ECLI:NL:RBROT:2023:6484

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juli 2023
Publicatiedatum
21 juli 2023
Zaaknummer
10282265
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nakoming van overeenkomst tot betaling van openstaand factuurbedrag met hoofdelijkheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 21 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [advocatenkantoor01] en [persoon01] c.s. De eiser, [advocatenkantoor01], heeft een vordering ingesteld tegen [persoon01] c.s. wegens onbetaalde facturen die voortvloeien uit een overeenkomst van 24 november 2021. De overeenkomst hield in dat [persoon01] c.s. hoofdelijk verbonden was tot betaling van een totaal factuurbedrag van € 24.838,78, waarvan een deel al was voldaan. De resterende hoofdsom van € 10.557,77 werd door [advocatenkantoor01] gevorderd, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [persoon01] c.s. niet heeft verweer gevoerd tegen de eis van [advocatenkantoor01] en heeft de vordering toegewezen. De wettelijke handelsrente werd toegewezen vanaf de dag van de dagvaarding, en de buitengerechtelijke incassokosten werden eveneens toegewezen, omdat aan de voorwaarden voor vergoeding was voldaan.

Daarnaast heeft [persoon01] c.s. een tegeneis ingediend, stellende dat [advocatenkantoor01] tekortschiet in de nakoming van de opdrachtovereenkomst door het uitblijven van een kort geding. De kantonrechter heeft deze tegeneis afgewezen, omdat [advocatenkantoor01] een opeisbare vordering had op [persoon01] c.s. en daarom niet verplicht was om de opdrachtovereenkomst na te komen. De proceskosten werden aan de zijde van [advocatenkantoor01] vastgesteld op € 1.424,61, en [persoon01] c.s. werd veroordeeld in deze kosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam
zaaknummer: 10282265 CV EXPL 23-1625
datum uitspraak: 21 juli 2023
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[advocatenkantoor01] ,die handelt onder de naam [handelsnaam01] ,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats01] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. P.A. de Lange,
tegen

1.[persoon01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,
die zelf procedeert,
2. [bedrijf01] .,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats02] ,
vertegenwoordigd door: de heer [persoon01] ,
3. [bedrijf02] .,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats02] ,
vertegenwoordigd door: de heer [persoon01] ,
4. [bedrijf03] .,
vestigingsplaats: [vestigingsplaats02] ,
vertegenwoordigd door: de heer [persoon01] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie.
Partijen worden hierna ‘ [advocatenkantoor01] ’ en ‘ [persoon01] c.s.’ (vrouwelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
  • de dagvaarding van 4 januari 2023, met producties;
  • het antwoord met eis in reconventie (tegeneis).
1.2.
Op 16 juni 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Namens [advocatenkantoor01] is mr. B.C. Doolaard verschenen. Namens [bedrijf 01] c.s. is de heer [persoon01] verschenen.

2.De beoordeling

Waar gaat het om?
2.1.
[advocatenkantoor01] heeft vanaf 2 juli 2019 diverse werkzaamheden verricht voor [bedrijf03] Meerdere facturen bleven echter onbetaald. Daarom zijn partijen op 24 november 2021 overeengekomen dat [persoon01] c.s. in staat voor - in die zin dat zij hoofdelijk verbonden is tot - betaling van een totaal factuurbedrag van € 24.838,78, waarvan € 8.249,96 al was betaald. [persoon01] c.s. moet nu nog € 10.557,77 aan [advocatenkantoor01] betalen. [advocatenkantoor01] eist dat [persoon01] c.s. hoofdelijk wordt veroordeeld om dat bedrag aan haar te betalen, met handelsrente en buitengerechtelijke kosten van € 880,58. [persoon01] c.s. voert geen verweer tegen de eis van [advocatenkantoor01] , maar [persoon01] c.s. eist zelf dat [advocatenkantoor01] wordt veroordeeld om hetzelfde bedrag aan [persoon01] c.s. te betalen.
De eis van [advocatenkantoor01] wordt toegewezen
2.2.
[persoon01] c.s. betwist niet dat zij de overeenkomst van 24 november 2021 moet nakomen. De (resterende) hoofdsom van € 10.557,77 is dus toewijsbaar. [persoon01] c.s. wordt hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dat bedrag.
2.3.
De wettelijke handelsrente over de hoofdsom is toewijsbaar, maar niet vanaf de vervaldata van de declaraties. [advocatenkantoor01] eist namelijk nakoming van de overeenkomst van 24 november 2021 en niet de betaling van de afzonderlijke declaraties die aan die overeenkomst ten grondslag liggen. De declaraties staan bovendien op naam van [bedrijf03] en brengen zonder de overeenkomst van 24 november 2021 geen betalingsverplichting voor [persoon01] c.s. met zich mee. De wettelijke handelsrente wijst de kantonrechter daarom toe vanaf de dag van de dagvaarding, zoals subsidiair geëist.
2.4.
De buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, omdat aan alle voorwaarden is voldaan om deze kosten vergoed te krijgen (artikel 6:96 BW). De rente over deze kosten wordt ook toegewezen.
De tegeneis van [persoon01] c.s. wordt afgewezen
2.5.
De kantonrechter begrijpt de tegeneis van [persoon01] c.s. zo dat zij stelt dat [advocatenkantoor01] tekortschiet in de nakoming van de opdrachtovereenkomst, omdat [advocatenkantoor01] nog geen kort geding is gestart in een geschil dat [persoon01] c.s. heeft met een derde. Die derde heeft volgens [persoon01] c.s. nog goederen van haar in zijn bezit en er is een kort geding nodig om die goederen terug te krijgen. Door het uitblijven van het kort geding lijdt [persoon01] c.s. naar eigen zeggen schade die minstens zo hoog is als de eis in conventie. [advocatenkantoor01] voert daartegen aan dat zij haar werkzaamheden heeft opgeschort door de wanbetaling van [persoon01] c.s.
2.6.
Het beroep van [advocatenkantoor01] op opschorting slaagt, omdat zij een opeisbare vordering heeft op [persoon01] c.s. uit hoofde van de overeenkomst van 24 november 2021. Daarom is [advocatenkantoor01] niet verplicht om de opdrachtovereenkomst na te komen. [advocatenkantoor01] schiet dus ook niet tekort in de nakoming van de opdrachtovereenkomst en alleen al om die reden kan geen sprake zijn van schade die door [advocatenkantoor01] vergoed moet worden. De tegeneis wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
2.7.
[persoon01] c.s. krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten in conventie aan de kant van [advocatenkantoor01] tot vandaag vast op € 118,61 aan dagvaardingskosten, € 514,- aan griffierecht en € 792,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 396,-). Dit is totaal € 1.424,61‬. In reconventie worden deze kosten aan de kant van [advocatenkantoor01] tot vandaag vastgesteld op nihil, omdat geen aparte proceshandelingen zijn verricht. Voor kosten die [advocatenkantoor01] maakt na deze uitspraak moet [persoon01] c.s. een bedrag betalen van € 132,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853).
Uitvoerbaarheid bij voorraad
2.8.
Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [persoon01] c.s. hoofdelijk om aan [advocatenkantoor01] te betalen € 10.557,77 met de wettelijke handelsrente zoals bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 4 januari 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.2.
veroordeelt [persoon01] c.s. hoofdelijk om aan [advocatenkantoor01] te betalen € 880,58 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 4 januari 2023 tot de dag dat volledig is betaald;
3.3.
veroordeelt [persoon01] c.s. hoofdelijk in de proceskosten in conventie en in reconventie, die aan de kant van [advocatenkantoor01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.424,61;
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.
49039