaagde01] de woning verlaat. In deze zaak eist zij daarom dat voor recht wordt verklaard dat Woonstad de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden, dan wel dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om de woning te ontruimen. Woonstad eist verder dat [gedaagde01] de schade aan de voordeur van de woning à € 8.835,00 aan Woonstad vergoedt en dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om de door Woonstad gemaakte buitengerechtelijke kosten van in totaal € 1.182,45 te betalen.
[gedaagde01] is het niet eens met de eisen van Woonstad. Volgens [gedaagde01] heeft Woonstad de huurovereenkomst niet (rechtsgeldig) buitengerechtelijk ontbonden en is [gedaagde01] ook niet tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst.
De kantonrechter wijst de eisen van Woonstad af, omdat [gedaagde01] gelijk heeft. Hierna wordt uitgelegd waarom.
Woonstad heeft de huurovereenkomst niet buitengerechtelijk ontbonden.
2.2.
Woonstad stelt zich in de eerste plaats op het standpunt dat zij de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden. De kantonrechter volgt Woonstad niet in dit standpunt. In een brief van 19 december 2022 heeft de gemachtigde van Woonstad [gedaagde01] - voor zover van belang - namelijk het volgende medegedeeld:

(…) Namens cliënte stel ik u opnieuw in de gelegenheid om ontruiming van de woning zonder tussenkomst van de rechter te laten plaatsvinden. U dient hiertoebinnen vijf dagen na hedende huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres01] te Rotterdam op te zeggen. (…)
Wanneer u huuropzegging weigert en de burgemeester verlengt de sluiting van de woning op grond van artikel 174a of 174 Gemeentewet, geldt het volgende.Cliënte ontbindt met ingang van de dag van feitelijke sluiting van de woning aan de [adres01] te Rotterdam de met u gesloten huurovereenkomst op grond van artikel 6:267 juncto 7:231 lid 2 BW.(…)”.
2.3.
Woonstad heeft de huurovereenkomst dus buitengerechtelijk ontbonden onder de voorwaarde dat [gedaagde01] huuropzegging zou weigeren én de burgemeester de sluiting van de woning zou verlengen op grond van artikel 174a of 174 Gemeentewet. Dit laatste - de verlenging van de sluiting van de woning - heeft echter niet plaatsgevonden; [gedaagde01] woont sinds 29 december 2022 weer in de woning. Dit betekent dat de voorwaarde waaronder Woonstad de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden niet in vervulling is gegaan, zodat haar verklaring dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk wordt ontbonden geen effect sorteert.
2.4.
Zelfs als Woonstad de huurovereenkomst onvoorwaardelijk buitengerechtelijk ontbonden had verklaard, had die verklaring geen effect gehad. In artikel 7:231 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) staat namelijk een uitputtende opsomming van situaties waarin een verhuurder de huurovereenkomst buitengerechtelijk kan ontbinden en een sluiting van de woning op grond van een noodbevel (artikel 175 Gemeentewet) is niet zo’n situatie. De kantonrechter is ermee bekend dat op 23 mei 2023 een wetsvoorstel is aangenomen waarmee de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester wordt verruimd (‘Wijziging van de Gemeentewet en enkele andere wetten in verband met uitbreiding van de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester ter handhaving van de openbare orde en om enkele omissies te herstellen’, nr. 36217). Dit wetsvoorstel houdt onder meer een aanpassing van de artikelen 7:231 lid 2 BW en 174a Gemeentewet in, waardoor een geval als het onderhavige - waar sprake is van het afsteken van een vuurwerkbom in de nabijheid van de woning - onder de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester op grond van artikel 174a Gemeentewet en de buitengerechtelijke ontbindingsbevoegdheid op grond van artikel 7:231 lid 2 BW komt te vallen. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om rekening te houden met deze inmiddels gewijzigde wetgeving. De incidenten dateren immers van 23 en 29 november 2022 en de brief van Woonstad van 19 december 2022. Op dat moment was de wetswijziging nog niet aangenomen en dan komt het in strijd met de rechtszekerheid om nu (achteraf) met die wetswijziging rekening te houden.
2.5.
De conclusie luidt dat Woonstad de huurovereenkomst niet buitengerechtelijk heeft ontbonden en dat een eventuele verklaring dat de huurovereenkomst buitengerechtelijk zou zijn ontbonden ook geen effect zou hebben gehad, zodat de huurovereenkomst niet op deze grond tot een einde is gekomen.
[gedaagde01] is niet tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst.
2.6.
Woonstad stelt zich verder op het standpunt dat [gedaagde01] tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst en dat de huurovereenkomst daarom moet worden ontbonden. Ook in dit standpunt volgt de kantonrechter Woonstad niet. Daarvoor is het volgende redengevend.
2.7.
In deze zaak staat vast dat de vuurwerkbommen op 23 en 29 november 2022 door onbekende derden op de voordeur van de woning zijn geplaatst. Woonstad heeft niet gesteld dat [gedaagde01] (of anderen voor wie zij op grond van artikel 7:219 BW aansprakelijk is) verantwoordelijk is voor of betrokken is bij het plaatsen van de vuurwerkbommen. Woonstad heeft wel gesteld dat het aannemelijk is dat de vuurwerkbommen op de voordeur van de woning zijn geplaatst omdat de jongvolwassen familieleden die met [gedaagde01] in de woning verblijven een schuld aan criminelen of een criminele organisatie hebben, maar in het dossier bevindt zich niets concreets om deze aanname te onderbouwen. In de bestuurlijke rapportage van de politie (bijlage 3 bij de dagvaarding) wordt in het algemeen geschetst dat “
uit verschillende onderzoeken valt op te maken dat dergelijke aanslagen die wij vatten onder de noemen “excessief geweld” worden gepleegd in opdracht van criminelen en of criminele organisaties gericht op woon- of bedrijfspanden van personen die deze criminelen of criminele organisaties nadeel hebben berokkend” en dat “
de incidenten gericht tegen de woning aan de [adres01] passen in bovenstaand beeld”, maar dit is nog geen concrete aanwijzing dat [gedaagde01] (of anderen voor wie zij op grond van artikel 7:219 BW aansprakelijk is) daadwerkelijk banden hebben met het criminele circuit, zoals de gemachtigde van Woonstad tijdens de mondelinge behandeling heeft aangevoerd. Ieder feitelijk (begin van) bewijs daarvoor ontbreekt. Hoewel de kantonrechter zich kan voorstellen dat omwonenden erg zijn geschrokken van het afgaan van de vuurwerkbom en het begrijpelijk is dat Woonstad er alles aan doet om herhaling van dat incident te voorkomen, kan op grond van het voorgaande niet worden geconcludeerd dat [gedaagde01] enig verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot het afgaan van de vuurwerkbom en daarom kan ook niet worden geconcludeerd dat [gedaagde01] (al dan niet door toedoen van anderen voor wie zij op grond van artikel 7:219 BW aansprakelijk is) tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst.
2.8.
De conclusie luidt dat [gedaagde01] niet tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, zodat de huurovereenkomst ook niet op deze grond tot een einde kan komen.
[gedaagde01] hoeft de woning niet te ontruimen.
2.9.
Gelet op al het voorgaande duurt de huurovereenkomst tussen partijen nog steeds voort en hoeft [gedaagde01] de woning dus niet te ontruimen. De eisen van Woonstad die hierop zien, worden afgewezen.
De overige eisen van Woonstad worden ook afgewezen.
2.10.
Woonstad heeft tot slot nog geëist dat [gedaagde01] de schade aan de voordeur van de woning à € 8.835,00 aan Woonstad moet vergoeden en dat [gedaagde01] wordt veroordeeld om de door Woonstad gemaakte buitengerechtelijke kosten van in totaal € 1.182,45 te betalen. Deze eisen worden ook afgewezen. Voor een veroordeling tot vergoeding van schade is vereist dat ofwel sprake is van een onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW) ofwel van een tekortkoming (artikel 6:74 BW). Woonstad heeft echter niet gesteld dat [gedaagde01] onrechtmatig heeft gehandeld en hiervoor in overwegingen 2.6. tot en met 2.8. is geoordeeld dat [gedaagde01] niet tekort is geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, zodat er geen grond is om [gedaagde01] te veroordelen tot het vergoeden van de schade aan de voordeur van de woning. Voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten volgt de afwijzing daarvan uit de omstandigheid dat alle overige eisen van Woonstad worden afgewezen.
Woonstad moet de proceskosten van [gedaagde01] betalen.
2.11.
Woonstad krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag vast op € 792,00 aan salaris voor de gemachtigde (twee punten x € 396,00). Voor kosten die [gedaagde01] maakt na deze uitspraak moet Woonstad een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad.
2.12.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de eisen af;
3.2.
veroordeelt Woonstad in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde01] tot vandaag worden vastgesteld op € 792,00;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Aukema-Hartog en in het openbaar uitgesproken.
38671