ECLI:NL:RBROT:2023:6795

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
C/10/661510 / KG ZA 23-607
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vrijgave van chemisch product in kort geding met zekerheidstelling

In deze zaak heeft Bayrol Deutschland GmbH (hierna: Bayrol) in kort geding een vordering ingesteld tegen NBK B.V. (hierna: NBK) tot vrijgave van een partij chemisch product genaamd BCDMH, die NBK in opslag heeft. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot vrijgave kan worden toegewezen, mits Bayrol een zekerheid van € 75.000,- stelt ten behoeve van NBK. De vordering in reconventie van NBK, die onder andere een bedrag van € 54.000,- als voorschot voor werkzaamheden vorderde, is afgewezen omdat deze vorderingen deels onaannemelijk en deels nog niet opeisbaar zijn.

De procedure begon met een dagvaarding op 6 juli 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 20 juli 2023. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Bayrol de eigenaar is van de BCDMH en dat NBK zich beroept op een retentierecht op basis van de Fenex-voorwaarden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat dit retentierecht gerechtvaardigd is, maar dat het niet onvoorwaardelijk is. De belangen van beide partijen zijn afgewogen, waarbij het belang van Bayrol om de BCDMH snel te kunnen gebruiken, zwaarder weegt dan het belang van NBK om haar vorderingen te waarborgen.

De voorzieningenrechter heeft beslist dat NBK de BCDMH moet vrijgeven na de zekerheidstelling door Bayrol. De dwangsom voor het niet nakomen van deze verplichting is vastgesteld op € 10.000,- per dag, met een maximum van € 1.000.000,-. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De vorderingen in reconventie van NBK zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van Bayrol.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/661510 / KG ZA 23-607
Vonnis in kort geding van 28 juli 2023
in de zaak van
BAYROL DEUTSCHLAND GMBH,
gevestigd te Planegg,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. A. Rosielle te Amsterdam,
tegen
NBK B.V.,
gevestigd te Spijkenisse,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. B.K.A. van Rijsbergen te Spijkenisse.
Partijen worden hierna Bayrol en NBK genoemd.

1.Waar gaat de zaak over?

Bayrol vordert in conventie vrijgave van een voorraad chemisch product genaamd BCDMH. Deze vordering wordt toegewezen onder de voorwaarde dat Bayrol voor een bedrag van € 75.000,- zekerheid stelt ten behoeve van NBK. De geldvorderingen in reconventie worden afgewezen, omdat deze deels onaannemelijk en deels nog niet opeisbaar zijn.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 juli 2023, met producties;
  • de akte overlegging producties van NBK;
  • de brief van mr. Van Rijsbergen van 17 juli 2023;
  • de mondelinge behandeling van 20 juli 2023;
  • de pleitnota van Bayrol;
  • de pleitnota van NBK.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
Bayrol produceert producten voor chemische waterbehandeling, onder meer voor zwembaden. Zij maakt voor haar onderneming gebruik van symcloseen (TCCA) en broomchloordimethylhydantoïne (BCDMH).
3.2.
NBK is een opslagbedrijf voor chemische producten en verricht douanediensten.
3.3.
Partijen werken sinds 2010 met elkaar. In dat kader draagt NBK zorg voor de opslag van producten van Bayrol en treedt NBK op als douane-expediteur voor Bayrol.
3.4.
De aard van de door NBK voor Bayrol te verrichten werkzaamheden en de daarbij horende tarieven zijn neergelegd in verschillende documenten. In die stukken en op facturen van NBK is opgenomen dat op haar werkzaamheden de Nederlandse Expeditievoorwaarden (Fenex) van toepassing zijn.
3.5.
Artikel 17 van de Fenex luidt als volgt, weergegeven voor zover van belang:
“Artikel 17. Zekerheden
[…]
2. De Expediteur heeft een retentierecht op alle Zaken, documenten en gelden die hij uit welke hoofde en met welke bestemming ook onder zich heeft of zal krijgen, voor alle vorderingen die de Expediteur ten laste van de Opdrachtgever en/of de eigenaar van de Zaken heeft of zal krijgen, ook ten aanzien van vorderingen welke geen betrekking hebben op die Zaken.”
3.6.
In 2021 en 2022 heeft NBK TCCA van Bayrol in opslag genomen. Deze partijen waren afkomstig uit China. De voor het vervoer gebruikte bigbags bleken van slechte kwaliteit en bovendien in China ondeugdelijk in containers geladen. Hierdoor is lekkage ontstaan, met schade aan de containers en aan de opslagruimte van NBK tot gevolg. Ook leidde een en ander tot hoge demurragekosten.
3.7.
NBK heeft een en ander doorbelast aan Bayrol. Partijen hebben vervolgens discussie gekregen over de vraag of Bayrol deze schade en de kosten diende te vergoeden. Overleg van partijen heeft geresulteerd in de betaling door Bayrol aan NBK van een voorschot van € 250.000, waaruit NBK de demurragekosten kon voldoen. Op een later moment hebben partijen afgesproken dat uit dit voorschot ook de schadefacturen van NBK konden worden voldaan. Het voorschot is voor een deel gebruikt. Op dit moment resteert nog € 65.000 van het oorspronkelijke voorschot.
3.8.
In opdracht van Bayrol heeft NBK 154 containers gereinigd die door de lekkage van TCCA vervuild waren geraakt.
3.9.
In 2022 heeft NBK Bayrol gewezen op de mogelijkheid dat zij betaalde douanerechten op de invoer van TCCA kon terugvragen. In opdracht van Bayrol heeft een derde partij een verzoek tot teruggave van ruim € 1,1 miljoen bij de belastingdienst ingediend. Op dit verzoek is nog niet beslist.
3.10.
NBK heeft Bayrol gevraagd haar een vergoeding te betalen van 15% van het terug te ontvangen bedrag. Bayrol heeft een vergoeding van 2% geboden.
3.11.
In het eerste half jaar van 2023 hebben partijen over verschillende punten overleg gevoerd. Dit heeft niet tot overeenstemming geleid.
3.12.
Op 31 mei 2023 heeft NBK afgifte geweigerd van een partij BCDMH die zij voor Bayrol in opslag houdt.
3.13.
Op 19 juli 2023 heeft Bayrol onder protest een betaling van € 10.557,92 aan NBK gedaan. Deze betaling heeft betrekking op facturen wegens schade die NBK heeft geleden als gevolg van de ondeugdelijk verpakte TCCA.

4.Het geschil in conventie

4.1.
Bayrol vordert – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
NBK te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan Bayrol te bevestigen dat de BCDMH wordt vrijgegeven en op instructies van Bayrol mee te werken aan het laden van de BCDMH, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat NBK hiermee in gebreke blijft;
NBK te veroordelen in de kosten en nakosten van de procedure.
4.2.
Bayrol legt aan haar vordering ten grondslag dat zij een groot belang heeft bij de vrijgave van BCDMH, omdat Bayrol dit nodig heeft voor het maken van haar eindproducten. Deze eindproducten zijn onder andere bedoeld voor de chemische reiniging van zwembadwater en worden vooral in de zomer verkocht. NBK beroept zich ten onrechte op een retentierecht, omdat zij geen vordering heeft op Bayrol.
4.3.
NBK voert als verweer aan dat haar een retentierecht toekomt op grond van de Fenex-voorwaarden en de wet. De vorderingen van NBK op Bayrol vloeien voort uit de tussen hen gesloten overeenkomsten.

5.Het geschil in reconventie

5.1.
NBK vordert samengevat - Bayrol te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van
kwijting binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, aan NBK te betalen:
I. een bedrag van € 54.000,00, geen btw verschuldigd, als voorschot ter zake van de werkzaamheden NBK voor de cleaning containers;
II. een bedrag van € 22.000,00, geen btw verschuldigd, als voorschot ter zake van de werkzaamheden NBK voor de teruggave invoerrechten;
III. een bedrag van € 10.557,92, geen btw verschuldigd, in hoofdsom ter zake van de openstaande facturen;
IV. het gevorderde onder I, II en III te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW, althans de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf de dag der indiening van de eis in (voorwaardelijke) reconventie tot aan de dag der algehele voldoening,
met veroordeling van Bayrol in de kosten en nakosten van de procedure.
5.2.
NBK legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de werkzaamheden die zij heeft verricht, voortvloeien uit de tussen partijen gesloten overeenkomsten. NBK heeft logistieke diensten verricht en zij heeft gezorgd voor besparing op kosten van het schoonmaken van de containers. Ook kan Bayrol dankzij NBK invoerrechten terugvragen. NBK vordert betaling voor deze diensten.
5.3.
Bayrol voert als verweer aan dat de overeenkomsten niet voorzien in een financiële prikkel voor NBK als zij containers goedkoper reinigt dan verwacht. Dit geldt ook voor de vordering ten aanzien van een percentage van de te veel betaalde invoerrechten.

6.De beoordeling in conventie

6.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
6.2.
Partijen zijn het erover eens dat op hun rechtsverhouding Nederlands recht van toepassing is.
6.3.
Vast staat dat Bayrol de eigenaar is van de partij BCDMH die NBK in opslag houdt. NBK is dan ook in beginsel verplicht mee te werken aan de door Bayrol verlangde vrijgave van die partij.
6.4.
NBK beroept zich bij wijze van verweer op een rententierecht. NBK betoogt dat zij verschillende geldvorderingen op Bayrol heeft of zal verkrijgen en dat zij daarom op grond van artikel 17 van de Fenex-voorwaarden (en artikel 8:69 BW in verbinding met artikel 3:290 BW) gerechtigd is afgifte van de BCDMH te weigeren zolang haar vorderingen niet zijn voldaan.
6.5.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn de Fenex-voorwaarden op de overeenkomst van toepassing. Vast staat dat partijen al sinds 2010 met elkaar samenwerken en dat niet alleen de contractstukken maar ook de facturen van NBK naar die voorwaarden verwijzen (zie 3.4). Gelet daarop heeft NBK er (op grond van de artikelen 3:33 en 3:35 BW) gerechtvaardigd op vertrouwd dat de voorwaarden op de overeenkomst met Bayrol van toepassing zijn. Bayrol heeft geen feiten gesteld die tot een andere conclusie leiden.
6.6.
Op grond van artikel 17 van de Fenex-voorwaarden komt aan NBK een ruim retentierecht toe, namelijk – voor zover hier van belang – op alle zaken die NBK onder zich heeft voor zowel bestaande als toekomstige vorderingen op Bayrol en ook ten aanzien van vorderingen die geen betrekking hebben op de teruggehouden zaken. Het retentierecht dat aan NBK toekomt is dus ruimer dan voortvloeit uit artikel 6:52 BW in verbinding met artikel 3:290 BW. Met name is niet vereist dat de vordering van NBK opeisbaar is en dat tussen de vordering van NBK en haar verbintenis om de partij BCDMH af te geven voldoende samenhang bestaat. Het andersluidende betoog van Bayrol wordt verworpen.
6.7.
NBK meent onder andere dat zij een vordering op Bayrol heeft van € 108.000,-. Deze vordering houdt verband met de in 3.8 aangeduide reinigingswerkzaamheden. In opdracht van Bayrol heeft NBK de door de TCCA-lekkage vervuilde containers gereinigd. NBK stelt dat zij alles op alles heeft gezet om deze werkzaamheden zo goedkoop mogelijk voor Bayrol uit te voeren. Dat is gelukt: NBK heeft per saldo een kostenbesparing voor Bayrol gerealiseerd van ruim € 1 miljoen. Het is alleszins redelijk, aldus NBK, dat zij 10% van deze kostenbesparing betaald krijgt.
6.8.
De voorzieningenrechter verwerpt dit betoog. Dat NBK de hier bedoelde werkzaamheden heeft uitgevoerd staat niet ter discussie. Evenmin staat ter discussie dat NBK deze werkzaamheden aanzienlijk goedkoper heeft uitgevoerd dan een derde partij zou hebben gedaan. In zoverre kan dus worden aangenomen dat Bayrol baat heeft gehad van de inspanningen van NBK. Bayrol heeft echter onbetwist gesteld dat zij NBK voor deze werkzaamheden al heeft betaald. Wat NBK in wezen wil is een extra ‘success fee’ in de vorm van een percentage van de besparing die zij voor Bayrol heeft gerealiseerd. Zonder afspraak op dat punt kan NBK op een dergelijke fee echter geen aanspraak maken.
6.9.
NBK stelt dat Bayrol op dit punt heeft erkend in elk geval een bedrag van € 54.000,- verschuldigd te zijn. NBK refereert aan een mailwisseling met Bayrol, waarin laatstgenoemde heeft aangeboden deze kwestie op te lossen tegen betaling van dit bedrag. Ook dit betoog kan niet worden gehonoreerd. Uit de handelwijze van NBK volgt dat zij niet kon leven met de door Bayrol aangeboden betaling. Zij meent immers recht te hebben op het dubbele. Daaruit kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat NBK het aanbod van Bayrol heeft verworpen, zodat dit is komen te vervallen (artikel 6:221 lid 2 BW). De uitlatingen van Bayrol in dit verband kunnen niet zo worden begrepen dat zij zich onvoorwaardelijk aan dit bedrag heeft willen verbinden, ongeacht of NBK daarmee genoegen zou nemen.
6.10.
De tweede vordering die NBK op Bayrol stelt te hebben houdt verband met de (mogelijke) teruggave van teveel betaalde douanerechten (zie 3.9). NBK heeft in dit verband gesteld dat zij op dit punt het initiatief heeft genomen, dat zij aanzienlijke werkzaamheden heeft verricht om een en ander uit te zoeken en in kaart te brengen en dat zij in overleg met Bayrol een proefaangifte heeft gedaan om te testen of de belastingdienst akkoord zou gaan met een 0% heffing. Toen het resultaat daarvan positief was, heeft Bayrol een externe adviseur opdracht gegeven om het teruggaveverzoek in te dienen. NBK meent dat zij voor haar werkzaamheden beloond moet worden. Een beloning van 15% van de teruggave is volgens NBK redelijk. Dit komt neer op een bedrag van € 165.000,-.
6.11.
Bayrol verweert zich in de eerste plaats met de stelling dat de aan de samenwerking ten grondslag liggende contractstukken geen basis bieden voor de door NBK gewenste vergoeding. Dit verweer staat op zichzelf niet aan enige aanspraak op loon in de weg. Uit de stellingen van partijen in dit verband moet worden afgeleid dat NBK haar werkzaamheden ter voorbereiding van het teruggaveverzoek niet buiten Bayrol om heeft verricht maar integendeel in overleg met Bayrol heeft gehandeld. Dit vindt bevestiging in de door NBK overgelegde mailcorrespondentie (productie 19), die betrekking heeft op de periode vanaf het moment dat zij de resultaten van de testaangifte aan Bayrol heeft gemeld (volgens Bayrol: “indeed excellent news”). Gelet hierop mocht NBK er vanuit gaan dat zij haar werkzaamheden in dit kader verrichtte in opdracht van Bayrol en daarvoor dus ook een beloning zou ontvangen. Gesteld noch gebleken is dat Bayrol NBK voor deze werkzaamheden al heeft betaald. NBK heeft daarom nog recht op loon (artikel 7:405 lid 1 BW).
6.12.
Dit brengt mee dat NBK ter zake van deze vordering in beginsel haar retentierecht kan inroepen. Aangenomen moet immers worden dat zij nog aanspraak zal kunnen maken op loon voor de door haar verrichte werkzaamheden. Hieraan doet niet af dat de omvang van deze vordering nog niet vast staat en dat deze mogelijk nog niet opeisbaar is, omdat NBK op basis van
no cure no paywil worden betaald. Het retentierecht strekt zich immers mede uit over toekomstige vorderingen. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat de externe adviseur van Bayrol, die volgens Bayrol een “zeer specialistisch advies” heeft uitgebracht, kennelijk heil zag in de indiening van het teruggaveverzoek.
6.13.
De overige vorderingen die NBK meent te hebben kunnen niet leiden tot een geslaagd beroep op het retentierecht. In de eerste plaats gaat het om het bedrag dat Bayrol op 19 juli 2023 al aan NBK heeft betaald (zie 3.13). In zoverre heeft NBK dus geen vordering meer. Hieraan doet niet af dat Bayrol onder protest heeft betaald. In de tweede plaats stelt NBK dat nog verdere schade dreigt als gevolg van de lekkage van TCCA. Zij heeft tijdens de zitting echter verklaard er vanuit te gaan dat deze aanvullende schade zal kunnen worden voldaan uit het restant van het depot dat zij nog onder zich heeft (zie 3.7). Dat rechtvaardigt dus niet de extra zekerheid van een retentierecht.
6.14.
De slotsom hiervan is dat NBK in beginsel het recht heeft haar retentierecht in te roepen, zij het alleen ten behoeve van haar (toekomstige) vordering uit hoofde van de teruggave van douanerechten. Hierop loopt de vordering van Bayrol in beginsel stuk. In redelijkheid moet echter worden aangenomen dat NBK haar beroep op het retentierecht moet laten vallen indien en voor zover Bayrol op andere wijze voldoende zekerheid stelt. Een afweging van de belangen van beide partijen – enerzijds het belang van NBK bij het behoud van voldoende zekerheid, anderzijds het belang van Bayrol om op korte termijn te kunnen beschikken over haar partij BCDMA – brengt daarom mee dat de vordering van Bayrol wel voor toewijzing in aanmerking kan komen als daaraan de voorwaarde van zekerheidsstelling wordt verbonden. In dit verband speelt een rol dat van de door NBK gepretendeerde vorderingen nog slechts een deel resteert en dat Bayrol onbetwist heeft gesteld dat de waarde van de teruggehouden partij BCDMA ongeveer € 1 miljoen beloopt. Voor deze voorwaardelijke toewijzing van de vordering is dus nodig dat duidelijk wordt voor welk bedrag Bayrol zekerheid dient te stellen. In dat verband overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
6.15.
Kennelijk bieden de gebruikelijke prijsafspraken tussen partijen geen soelaas voor het vaststellen van de beloning van NBK voor de werkzaamheden in het kader van het teruggaveverzoek. NBK meent dat een
no cure no pay-beloning van 15% van het naar verwachting terug te ontvangen bedrag in de rede ligt. Zij heeft echter geen concrete feiten gesteld op basis waarvan de conclusie kan worden getrokken dat dit een gebruikelijk of (anderszins) redelijk percentage is. In haar mail van 16 december 2022, waarnaar zij ter zitting heeft verwezen, heeft zij opgemerkt dat zij normaal gesproken 25% rekent “for this kind of activities.” Zij heeft echter niets concreets gesteld over die eerdere gevallen, zodat ook niet kan worden aangenomen dat die gevallen in relevante mate vergelijkbaar zijn met het onderhavige geval. Op haar beurt heeft Bayrol aan NBK gemeld dat zij “will receive 2% of the duty recovered.” Tijdens de zitting heeft Bayrol verklaard dat ditzelfde percentage ook toekomt aan de eerder genoemde externe adviseur. Daarvan heeft NBK weer gezegd dat deze adviseur naast een
no cure no pay-vergoeding ook nog een uurtarief in rekening brengt.
6.16.
Bij de huidige stand van zaken kan de voorzieningenrechter dus al met al niet vaststellen welke beloning aan NBK toekomt. Het had op de weg van NBK gelegen haar standpunt (concreet) te onderbouwen, hetgeen zij niet heeft gedaan. Anderzijds kan, gelet op het voorgaande, ook niet zonder meer worden uitgegaan van het door Bayrol bepleite percentage. In beide scenario’s is de waarde van de partij BCDMA echter hoe dan ook een veelvoud van de vordering. De voorzieningenrechter zal in het licht hiervan daarom naar redelijkheid beslissen dat NBK de BCDMA dient vrij te geven na zekerheidsstelling door Bayrol van een bedrag van € 75.000,-. De vorm van deze zekerheidsstelling moet voldoen aan artikel 6:51 lid 2 BW. Daartoe zal in ieder geval gerekend kunnen worden een zekerheidsstelling in de vorm van een bankgarantie door een Nederlandse bank (vergelijk HR 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1740). Partijen kunnen vervolgens zo nodig in een bodemprocedure strijden over de omvang van de aan NBK toekomende beloning.
6.17.
Onder deze voorwaarde is de vordering onder (i) toewijsbaar. De dwangsom zal worden gemaximeerd.
6.18.
Beide partijen krijgen per saldo gedeeltelijk ongelijk. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.

7.De beoordeling in reconventie

7.1.
De vorderingen in reconventie zijn ingesteld onder de voorwaarde dat NBK de partij BCDMH moet vrijgeven. Hoewel aan die verplichting de voorwaarde van zekerheidsstelling door Bayrol wordt verbonden, gaat de voorzieningenrechter er vanuit dat NBK heeft bedoeld dat ook in dat geval aan de door haar geformuleerde voorwaarde is voldaan.
7.2.
In reconventie gaat het om verschillende geldvorderingen. Vordering I en III zijn, gelet op het oordeel in conventie, niet toewijsbaar. Vordering II is ook niet toewijsbaar, omdat uit de beoordeling in conventie volgt dat die vordering nog niet opeisbaar is. NBK heeft weliswaar aanspraak op loon voor haar werkzaamheden in het kader van het teruggaveverzoek, maar volgens NBK zelf moet die beloning plaatsvinden op basis van
no cure no pay.Die aard van de beloning brengt mee dat NBK daarop pas aanspraak kan maken als de teruggave is gerealiseerd. Dat is nog niet het geval. Op het verzoek is immers nog niet beslist. Verder is ook niet gebleken van een bijzonder spoedeisend belang van NBK, zodat geen grond bestaat Bayrol bij voorbaat tot betaling te veroordelen.
7.3.
De vorderingen zijn dus niet toewijsbaar. NBK zal worden veroordeeld in de proceskosten van Bayrol, tot op vandaag begroot op € 539,50 voor advocaatsalaris.

8.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
8.1.
veroordeelt NBK om, onder de voorwaarde dat Bayrol tot een bedrag van € 75.000,- ten behoeve van NBK zekerheid heeft gesteld, binnen 24 uur na betekening van dit vonnis op instructie van Bayrol mee te werken aan het laden van de partij BCDMH, zulks op straffe van een dwangsom van € 10.000,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat NBK hiermee in gebreke blijft tot een maximum € 1.000.000,-;
8.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.3.
wijst af het meer of anders gevorderde;
8.4.
compenseert de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
8.5.
wijst de vordering af;
8.6.
veroordeelt NBK in de proceskosten van Bayrol, tot op vandaag begroot op € 539,50;
8.7.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th. Veling en in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2023.
1980/3608