ECLI:NL:RBROT:2023:6576

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
25 juli 2023
Zaaknummer
C/10/659492 / KG RK 23-658
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om toestemming voor onderhandse verkoop van een schip en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek tot toestemming voor de onderhandse verkoop van de bunkertanker "Noordzee". Het verzoek was ingediend door de besloten vennootschappen Decoil Noordzee B.V. en Simbolo Investments B.V., die als hypotheekgevers optraden, tegen ING Bank N.V., de eerste hypotheekhouder. Het verzoek was gebaseerd op artikel 3:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek en werd op 7 juli 2023 ingetrokken door de verzoekers. De mondelinge behandeling was oorspronkelijk gepland op 10 juli 2023, maar door de intrekking was er geen verzoek meer aanhangig waarover de voorzieningenrechter moest beslissen.

Desondanks heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er wel een beslissing kon worden genomen over de proceskosten. De intrekking van het verzoek betekent in beginsel dat de verzoekende partij, in dit geval Decoil en Simbolo, verantwoordelijk is voor de proceskosten van ING. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat ING aannemelijk heeft gemaakt dat haar advocaat al werkzaamheden had verricht voordat het verzoek werd ingetrokken. De proceskosten zijn begroot op een totaal van € 2.220, bestaande uit griffierecht en het advocaatsalaris. De voorzieningenrechter heeft de verzoekers hoofdelijk veroordeeld in deze kosten.

De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten alleen in buitengewone omstandigheden plaats is, zoals misbruik van procesrecht. In dit geval was er geen sprake van misbruik, ondanks dat het verzoek gebrekkig was onderbouwd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 juli 2023 door mr. Th. Veling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rekestnummer: C/10/659492 / KG RK 23-658
Beschikking van de voorzieningenrechter van 20 juli 2023
in de zaak van

1..de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidDECOIL NOORDZEE B.V.,statutair gevestigd te Rotterdam,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SIMBOLO INVESTMENTS B.V.,statutair gevestigd te Vlaardingen,
verzoekster,
advocaat mr. M.W. Steenpoorte te ’s-Hertogenbosch,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
statutair gevestigd te Amsterdam,
verweerster,
advocaat mr. J. Meuleman te Amsterdam.
Partijen worden aangeduid als Decoil, Simbolo (of gezamenlijk: Decoil c.s.) en ING.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 14 juni 2023, met producties;
  • de e-mail van Decoil c.s. van 7 juli 2023 waarin wordt meegedeeld het verzoek in te trekken;
  • de e-mail van ING van 7 juli 2023 inhoudende een verzoek tot volledige proceskostenveroordeling;
  • het verweerschrift van 7 juli 2023, met producties;
  • de brief van Decoil van 14 juli 2023;
  • de brief van ING van 20 juli 2023.
1.2.
Vervolgens is beschikking bepaald.

2..Het verzoek en de beoordeling daarvan

2.1.
Het verzoekschrift strekt tot het verkrijgen van toestemming voor de onderhandse verkoop van de bunkertanker “Noordzee” met brandmerk 26933 B R 2004. Het verzoek is gebaseerd op artikel 3:268 lid 2 BW. Het is ingediend door de hypotheekgever Decoil en de
tweede hypotheekhouder (Simbolo). ING is de eerste hypotheekhouder.
2.2.
Het verzoek is op (vrijdag) 7 juli 2023 ingetrokken. De mondelinge behandeling van het verzoek was bepaald op (maandag) 10 juli 2023. Het stond Decoil c.s. op zichzelf vrij het verzoek in te trekken. De intrekking heeft tot gevolg dat niet langer een verzoek aanhangig is waarop door de voorzieningenrechter dient te worden beslist.
2.3.
De intrekking van het verzoek laat onverlet dat over de proceskosten een beslissing als bedoeld in artikel 289 Rv kan worden genomen (zie artikel 1.2.8 Procesreglement verzoekschriftprocedures). Hieraan doet naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet af dat, zoals in dit geval, op het moment van de intrekking van het verzoek nog geen verweerschrift was ingediend en dus ook nog niet was verzocht om Decoil c.s. in de proceskosten te veroordelen.
2.4.
Intrekking van een verzoek komt in het kader van een beslissing over de proceskosten in beginsel voor rekening van de verzoekende partij. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken die meebrengen dat dit in dit geval anders is. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat Decoil c.s. moeten worden veroordeeld in de proceskosten van ING. De proceskosten moeten worden begroot op het door ING verschuldigde griffierecht en op het advocaatsalaris, dit laatste voor zover aannemelijk is dat in het kader van de procedure al werkzaamheden zijn verricht.
2.5.
ING verzoekt veroordeling van Decoil c.s. in de daadwerkelijke kosten van de procedure. Een concreet bedrag heeft zij daarbij niet genoemd. Als bijlage bij haar verweerschrift heeft ING wel een declaratie van haar advocaat overgelegd, voorzien van een urenspecificatie, die betrekking heeft op de aan de procedure bestede tijd tot en met 7 juli 2023. Daarmee heeft ING aannemelijk gemaakt dat haar advocaat al werkzaamheden had verricht op het moment waarop het verzoek werd ingetrokken. De declaratie sluit verminderd met BTW op (afgerond) € 1.544. De voorzieningenrechter leidt uit een en ander af dat ING verzoekt om begroting van de proceskosten voor wat betreft het advocaatsalaris op dit bedrag. In het kader van die begroting blijft buiten beschouwing de stelling van ING dat zij nog meer kosten heeft gemaakt en dat zij zich haar recht op schadevergoeding voorbehoudt.
2.6.
Voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten kan, ook in een verzoekschriftprocedure, alleen plaats zijn in buitengewone omstandigheden, waarbij dient te worden gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen als grond voor een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter, dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (HR 23 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1934).
2.7.
Aan deze (strenge) norm is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voldaan. Niet voldoende is dat het verzoek gebrekkig was onderbouwd, dat hoe dan ook niet was voldaan aan de veilingvoorwaarden en dat op voorhand duidelijk was dat de beoogde
koper van de Noordzee niet goed voor haar geld zou zijn, wat overigens ook van deze stellingen zij. Een belanghebbende moet in beginsel ook een weinig kansrijk verzoek aan de rechter kunnen voorleggen. Een (mogelijk) onjuiste juridische beoordeling omtrent de vereisten voor een verzoek als bedoeld in artikel 3:268 lid 2 BW behoort op zichzelf niet te worden afgestraft met een veroordeling in de werkelijk gemaakte proceskosten.
2.8.
Niettemin bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter aanleiding om het advocaatsalaris te begroten op het bedrag genoemd in de nota van de advocaat van ING (verminderd met BTW). De voorzieningenrechter licht dit oordeel als volgt toe.
2.9.
Begroting van het advocaatsalaris vindt plaats op basis op basis van het liquidatietarief. Het gaat hier om een verzoek om toestemming tot onderhandse verkoop van een schip. Dat is in beginsel een verzoek van onbepaalde waarde. Daarop is tarief II van toepassing (€ 598 per punt), “tenzij duidelijke aanwijzingen bestaan, dat deze zaken onder
een ander tarief vallen”. Dit laatste doet zich hier voor. Uit het inleidende verzoekschrift volgt dat de marktwaarde van de Noordzee is getaxeerd op € 1,85 miljoen en de
executiewaarde op € 1,25 miljoen. Het verzoek had concreet betrekking op goedkeuring van een onderhandse verkoop voor een verkoopprijs van € 1,95 miljoen. Gelet daarop kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de zaak onder een ander tarief behoort te vallen (namelijk tarief VIII). De door ING concreet aan de onderhavige procedure bestede kosten blijven onder dit tarief. Omdat het verzoek van ING zo moet worden begrepen dat dit is beperkt tot dit lagere bedrag en de voorzieningenrechter niet meer kan toewijzen dan verzocht, wordt het advocaatsalaris op dat bedrag begroot.
2.10.
Per saldo worden de proceskosten als volgt begroot:
  • griffierecht € 676
  • advocaatsalaris
totaal € 2.220

3..De beslissing

De voorzieningenrechter,
3.1.
verstaat dat het verzoek is ingetrokken;
3.2.
veroordeelt Decoil en Simbolo hoofdelijk in de proceskosten van ING, tot vandaag begroot op € 2.220.
Deze beslissing is gegeven door mr. Th. Veling, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2023.
1980/2009