ECLI:NL:RBROT:2023:6653

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
C/10/644463 / HA ZA 22-732
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van dekking bij verzekeringspolis door illegale activiteiten zonder causaal verband

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 26 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. D.W.J. van Sikkelerus, en gedaagde, Univé Zuid-Nederland Verzekeringen N.V., vertegenwoordigd door mr. I. van der Putt-van Vessem. De zaak betreft een verzekeringskwestie waarbij de eiseres vorderde dat de rechtbank zou vaststellen dat haar erflater, [erflater01], als consument kan worden aangemerkt in de relatie met Univé. De achtergrond van de vordering is dat [erflater01] een verzekering had afgesloten voor een appartement dat door brand was verwoest, waarbij in het appartement een hennepkwekerij was aangetroffen. Univé weigerde dekking te bieden op basis van een uitsluitingsclausule in de polisvoorwaarden die schade uitsluit die ontstaat door illegale activiteiten, ongeacht of er een causaal verband is met de schade. De rechtbank oordeelde dat de eiseres geen voldoende belang had bij de gevraagde verklaring voor recht, omdat een uitspraak van de rechtbank niet bindend zou zijn voor het Kifid, dat de klacht van de eiseres zou moeten behandelen. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de eiseres niet toewijsbaar was, omdat de polisvoorwaarden niet onduidelijk of oneerlijk waren en dat de uitsluiting van dekking gerechtvaardigd was. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van Univé, die op € 1.580,00 werden begroot, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/644463 / HA ZA 22-732
Vonnis van 26 juli 2023
in de zaak van
[eiseres01],
wonende te Dordrecht,
eiseres,
advocaat mr. D.W.J. van Sikkelerus te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
UNIVÉ ZUID-NEDERLAND VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Sliedrecht,
gedaagde,
advocaat mr. I. van der Putt-van Vessem te De Bilt.

1..De partijen in deze zaak

De bovengenoemde partijen worden hierna de [eiseres01] en Univé genoemd. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van de rechtbank hebben partijen te kennen gegeven dat bij nader inzien Univé als de door de [eiseres01] gedagvaarde partij moet worden beschouwd (in plaats van de dagvaarding genoemde coöperatie [bedrijf01] ) en hebben zij ermee ingestemd dat als partijen in deze procedure worden aangemerkt de [eiseres01] enerzijds en Univé als gedaagde anderzijds. Het aanvankelijk gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer, inhoudende dat ten onrechte de genoemde coöperatie en niet Univé is gedagvaard, behoeft daarom geen bespreking meer.

2..Het verloop van de procedure

Deze zaak is bij vonnis van 25 augustus 2022 van de kantonrechter van de rechtbank met toepassing van artikel 71 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ter verdere behandeling naar de handelskamer van de rechtbank verwezen. In dat vonnis is het procesverloop tot dan toe geschetst, waarnaar hier wordt verwezen. De verwijzing door de kantonrechter vond plaats naar aanleiding van de door Univé opgeworpen exceptie van onbevoegdheid. De kantonrechter oordeelde geen aanleiding te hebben om aan te nemen dat de door de [eiseres01] ingestelde vordering een lagere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,00 en concludeerde dat hij onbevoegd was om van het geschil kennis te nemen.
Op 22 december 2022 heeft bij de rechtbank een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaat van Univé heeft daarbij spreekaantekeningen overgelegd. Bij e-mailbericht heeft de advocaat van [eiseres01] met goedvinden van de advocaat van Univé aan de rechtbank ter kennisneming de uitspraak van het Kifid van 11 oktober 2016 (kenmerk 2016-477) toegezonden. Ten slotte is vonnis bepaald.

3..Beoordeling

3.1.
De [eiseres01] vorderen in deze procedure dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in rechte vaststelt dat hun erflater [erflater01] (hierna te noemen: [erflater01] ) in de door hem met Univé gesloten (verzekerings)overeenkomst zich kwalificeert als consument.
3.2.
Deze vordering heeft de volgende achtergrond.
3.3.
[erflater01] , geboren op [geboortedatum01] en overleden op [datum01] , was tot aan zijn pensioen zelfstandig slager. Tot 1 december 2020 was hij eigenaar van de werkplaats en bovenwoning aan [adres01] en [adres02] , de winkel en bovenwoning aan [adres03] en [adres04] en de winkel en bovenwoning aan [adres05] en [adres06] , te [plaats01] . Het gaat om drie aaneengesloten panden, op de begane grond waarvan ( [adressenblok01] ) zich ooit de slagerij bevond. Laatstgenoemde ruimte verhuurde [erflater01] nadien aan een catering/horecabedrijf. De bovenwoningen verhuurde [erflater01] aan particulieren. Ook was hij eigenaar van twee appartementen aan de [straatnaam01] nrs. [huisnummer01] en [huisnummer02] die hij als woningen aan particulieren verhuurde. [erflater01] verhuurde het onroerend goed om ook na zijn pensionering over voldoende inkomsten te beschikken. Hij woonde zelf in een eigen woning aan de [straatnaam02] in [plaats01] .
3.4.
In de nacht van 2 op 3 maart 2019 is brand uitgebroken in het appartement aan [adres04] . Bij onderzoek is in het appartement een hennepkwekerij aangetroffen.
3.5.
Ten behoeve van het appartement had [erflater01] bij Univé een verzekeringsovereenkomst tegen onder andere het risico op brand afgesloten. Ook de andere onroerende zaken had [erflater01] hiervoor verzekerd. Aanvankelijk waren door [erflater01] voor elke bovenwoning/elk appartement afzonderlijk Univé particuliere woningverzekeringen afgesloten. Voor de door hem verhuurde bedrijfsruimte aan [adressenblok01] was een Univé gebouwenverzekering afgesloten. Per 15 mei 2017 is voor [adressenblok02] als geheel (de drie panden gezamenlijk) een Univé gebouwenverzekering-polis afgegeven. Dit is ook gebeurd voor de verhuurde appartementen [adressenblok03] gezamenlijk. Deze gebouwenverzekeringen maakten deel uit van één verzekeringspakket van [erflater01] , waartoe ook enkele aansprakelijkheidsverzekeringen, waaronder een aansprakelijkheidsverzekering tegen bedrijfsschade.
3.6.
[erflater01] heeft Univé verzocht uitkering te doen onder de verzekering voor het uitgebrande appartement wegens brandschade en huurderving. Univé heeft geweigerd voor deze schade dekking te bieden. Daarbij heeft Univé zich onder meer beroepen op de bepaling in de Voorwaarden Gebouwenverzekering waarin (onder artikel 3.4) is bepaald:

3.4 Schade tijdens of door illegale activiteiten
U bent niet verzekerd als de schade aan het gebouw ontstaat tijdens of door illegale
activiteiten in het gebouw of op het risicoadres. Hieronder valt volgens de wet onder
andere illegaal hennep kweken, productie van drugs en illegale bewoning. Het maakt
niet uit of u van de activiteiten wist.
Een gelijksoortige bepaling is opgenomen in artikel 2.4 van de Voorwaarden Univé Woonverzekering (van toepassing op particuliere woonverzekeringen), dat als volgt luidt:

2.4 Schade terwijl er illegale activiteiten plaatsvinden
Wij betalen niet als de schade komt terwijl er illegale activiteiten plaatsvinden. Hieronder vallen onder andere hennep kweken of een gestolen auto een andere identiteit geven. Het maakt niet uit of u van de activiteiten wist.
3.7.
De [eiseres01] hebben bezwaar gemaakt tegen Univé’s beroep op de genoemde uitsluitingsgrond. Onder andere in een e-mail van 3 mei 2022 waarin zij zich over het afwijzende standpunt van Univé hebben beklaagd, hebben de [eiseres01] , zakelijk samengevat, het volgende aangevoerd.
  • De drie woon-winkelpanden aan [adressenblok02] zijn door [erflater01] als oudedagsvoorziening verhuurd. Ten tijde van het accepteren van de offerte voor de afgesloten verzekeringen was [erflater01] , zoals Univé bekend, 80 jaar oud en gepensioneerd.
  • Vóór het aangaan van de verzekeringen is van de zijde van [erflater01] duidelijk aangegeven dat [erflater01] geen ondernemer is inzake het verhuren van onroerend goed (naar aanleiding van een vraag van Univé of de onroerende zaken inclusief btw verzekerd moesten worden, heeft de zoon van [erflater01] immers expliciet aan Univé meegedeeld: “
  • Uit het technisch onderzoek naar de brand in het appartement, dat in opdracht van Univé is uitgevoerd, is niet gebleken wat de oorzaak van de brand is.
  • Ten onrechte beroept Univé zich op de polisvoorwaarde waaruit zou volgen dat causaal verband tussen de aanwezigheid van de hennepkwekerij in de huurwoning en de schade niet noodzakelijk is voor dekkingsafwijzing.
  • Deze polisvoorwaarde is namelijk onduidelijk en oneerlijk en in strijd met de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten en daarom nietig.
  • Ten onrechte stelt Univé zich op het standpunt dat [erflater01] zich niet op vernietiging van artikel 2.4 van de polisvoorwaarden kan beroepen, omdat hij geen consument zou zijn. [erflater01] was wel consument met betrekking tot de schadeverzekeringen.
  • Om dezelfde onjuiste reden - dat [erflater01] geen consument zou zijn - stelt Univé zich op het onjuiste standpunt dat de [eiseres01] zich niet met een klacht over de afwijzing van de dekking tot het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) kunnen wenden. Met dit standpunt schendt Univé de Gedragscode Verzekeraars, die een laagdrempelige en oplossings- en klantgerichte klachtenregeling voorschrijft.
3.8.
Univé heeft de bezwaren van de [eiseres01] van de hand gewezen op – zakelijk samengevat – de volgende gronden;
  • Tijdens het onderzoek naar de brand is op het risico-adres een illegale hennepkwekerij aangetroffen. Omdat de brandschade aan het gebouw is ontstaan terwijl er illegale activiteiten plaatsvonden op het risico-adres, is de schade op grond van artikel 2.4 (lees: het hierboven onder randnummer 3.6 geciteerde artikel 3.4) van de voorwaarden Gebouwverzekering uitgesloten van dekking.
  • Causaal verband tussen de aanwezigheid van de hennepkwekerij en de schade is niet relevant voor een beroep op dekkingsuitsluiting ex artikel 2.4 van de voorwaarden Gebouwenverzekering. Los daarvan, meent Univé dat causaal verband met voldoende mate van zekerheid is vastgesteld door de door haar ingeschakelde deskundige.
  • Dat [erflater01] destijds niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de illegale hennepkwekerij doet daar niet aan af. Immers, op grond van genoemde voorwaarde is dat een omstandigheid die in de risicosfeer van verzekerde ligt.
  • De Richtlijn 93/13 is niet van toepassing op de onderhavige kwestie. Deze is namelijk alleen van toepassing op consumentenovereenkomsten. [erflater01] kwalificeert echter niet als consument bij de door hem afgesloten verzekering. De verzekerde bestemming van het risicoadres is (o.a.) horeca/café. Met de exploitatie van het risico-adres werden aldus inkomsten uit verhuur gegenereerd. De gebouwenverzekering is dan ook een zakelijke verzekering die [erflater01] heeft gesloten in de uitoefening van een beroep op bedrijf, en niet als consument. Ook de [eiseres01] kunnen daarom geen beroep doen op de Richtlijn.
  • Artikel 2.4 van de voorwaarden Gebouwenverzekering is overigens een kernbeding en toetsing aan de Richtlijn of de regels van afdeling 6.5.3 BW (met betrekking tot algemene voorwaarden) is ook daarom niet aan de orde.
  • Ten slotte is artikel 2.4 van de voorwaarden Gebouwenverzekering niet onredelijk bezwarend, omdat er vanuit moet worden gegaan dat een gemiddeld consument het (zeer gebruikelijke) beding zou hebben aanvaard als daar op eerlijke en billijke wijze afzonderlijk over zou zijn onderhandeld (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 maart 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:2176).
3.9.
De [eiseres01] vorderen dat de rechtbank een zogenoemde verklaring voor recht zal uitspreken. In artikel 3:303 Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald: “Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe.” Dit “voldoende belang”-vereiste geldt ook voor een vordering om een verklaring voor recht uit te spreken.
De vraag moet daarom gesteld worden welk belang de [eiseres01] hebben bij de door hen gevorderde verklaring voor recht en of dit een voldoende belang oplevert.
3.10.
De [eiseres01] hebben naar voren gebracht dat zij belang hebben bij hun vordering om de volgende redenen. Zij vinden dat zij een klacht bij het Kifid moeten kunnen indienen over de afwijzing door Univé van hun schadeclaim. Het Kifid zou hen daarin ontvankelijk moeten verklaren en als het Kifid de klacht in behandeling neemt wordt hun klacht naar te verwachten is gegrond verklaard. De bepaling in (artikel 3.4 van) de voorwaarden Gebouwenverzekering, waarover niet vooraf onderhandeld kon worden, is volgens de [eiseres01] namelijk onduidelijk althans oneerlijk. Die bepaling staat het Univé namelijk toe dekking af te wijzen op de enkele grond dat in de woning een hennepkwekerij is aangetroffen, ongeacht of die hennepkwekerij de oorzaak van de brand is geweest. Nu Univé bij al haar standpunten ervan uitgaat dat met [erflater01] als een professionele partij zaken is gedaan, zijnde een niet-consument, strandt elke discussie bij dit gegeven. Er zijn, aldus de [eiseres01] , inderdaad aanwijzingen dat het Kifid een klacht tegen Univé niet in behandeling zal nemen omdat [erflater01] niet als ‘consument’ kan worden aangemerkt, om reden hij de onroerende zaak niet zelf bewoonde maar die zaak aanhield om daar inkomsten uit te genereren. De [eiseres01] willen echter toegang tot het Kifid omdat het Kifid in overeenkomstige gevallen (wel/geen causaliteit) in het voordeel van de klager heeft geoordeeld. De [eiseres01] willen het inhoudelijke geschil met Univé aan het Kifid voorleggen omdat dit een officiële laagdrempelige geschillenbeslechter is. Om bovenstaande redenen stellen de [eiseres01] er belang bij te hebben dat de rechtbank in rechte bepaalt dat [erflater01] consument was in de rechtsverhouding met Univé.
3.11.
De rechtbank overweegt het volgende. Wat de [eiseres01] naar voren hebben gebracht, vormt geen voldoende belang in de zin van artikel 3:303 BW. Een uitspraak van de rechtbank waarin wordt vastgesteld dat [erflater01] consument was bij de verzekeringsovereenkomst met Univé bindt (de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening van) het Kifid namelijk niet. Die commissie bepaalt zelfstandig aan de hand van haar Reglement of de klacht in behandeling kan worden genomen, meer in het bijzonder of voldaan is aan de eis dat sprake is van het afnemen van een financiële dienst voor privéactiviteiten, dus niet voor handels-, bedrijfs-, ambachts-, of beroepsactiviteiten (zoals dat Reglement sinds 1 april 2022 luidt) of dat [erflater01] gehandeld heeft voor doeleinden die buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen (zoals in artikel 60 van het van 1 april 2017 tot 1 april 2022 geldende Reglement was bepaald). Daar gaat de rechtbank niet over. Een uitspraak van de rechtbank dat [erflater01] de verzekering met Univé in hoedanigheid van ‘consument’ is aangegaan, maakt dus voor de juridische positie van de [eiseres01] geen verschil. Daarom hebben zij bij een verklaring voor recht in zoverre onvoldoende belang.
3.12.
De verklaring voor recht die de [eiseres01] wensen, is naar het oordeel van de rechtbank overigens ook om inhoudelijke redenen niet toewijsbaar. Ook als ervan wordt uitgegaan dat [erflater01] de verzekering heeft afgesloten als consument in de zin van de Richtlijn 93/13/EG - een argument daarvoor zou kunnen zijn dat [erflater01] de woning waarvoor de verzekering was afgesloten slechts verhuurde om in (aanvullend) pensioen te voorzien en niet als onderdeel van een bedrijf -, kan niet worden ingezien dat Univé zich niet op artikel 3.4 van de Voorwaarden Gebouwenverzekering/artikel 2.4 van de Voorwaarden Univé Woonverzekering) zou mogen beroepen. De bepaling heeft de kennelijke strekking om iedere discussie uit te sluiten over de vraag of dekking geboden wordt als schade is ontstaan aan een verzekerd object waarin ook een illegale activiteit zoals het exploiteren van een hennepkwekerij is uitgeoefend. Het beding is naar het oordeel van de rechtbank niet onduidelijk. De rechtbank acht het beding ook niet oneerlijk in de zin van de Richtlijn 93/13/EG. Bij de toetsing aan de Richtlijn oneerlijke bedingen dient te worden beoordeeld of sprake is van omstandigheden die een aanzienlijke verstoring van het evenwicht ‘in strijd met de goede trouw’ veroorzaken. Nagegaan moet dan worden of de wederpartij redelijkerwijs ervan kon uitgaan dat de consument een dergelijk beding zou aanvaarden indien daarover op eerlijke en billijke wijze afzonderlijk was onderhandeld.
De rechtbank is met Univé van oordeel dat die vraag met betrekking tot het onderhavige beding bevestigend moet worden beantwoord. Van Univé behoeft niet te worden verlangd dat zij bij meldingen van schade ontstaan door een brand waarvan vast staat dat die is ontstaan in een verzekerde onroerende zaak waarin een illegale activiteit werd ontplooid, zoals hier een hennepkwekerij, een procedure moet doorlopen om te laten vaststellen of de oorzaak van de brand ook daadwerkelijk al dan niet die illegale activiteit, in dit geval die hennepkwekerij, is geweest. Dat wordt niet anders als ervan wordt uitgegaan dat de verzekerde moet aantonen dat de illegale activiteit die oorzaak níet is geweest. Alleen al het onderbouwd voeren van een discussie daarover kan een zeer complexe en daarmee kostbare aangelegenheid worden. Een verzekeraar moet daarom bevoegd worden geacht dekking onder die omstandigheden algeheel uit te sluiten. Het is van algemene bekendheid dat de kans op schade door brand aanzienlijk wordt vergroot door de aanwezigheid van een hennepkwekerij. Gelet op dit alles, is de verwachting gewettigd dat een gemiddelde consument het voornoemde redelijke belang van de verzekeraar zou inzien en een beding als de onderhavige zou aanvaarden. Van een nietig beding is daarom geen sprake.
3.13.
Voor de goede orde wijst de rechtbank erop dat de [eiseres01] niet voldoende onderbouwd hebben dat de Geschillencommissie van het Kifid anders tegen de hierboven aan de orde gestelde materie aan kijkt. De door de [eiseres01] nagezonden uitspraak nr. 2016-477 van de Geschillencommissie van 11 oktober 2016 betrof een ander geval, want had betrekking op een polisvoorwaarde waarin schade of verlies van dekking was uitgesloten “die (mede) veroorzaakt, ontstaan of verergerd was door wettelijk niet toegestane activiteiten door verzekeringnemer en/of verzekerde”. In de onderhavige polisvoorwaarde wordt nu juist dekking uitgesloten ook als geen causaal verband tussen de illegale activiteit en de geleden schade of verlies komt vast te staan.
3.14.
Ook om inhoudelijke redenen hebben de [eiseres01] daarom onvoldoende belang bij hun vordering om voor recht te verklaren dat [erflater01] consument was in de rechtsverhouding tot Univé.
3.15.
De slotsom is dat de vordering niet kan worden toegewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij dienen de [eiseres01] te worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kosten aan de zijde van Univé worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punten × tarief € 452,00)
Totaal € 1.580,00
Het salaris van de advocaat is gebaseerd op de tarieven die golden voor 1 februari 2023 omdat alle proceshandelingen behalve het wijzen van het vonnis hebben plaatsgevonden voor die datum. Nakosten worden niet toegewezen omdat de rechtbank uit de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juni 2022 (ECLI:NL:HR:2022:853) afleidt dat geen aparte beslissing nakosten hoeft te worden genomen. De proceskostenveroordeling zal, zoals Univé vordert, worden vermeerderd met de wettelijke rente. De proceskostenveroordeling zal, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4..De beslissing

4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres01] in de proceskosten, aan de zijde van Univé tot op heden begroot op € 1.580,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Molenaar. Het is door de rolrechter ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.
3152/3637