In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toestemming voor de onderhandse verkoop van de bunkertanker "Noordzee". Het verzoek was ingediend door de besloten vennootschappen Decoil Noordzee B.V. en Simbolo Investments B.V., die als hypotheekgevers optraden, tegen ING Bank N.V., de eerste hypotheekhouder. Het verzoek was gebaseerd op artikel 3:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek en werd op 7 juli 2023 ingetrokken door de verzoekers. De mondelinge behandeling was oorspronkelijk gepland op 10 juli 2023, maar door de intrekking was er geen verzoek meer aanhangig waarover de voorzieningenrechter moest beslissen.
Desondanks heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er wel een beslissing kon worden genomen over de proceskosten. De intrekking van het verzoek betekent in beginsel dat de verzoekende partij, in dit geval Decoil en Simbolo, verantwoordelijk is voor de proceskosten van ING. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat ING aannemelijk heeft gemaakt dat haar advocaat al werkzaamheden had verricht voordat het verzoek werd ingetrokken. De proceskosten zijn begroot op een totaal van € 2.220, bestaande uit griffierecht en het advocaatsalaris. De voorzieningenrechter heeft de verzoekers hoofdelijk veroordeeld in deze kosten.
De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten alleen in buitengewone omstandigheden plaats is, zoals misbruik van procesrecht. In dit geval was er geen sprake van misbruik, ondanks dat het verzoek gebrekkig was onderbouwd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 juli 2023 door mr. Th. Veling.